• No results found

Wat is er veranderd na de wijziging van de regelgeving en hoe moet het verder?

De hoofden behandeling is gevraagd wat er in de praktijk nu feitelijk is veranderd na wijziging van de regelgeving. De helft geeft aan dat er niets is veranderd omdat men altijd al aangifte deed van strafbare feiten. De andere helft zegt dat er meer besef is gekomen van ernstige feiten en/of er vaker aangifte wordt gedaan.

In dit verband is ook door verschillende geïnterviewden aangegeven dat men het jammer vindt dat er niet overlegd is met de klinieken over de implementatie van de regelgeving en dat er niet is nagedacht over de praktische consequenties van de uitvoering. Nu heeft iedereen zijn eigen koers gevolgd en blijven er verschillen bestaan in uitvoeringspraktijk tussen de klinieken.

Alle hoofden behandeling doen verbetersuggesties die betrekking hebben op nuancering. Dat geldt ook voor de vertegenwoordigers van de Verlofunit tbs en het AVT. Een aantal geïnterviewden kiest vooral voor meer ruimte om zelf te beslissen of er wel of geen aangifte wordt gedaan. Bij voorbeeld in gevallen waarin de kliniek oordeelt dat aangifte te zwaar is zou eerst overlegd kunnen worden met een officier van justitie zodat het verlof niet altijd direct hoeft te worden opgeschort. Ook wordt voorgesteld dat de klinieken altijd een eigen afweging blijven maken over het doen van aangifte en het intrekken van verlof en hier periodiek verantwoording over afleggen aan het ministerie (de Verlofunit tbs). Een en ander vanuit het principe van onderling vertrouwen.

Ongeveer even vaak is de teneur van de antwoorden dat verplicht aangifte doen bij ernstig

normoverschrijdend gedrag prima is en gehandhaafd moet blijven maar dat er wel iets in het vervolg op de aangifte moet veranderen. We merken op dat dit niet hoeft te betekenen dat men het eens is met de huidige regelgeving. Het gaat hier ook om hoofden die bij ernstige incidenten altijd aangifte doen (en daarmee dus feitelijk een eigen afweging maken) en om klinieken die menen dat de regelgeving alleen van toepassing is op patiënten met een verlofmachtiging.

Voor sommigen gaat het bij de noodzakelijk geachte aanpassingen na de aangifte, om nuanceringen in de consequenties voor het verlof; voor anderen om verbetering van de justitiële afhandeling. Er wordt bijvoorbeeld voorgesteld dat het verlof altijd wordt opgeschort na een aangifte maar dat een kliniek vervolgens zelf de afweging maakt of en wanneer het verlof weer geactiveerd zou moeten worden. Deze afweging kan dan worden voorgelegd aan een onafhankelijke partij, de Verlofunit tbs en/of het AVT, die dan de uiteindelijke beslissing neemt. Een andere suggestie die minder ver gaat komt van een geïnterviewde die voorstelt dat het verlof opgeschort blijft als vervolging wordt ingesteld en de machtiging pas wordt ingetrokken na een veroordeling. Daar koppelt hij wel een versnelling van de doorlooptijden bij justitie aan en een verbetering van de afhandeling door justitie.

Wat betreft verbetering van de afhandeling moet er sneller duidelijkheid komen over een zaak en de afhandeling zelf moet verbeteren. Volgens verschillende geïnterviewden is er tot nog toe niet of nauwelijks gecommuniceerd naar het OM dat de regelgeving gewijzigd is en wat dit betekent voor de rol van het OM. Een officier zit nu helemaal niet te wachten op dit soort zaken. Zijn/haar doel is er voor te zorgen dat mensen tegen wie een (ernstige) aangifte loopt, veilig opgeborgen worden.

Tbs-patiënten zitten al vast en daarom heeft het voor officieren geen prioriteit. Er moet een verandering in denken komen bij het OM, aldus een van de geïnterviewden.

De vraag naar verbetersuggesties is ook voorgelegd aan de juristen. Zij geven deels dezelfde suggesties als de hoofden behandeling. Uit de antwoorden van de juristen komt echter vooral het belang naar voren van meer landelijke uniformiteit. Dan gaat het om uniformiteit tussen de klinieken en om uniformiteit in de afhandeling door politie en justitie. Er wordt gesuggereerd dat er meer voorlichting moet komen aan politie en OM en dat er een landelijke richtlijn zou moeten komen voor het OM over hoe om te gaan met aangiften vanuit de FPC’s. Er is nu sprake van rechtsongelijkheid omdat in sommige regio’s vaker boetes worden opgelegd dan in andere. Ook wordt de wens geuit dat besluiten van het OM op papier worden vastgelegd. Dan kunnen er geen misverstanden ontstaan zoals in het verleden is voorgekomen.

8.7 Samenvatting en conclusies

Ongewenste neveneffecten

Bij de invoering van de gewijzigde regelgeving werd een aantal ongewenste neveneffecten verwacht. Deze zijn volgens de klinieken deels uitgekomen. Twee ongewenste neveneffecten worden door de meeste of alle geïnterviewden in de praktijk herkend. Het betreft: (1) het feit dat de aangifteplicht niet strookt met behandelen op maat en (2) men vindt het niet te rechtvaardigen dat een tbs-gestelde die alsnog wordt vrijgesproken, geen verlofmachtiging meer heeft en (conform de laatste aanscherping) zelfs een jaar zou moet wachten voordat een nieuwe machtiging mag worden aangevraagd. Dit laatste punt is overigens niet conform de vooraf geuite kritiek van de RSJ. Deze stelt dat het niet te billijken is dat een nieuwe verlofmachtiging moet worden aangevraagd als blijkt dat iemand ten onrechte als verdachte is aangemerkt. De geraadpleegde strafrechtspecialist geeft echter aan dat in een dergelijke situatie de verlofmachtiging herleeft.

Andere eerder voorziene ongewenste neveneffecten blijken in de praktijk toch minder als een probleem te worden gezien, zich nog niet te hebben voorgedaan of slecht door een beperkt aantal geïnterviewden herkend te worden in de praktijk. Het (principiële) bezwaar dat door de RSJ is verwoord ten aanzien van ‘het aanmerken als verdachte’ als moment waarop de verlofmachtiging vervalt, blijkt in de praktijk niet aan de orde. Conform de wens van de RSJ wordt in de praktijk

uitgegaan van het moment waarop is besloten tot vervolging over te gaan. Dat is een duidelijk moment in de justitiële afhandeling dat ook beter past bij het feit dat er sprake moet zijn van een sterke

verdenking. Er kleven echter wel nadelen aan. Het duurt langer voordat er duidelijkheid is over de verlofmachtiging en de beslissing dat niet tot vervolging wordt overgegaan is geen verklaring dat iemand het feit niet heeft gepleegd. De verlofmachtiging kan dus herleven terwijl de verdenking niet is

Positieve neveneffecten

De meeste geïnterviewden noemen naast ongewenste neveneffecten ook een of meer positieve neveneffecten. Dan gaat het om het feit dat er met de aanscherping van de regelgeving meer

eenvormigheid in de uitvoeringspraktijk is ontstaan hetgeen ook de rechtsgelijkheid bevordert. Het gaat ook om het feit dat aangescherpte regelgeving leidt tot externe druk die de mensen scherp houdt en dus tot meer aangiften. Er gaat dus een bepaalde normstellende werking uit van de regelgeving. Ook het uitgangspunt van de regelgeving namelijk dat een tbs-gestelde tegen wie een aangifte loopt niet vrij rond moet kunnen lopen, wordt als positief punt genoemd.

Realisering beoogde doel

Uit de interviews komt als algemeen beeld naar voren dat er vaker aangifte wordt gedaan sinds de wijziging van het Rvt in 2008 (zie ook hoofdstuk 10). De aanscherping van de regelgeving middels de aangifteplicht krijgt dus gestalte. Het komt echter ook voor dat geen aangifte wordt gedaan terwijl dat wel zou moeten volgens de regelgeving. De juristen geven met enig voorbehoud en enige aarzeling te kennen dat alle strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten ook daadwerkelijk worden aangegeven. Uit de interviews met de hoofden behandeling en de bespreking van de cases (paragraaf 7.5) komt echter een ander beeld naar voren.

Suggesties voor verbetering

Alle geïnterviewden doen verbetersuggesties. Deze hebben betrekking op nuancering, dus meer ruimte voor eigen afweging door de klinieken en externe toetsing door de Verlofunit tbs en/ of het AVT in plaats van het OM. Deze suggesties staan snel op gespannen voet met de regelgeving. Met name de juristen doen ook verbetersuggesties gericht op meer uniformiteit tussen de klinieken. Dit zou tot stand kunnen komen door meer onderlinge uitwisseling en het gezamenlijk ontwikkelen van normen voor de besluitvorming om wel of geen aangifte te doen. Dan gaat het niet om de ernstige situaties die voor iedereen duidelijk zijn, maar om het zogenaamde grijze gebied.

Ook zou er volgens een aantal geïnterviewden meer prioriteit aan dit soort zaken gegeven moeten worden door het OM en zou er meer uniformiteit in de justitiële afhandeling moeten komen. Hiervoor zou het OM landelijke richtlijnen moeten opstellen.

9 Uitvoering regelgeving bij politie en OM

9.1 Inleiding

De resultaten die in dit hoofdstuk worden beschreven zijn gebaseerd op negen interviews met politiefunctionarissen (vaste contactpersonen voor de klinieken) en zes interviews met officieren van justitie (de tbs-officieren die tevens aanspreekpunt zijn voor de klinieken over de gedane aangiften). De relatie tussen kliniek en geïnterviewde contactpersonen van politie en OM ziet er als volgt uit: - Voor zes klinieken geldt dat zowel met de contactpersoon van politie als met de contactpersoon

van het OM is gesproken

- Voor drie klinieken geldt dat alleen met de contactpersoon van het OM werd gesproken - Voor vier klinieken geldt dat met geen van beide contactpersonen is gesproken.

Op basis van de interviews met politie en officieren van justitie, worden de onderzoeksvragen 2a (gedeeltelijk) en 2g (grotendeels) beantwoord.37

- Heeft de implementatie plaatsgevonden binnen de FPC’s, OM en politie? Zo ja, op welke wijze? Hoe heeft bijvoorbeeld de toerusting van de FPC’s plaatsgevonden?

- Hoe gaat de politie om met door de FPC’s gedane aangifte? Hoe gaat het OM om met de gedane aangiften? Wat zijn de doorlooptijden? Hoe vaak en wanneer komt er een sepot?