• No results found

Reguleringsdoel 5 experimentele groep

4. Het variëren van het soort bal waar mee gespeeld wordt.

Niveau-aanduiding bij het toezien op de regelhandhaving.

1. De docent treedt op als scheidsrechter

2. De kinderen spelen zelfstandig zonder scheidsrechter 3. Een kind is samen met de leerkracht scheidsrechter

60 Reguleringsdoelen binnen deze activiteit:

1. Samenstellen van eerlijke partijen

Voor kinderen is het belangrijk met wie ze in het team zitten. Ze willen graag met vriendjes of vriendinnen en ze willen liever niet met ‘ slechte spelers’ . Een belangrijk reguleringsdoel is dat de kinderen leren om in onderling overleg tot gelijkwaardige teams te komen zodat beide teams kans hebben om te winnen. Als eerste stap kan aan een kind de opdracht gegeven worden om twee partijen samen te stellen. Er hoeft dan niet overlegd te worden, alleen moet de uitkomst geaccepteerd worden.

Elk kind kan een keer de beurt krijgen om de partijen samen te stellen. Stap 2 is dat de kinderen onderling afspreken wat de partij-indeling wordt. Tijdens het spel zal dan blijken of dit goed gelukt is. Wanneer blijkt dat een team te sterk is dan is het wenselijk dat de partij-indeling veranderd wordt. De leerlingen weten vaak zelf goed wat de niveauverschillen tussen de kinderen zijn. Ze kunnen dan zelf een voorstel tot aanpassingen doen. Het is voor de kinderen leuk wanneer ze tijdens de activiteit in verschillende teams mogen spelen. Door korte

wedstrijden te spelen kunnen er meer wedstrijdjes gespeeld worden met verschillende teamindelingen, enkele kinderen wisselen van team, in overleg met de gehele groep.

2. Keeperfunctie eerlijk verdelen

Bij dit spel moet steeds één speler de functie van keeper op zich nemen. Hieronder een aantal wisselmogelijkheden. De eerste wissel vraagt weinig overleg en de laatste het meest, dit geeft aan op welk niveau de kinderen zitten bij dit reguleringsdoel`:

- Een speler die graag keeper wil zijn blijft de hele wedstrijd keeper

- De spelers wisselen (na één of twee keer balverlies of na een doelpunt van keeper. Elke speler heeft een nummer, en er wordt op volgorde gewisseld.

- De spelers regelen onderling wanneer er een nieuwe keeper komt en wie dat is. 3. Probleemloos (zonder conflicten) spelen zonder scheidsrechter

Wanneer de leerlingen bekend zijn met de regels, is het wenselijk dat elke speler er zelf voor zorgt dat er geen of weinig regelovertredingen plaatsvinden. Bij elk spel kunnen zich echter discussies voordoen over het overtreden van de regels. Bijvoorbeeld met lichamelijk contact kan de schuld bij beide spelers liggen. Het is belangrijk dat de leerlingen dit zelf oplossen. Beide leerlingen kunnen in onderling overleg snel tot een oplossing komen, wanneer dit niet geheel lukt kan het spel worden stilgelegd en aandacht worden gegeven aan dit reguleringsdoel.

4. Beslissingen accepteren van de scheidsrechter

Behalve dat de leerlingen een regelovertreding zelfstandig oplossen in het spel is het ook belangrijk dat ze het oordeel van een ander leren accepteren. Dit kan door het invoeren van een extra functie van scheidsrechter. Een kind krijgt deze taak en moet de andere leerlingen kenbaar maken wanneer een regelovertreding plaatsvind. De leerlingen moeten leren om beslissingen van de scheidsrechter te accepteren. De leerling die als scheidsrechter fungeert zal ook moeten leren om de regels eerlijk toe te passen.

5. Hulp geven aan medespelers

Er zijn meerdere manieren hoe een goede speler een zwakke medespelers zou kunnen helpen. - Het tempo en de hoogte van de pass aanpassen aan het niveau van de leerling die de bal

krijgt toegeworpen.

- Richting van vrijlopen aanpassen aan het spelinzicht van de balbezitter

- Door te kijken in de gewenste afspeelrichting kan de balbezitter de medeaanvaller hulpen bieden met betrekking tot de richting van vrijlopen.

- Aanwijzingen geven aan een medespeler, door duidelijk te maken op mogelijk

afspeellijnen. Het gevaar bij het geven van teveel aanwijzingen is dat de speler onzeker wordt, hier moet de docent rekening mee houden en begeleiden wanneer nodig. - Een zwakkere leerlingen kan echter ook aangeven welke aanwijzingen als prettig

61

6. Zelfstandig uitbouwen van het spel

- De winnende partij krijgt van de verliezende partij een pion waardoor in het volgende wedstrijdje de goede partij mee pionnen moet verdedigen.

- Na elk doelpunt gaat de pion die geraakt is naar de andere partij, waardoor de sterkere partij al tijdens het spel steeds meer pionnen moet verdedigen. Er moet dan wel een speeltijd per wedstrijd worden aangegeven.

- De partij die verloren heeft mag de 4 pionnen dichter bij elkaar zetten, zodat ze gemakkelijker te verdedigen zijn.

- Het is bij een wedstrijd wat tegenstrijdig om een tegenspeler te helpen. Toch zijn goede spelers soms in staat om een zwakke medespeler te helpen, door bijvoorbeeld deze medespeler meer speelruimte te geven en minder fanatiek te verdedigen, dit gedrag moet gestimuleerd worden, zodat ook deze leerlingen vaker tot een succesvolle actie komen.

62

Bijlage IV – Aanvullende informatie voor het implementeren van de interventie.

Er zijn enkele onderdelen waar door de lesgever van de activiteit op moet worden gelet. Dit is informatie uit het theoretisch kader (hoofdstuk 3). Deze aandachtspunten worden nageleefd om de stimulatie van de ontwikkeling binnen de reguleringsdoelen te

optimaliseren en bepaalde onderdelen meetbaar te maken bij de observaties.

- Belangrijk om leerlingen stimuleren in zijn of haar handelingen, dit is bepalend voor de eigenwaarde die de leerling ontwikkeld.

- Juiste handelingen moeten gestimuleerd en gecomplimenteerd worden, maar ook wanneer een leerling een bepaald streven niet haalt moet deze worden

gestimuleerd.

(Feldman, 2005) (Vincken, Eijkelenboom, Muris, & Meesters, 2003) - Stimuleer sociale interactie.

- Breng de kinderen luistervaardigheden bij.

- Breng de leerlingen gesprekstechnieken bij, zoals het belang om vragen te stellen en om dingen over jezelf te vertellen.

- Laat de kinderen niet in het openbaar teams kiezen, maar deel ze willekeurig in. (Feldman, 2005)

- Alle leerlingen bij het spel betrekken, minder actieve leerlingen stimuleren - Leerlingen duidelijk maken dat prestatiegerichtheid en winnen in individueel

belang niet van belang is bij de activiteiten. (Behets, 1999)

- De sociale vaardigheden concreet en functioneel maken aan het begin van de les. De leerling moet enerzijds weten wat je als leerkracht verwacht en anderzijds ook ervaren dat dit gedrag leidt tot succesvol bewegen. Met concretisering wordt bedoeld dat de leerlingen elkaar als voorbeeld moeten ‘ helpen’, maar dat het begrip helpen geconcretiseerd moet worden naar onder andere aanmoedigen, beveiligen, ondersteunen en dergelijke. De leerlingen moeten dus vooraf weten welke onderdelen belangrijk zijn bij de activiteiten die gaan komen.

- Zelf het verwachte sociale gedrag tonen en feedback geven over het verwachte gedrag.

- Laatste 2/3 minuten van de activiteit de leerlingen samen laten komen om te evalueren en reflecteren van het sociale gedrag. Het is van belang dat alle

leerlingen hierbij worden betrokken. Denk hierbij aan het zelf aangeven in welke mate zij geduldig zijn geweest, eerlijk hebben gespeeld, elkaar hebben

ondersteund en dergelijke (aspecten rondom sociaal gedrag/reguleringsdoelen die terug te vinden zijn op het observatieschema – bijlage I)

(Leper, 2005)

Hiernaast is het van belang dat de leerlingen duidelijk wordt gemaakt wat de reguleringsdoelen zijn. De leerlingen moeten de reguleringsdoelen kennen die gestimuleerd worden. Hiernaast moet de leerkracht op de hoogte zijn van de

reguleringsdoelen, zodat deze meetbaar worden gemaakt tijdens de observaties, zoals het spelen zonder scheidsrechter ondervinden (reguleringsdoel 2.4), kinderen groepen laten samenstellen (reguleringsdoel 3) en dergelijke.

63

Bijlage V - Theorie die aansluit bij doelspelen binnen het bewegingsthema ‘passeren en onderscheppen’

T. Van den Berg (1990) definieert als volgt: Bij doelspelen probeert één partij de andere partij met een bal te passeren om te doelen of over te spelen. De andere partij probeert de bal te onderscheppen om het doelen of overspelen te verhinderen. (Van Gelder & Stroes, 1994, p 312)

In de literatuur basislessen voor bewegingsonderwijs 2 van Wim van Gelder en Hans Stroes wordt het bewegingsthema doelspelen omschreven, dit thema sluit het best aan bij de bewegingsactiviteiten rondom passeren en onderscheppen. Deze informatie is toegepast gedurende de interventie, de interventie bestaat uit de lesvoorbereidingen die zijn opgesteld en terug te vinden in bijlage III.

Basisregels doelspelen

- Spelers van de andere partij niet aanraken (op armlengte afstand blijven). - Beschermd balbezit: De bal niet aanraken of uit de handen slaan als een ander de

bal vast heeft.

- Er mag niet worden gelopen met de bal.

Er zijn enkele basisvoorwaarden voor de doelspelen, zo moeten de leerlingen kunnen gooien, vangen en mikken. Ze dienen besef te hebben van een tegengesteld belang en zich snel/rennend kunnen voort bewegen. Wanneer een leerling niet volledig over deze basisvoorwaarden beschikt worden deze gedurende de activiteit getraind.

Bij de ontwikkelingslijn van doelspelen staat het leren overspel centraal. Er is gekozen voor een opbouw van een beschermende positie van de balbezitter naar een meer kwetsbare positie. Door een beschermende ontvangstplaats en het creëren van overtal situaties krijgt de balbezit veel mogelijkheden (veel tijd en ruimte om over te spelen). Door het spelen met overtalsituaties zijn de balbezitters ( de aanvallers) in de

meerderheid en hebben altijd één of meerdere afspeelmogelijkheden. Hierdoor wordt het overspelen veel en met succes beoefend. Voor de ontwikkeling van het overspelen zijn deze- succes-ervaringen van fundamenteel belang. Naar mate het samenspelniveau toeneemt kan het overtal worden verkleind. Van één onderschepper tegen veel

overgooiers tot uiteindelijk partijen met gelijke aantallen. Het bewegingsthema van makkelijk naar moeilijk

Het bewegingsthema is te differentiëren van makkelijk naar moeilijk. Zo wordt er gestart bij stap 1 en wordt toegewerkt naar stap 8. De stap waar begonnen wordt is afhankelijk van het niveau van de groep.

1. Overtalspelen met beschermende ontvangstplaatsen 2. Overtalspelen met vaste ontvangstplaatsen

3. Samenspelen met een kleiner overtal

4. Samenspelen met het kleinste overtal, het spelen met een neutrale speler die bij het team in balbezit hoort.

5. Samenspelen met partijen met een gelijk aantal spelers 6. Samenspelen met een neutrale speler en doelen

7. Samenspelen en doelen

64 Afhankelijk van het niveau wordt overgegaan naar de volgende stap/fase binnen het bewegingsthema. Van Gelder heeft enkele niveauaanduidingen opgesteld, waaruit valt af te lezen wanneer er kan worden overgegaan naar de volgende fase binnen het

bewegingsthema.

- Wanneer de beschermende ontvangstplaatsen weghalen? Als het overspelen goed gaat, er is weinig balverlies

- Wanneer kan het overtal verkleind worden? Als het samenspel bij stap 1 tot en met 4 goed gaat, de onderschepper krijgt de bal moeilijk te pakken.

- Wanneer zonder vaste ontvangstplaats spelen? Als het samenspel in stap 2 goed gaat. Met vaste ontvangstplaatsen leren kinderen niet vrijlopen

- Wanneer doelen introduceren? Als het samenspel bij stap 5 goed gaat. Spelen zonder (letterlijk) doel zijn theoretisch zinvol, maar in praktijk niet lang motiverend. Dezelfde spelen met een echt doel zijn motiverender.

- Wanneer specifieke technieken introduceren? Als het samenspel in stap 7 goed gaat. Sneller introduceren betekent in de praktijk dat de kinderen door deze technieken (bijvoorbeeld bepaalde dribbeltechnieken) letterlijk het oog op het spel verliezen

Variabelen

Het onderstaande overzicht toont variabelen die een rol kunnen spelen bij het makkelijker en complexer maken van de doelspelen volgens de literatuur van Van Gelder. Deze variabelen zijn deels verwerkt in de lesvoorbereidingen die deel uitmaken van de interventie in bijlage III

Makkelijker Moeilijker