• No results found

Van kolonie naar Statuut

3. Ontstaan ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname

3.1. Van kolonie naar Statuut

In de jaren na de Tweede Wereldoorlog ontstond er hevige kritiek op het koloniale beleid van de Europese overzeese rijken. Vooral de VS drongen aan op dekolonisatie in ruil voor de Marshallhulp. Een aantal koloniale machten gaven hun kolonies meer autonomie. Er waren echter ook kolonies die hun onafhankelijkheid pas na een onafhankelijkheidsoorlog wisten te bereiken, zoals Indonesië. Het verzet tegen het koloniaal gezag was na 1945 een wereldwijd fenomeen geworden. Met name de intellectuele elites uit de koloniën, die in Europa waren opgeleid, namen hierin het voortouw. De westerse waarden als vrijheid en gelijkheid wilden zij ook graag in hun eigen land bewerkstelligen. Zij ontwikkelden in het Westen vaak hun eigen nationale besef en raakten gefrustreerd door de

koloniale onderdrukking in het eigen moederland. Ook in Suriname was er sprake van verlangen naar meer zeggenschap. In Suriname was dit gevoel versterkt door de toespraak van koningin Wilhelmina in december 1942, waarin zij beloofde dat er meer autonomie de koloniën zou komen. Na de oorlog bleek al snel dat de vervulling van deze belofte lang op zich liet wachten. Dit kwam voornamelijk doordat Nederland in eerste instantie bezig was om de problemen in Indonesië op te lossen.

Suriname werd van minder groot belang geacht in Nederland.68 Tijdens de kabinetsbesprekingen over de naoorlogse koloniale verhoudingen sprak men vrijwel alleen over het behoud van Indonesië. De Caraïbische landen werden alleen in bijzinnen genoemd.69 Pas in de jaren vijftig verschoof de Nederlandse interesse naar de Caraïbische landen als gevolg van de onafhankelijkheid van Indonesië.70

Vooral de hoogopgeleide Surinaamse intellectuelen voelden zich miskend en eisten de bestuurlijke en politieke macht op. Als antwoord hierop werd in 1948 de staatsregeling gewijzigd en grondwettelijk vastgelegd. De grootste wijzigingen betroffen het feit dat de Surinaamse begroting alleen bij landverordening en niet meer volgens Nederlandse wet goedgekeurd kon worden en dat er een College van Algemeen Bestuur werd ingesteld. 71 De nieuwe verhoudingen en bestuursvorm 68 Hugo Fernandes Mendes, Onafhankelijkheid en parlementair stelsel in Suriname, hoofdlijnen van een nieuw

en democratisch staatsbestel (Zwolle 1989), 23-24.

69 Gert OostIndie en Inge Klinkers, Gedeeld koninkrijk, de ontmanteling van de Nederlandse Antillen en de

vernieuwing van de trans-Atlantische relaties (Amsterdam 2012), 23.

70 Gert Oostindie en Inge Klinkers, Het koninkrijk in de Caraïben, een korte geschiedenis van het Nederlandse

dekolonisatiebeleid, 1940-2000 (Amsterdam 2001), 19.

werden geregeld in de Interim-regeling voor Suriname van 22 december 1949. Het College van Algemeen Bestuur werd nu gezien als de Surinaamse regering en daarnaast zetelde zich een vertegenwoordiger van Suriname in Den Haag om deel te nemen aan ministeriële overleggen.72 Na lange onderhandelingen werd de gelijkwaardige positie van Suriname en daarnaast de Nederlandse Antillen definitief geregeld in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden van 15 december 1954. Vastgelegd werd dat de drie landsdelen zelfstandig en gelijkwaardig hun belangen konden behartigen en elkaar daarbij konden helpen. Een aantal zaken werd nog wel in Koninkrijksverband geregeld, waaronder het buitenlands beleid, defensie, staatsburgerschap en het waarborgen van deugdelijk bestuur. Over deze aangelegenheden besliste de Koninkrijksregering bestaande uit het Nederlandse kabinet en een gevolmachtigde minister voor elk van de Caraïbische landen.

Al snel bleek dat de Nederlandse regering twijfels had over de aangeboden gelijkwaardigheid toen zij niet akkoord ging met het voorstel om de Koninkrijksregering te laten controleren door een daarvoor opgesteld parlement. Alleen bij bijzondere aangelegenheden zouden de Caraïbische landen deelnemen aan het debat in het Nederlandse parlement.73 Tevens werd duidelijk dat Nederland op het gebied van het buitenlandse beleid het laatste woord zou hebben.74 Gert Oostindie en Inge Klinkers stelden in hun boek Gedeeld Koninkrijk dat de zogenaamde ‘gelijkwaardigheid’ en

‘wederzijdse bijstand’, zoals vastgelegd in het Statuut, in werkelijkheid loze begrippen waren. Deze waren volgens Oostindie en Klinkers namelijk na de Tweede Wereldoorlog bedacht om Indonesië ervan te overtuigen om binnen het koninkrijk te blijven. Aan de andere kant konden Surinaamse politici handig gebruik maken van de tegemoetkomingen die Nederland voor Indonesië had uitgewerkt. Nederland had in feite bedoeld om ‘gelijkwaardigheid’ aan te bieden aan Indonesië. Omdat dit zo was opgenomen in het Statuut hielden nu de Caraïbische landen Nederland uiteraard aan deze belofte.75

Naast het feit dat Suriname meer autonomie had gekregen in het Statuut, waren er ook politieke ontwikkelingen in het land. Na 1945 werd Suriname politiek actief en ontstonden er politieke partijen. Politieke partijen werden niet, zoals in Nederland, samengesteld op basis van ideologie, maar op basis van etniciteit. Etniciteit en niet ideologie polariseerde het politieke

landschap in Suriname. De belangrijkste partijen die opgericht werden, waren de Creoolse Nationale Partij (NPS), de Progressieve Surinaamse Volkspartij (PSV), de Verenigde Hindoestaanse Partij (VHP) en de Javaanse Kaum Tani Persatuan Indonesia (KTPI). Daarnaast verenigde de meest radicale Creoolse partij zich in 1963 met de Partij Nationale Republiek (PNR). Dit was de eerste partij die

72 Statuut van het koninkrijk 60 jaar, Parlement en Politiek, 5-11-2015,

http://www.parlement.com/id/vh8lnhrs61ra/statuut_van_het_koninkrijk_zestig_jaar.

73 Oostindië en Klinkers, Gedeeld koninkrijk, 23-25. 74 Oostindie en Klinkers, Het koninkrijk in de Caraïben, 69. 75 Oostindie en Klinkers, Gedeeld koninkrijk, 23-25.

streefde om zo snel mogelijk onafhankelijk worden. De partij was op dat moment niet populair en kreeg niet veel stemmen. Over het algemeen werd onder Surinaamse bevolking de opvatting gedeeld dat Suriname erop achteruit zou gaan zonder Nederlands geld en toezicht. Henck Arron werd in 1970 verkozen tot partijleider van de NPS. Hij zorgde ervoor dat de NPS, de PNR en de KTPI samengingen in een nieuwe partij, de Nationale Partij Kombinatie (NPK). De NPK vormde een politiek blok dat

streefde naar onafhankelijkheid.76

Niet alleen in de Surinaamse politiek, maar ook onder Surinaamse auteurs bestond er kritiek op het Nederlandse beleid in Suriname. Zowel Marcel Kross als Eric Paërl bekritiseerden de grote macht die Nederland en Amerikaanse multinationals uitoefenden in Suriname. Kross streed destijds voor Surinaamse onafhankelijkheid. Zijn doel was een onafhankelijk Suriname en om dat te bereiken had hij contact met guerrilla- en bevrijdingsbewegingen in Latijns-Amerika, Afrika en Azië. Het leven van Kross stond in het teken van zijn missie om zoveel mogelijk mensen te informeren over het gruwelijke Nederlandse koloniale beleid in Suriname. 77 De Surinaamse schrijver Paërl stelde dat de ontwikkelingsgelden vanuit Nederland niet ten goede kwam aan Suriname, aangezien er meer geld uit het land werd gehaald dan erin ging. Nederlandse en Amerikaanse firma’s zouden in de periode 1958-1968 tweemaal zoveel geld aan winst naar het buitenland hebben overgemaakt dan wat er aan ontwikkelingshulp binnenkwam. Volgens hem werden de verhoudingen ook schever. In 1969 ontving Suriname tachtig miljoen gulden, terwijl er 216 miljoen gulden naar het buitenland werd

overgemaakt.78 Door beide auteurs werd verondersteld dat het Nederlandse beleid de belangen van de Nederlandse bedrijven in Suriname actief stimuleerde. Het internationale debat over

ontwikkelingssamenwerking had duidelijk weerklank bij Surinaamse critici over de relatie tussen Nederland en Suriname.