• No results found

De ecologische toestand van de bestudeerde wateren uit het riviertype R7 (Amer, Gelderse IJssel, Maas, Rijn en Waal) werden als ‘matig’ beoordeeld (Klinge et al., 2004). De meeste loca- ties in de Nederlandse rivieren scoren ‘ontoereikend’ of ‘slecht’ ten aanzien van de deelmaat- latten die zijn gebaseerd op abundantie. De drukken die op de rivieren inwerken hebben een dusdanige impact op de beschikbaarheid van rivierhabitats dat het aandeel van karakteristie- ke riviersoorten in de visgemeenschap zeer laag is ten opzichte van de referentiesituatie. De deelmaatlatten voor soortsamenstelling scoren beduidend beter, soms tot zeer goed. Blijkbaar bieden de Nederlandse rivieren nog voldoende geschikte omstandigheden om het voorkomen van soorten te garanderen. De variatie in deelmaatlatscores tussen de riviertrajecten binnen een riviertype is voor veel deelmaatlatten groot.

Dit resultaat komt overeen met de sterke mate van menselijke beïnvloeding in de Nederlandse rivieren. Doordat er geen rivieren zijn met een geringe mate van menselijke beïnvloeding, is niet duidelijk wat precies de waarde is van deze maatlat bij het beoordelen van wateren met een hogere ecologische kwaliteit. Bij de toepassingen moet bedacht worden dat de beoorde- ling nu heeft plaatsgevonden met een maatlat voor natuurlijke wateren. Wanneer de rivieren een aanwijzing krijgen als sterk veranderd of kunstmatig, mogen de deelmaatlatten worden aangepast aan de onomkeerbare hydromorfologische veranderingen. De uitkomsten zullen dan positiever uitvallen.

Langs de gradiënt van afnemende connectiviteit van de hoofdstroom tot aan de geïsoleerde uiterwaardplassen, is er een duidelijke gradiënt in de aanwezigheid van vissoorten (Grift, 2001). In het huidige monitoringsprogramma wordt alleen de hoofdstroom bemonsterd. De rol van uiterwaardwateren voor veel vissoorten is echter groot. Daar veel maatregelen in het kader van ecologisch rivier-herstel gericht zijn op de uiterwaarden en in de uiterwaarden ook de meeste kansen liggen voor herstel van de visgemeenschap is het opnemen van uiter- waardwateren in de toekomstige monitoring het overwegen waard.

sTowa 2007-32 REFERENTIES EN MAATLATTEN VOOR NATUURLIJKE WATERTYPEN VOOR DE KADERRICHTLIJN WATER

tot zeer goed. Blijkbaar bieden de Nederlandse rivieren nog voldoende geschikte omstandigheden om het voorkomen van soorten te garanderen. De variatie in deelmaatlatscores tussen de riviertrajecten binnen een riviertype is voor veel deelmaatlatten groot.

Dit resultaat komt overeen met de sterke mate van menselijke beïnvloeding in de Nederlandse rivieren. Doordat er geen rivieren zijn met een geringe mate van menselijke beïnvloeding, is niet duidelijk wat precies de waarde is van deze maatlat bij het beoordelen van wateren met een hogere ecologische kwaliteit. Bij de toepassingen moet bedacht worden dat de beoordeling nu heeft plaatsgevonden met een maatlat voor natuurlijke wateren. Wanneer de rivieren een aanwijzing krijgen als sterk veranderd of kunstmatig, mogen de deelmaatlatten worden aangepast aan de onomkeerbare hydromorfologische veranderingen. De uitkomsten zullen dan positiever uitvallen.

Langs de gradiënt van afnemende connectiviteit van de hoofdstroom tot aan de geïsoleerde uiterwaardplassen, is er een duidelijke gradiënt in de aanwezigheid van vissoorten (Grift, 2001). In het huidige monitoringsprogramma wordt alleen de hoofdstroom bemonsterd. De rol van uiterwaardwateren voor veel vissoorten is echter groot. Daar veel maatregelen in het kader van ecologisch rivier-herstel gericht zijn op de uiterwaarden en in de uiterwaarden ook de meeste kansen liggen voor herstel van de visgemeenschap is het opnemen van uiterwaardwateren in de toekomstige monitoring het overwegen waard.

De elft lijkt na de zalm nu ook in Nederland te zijn teruggekeerd.

13.5 ALGEMENE FYSISCH-CHEMISCHE KWALITEITSELEMENTEN

De maatlat van de algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen is weergegeven in tabel 13.5a. Voor dit type is fosfor in principe het groeilimiterende nutriënt.

De norm voor de temperatuur is gebaseerd op Van der Grinten et al. (2007). Over deze norm wordt nationaal en internationaal nog nader gesproken en deze kan op basis daarvan nog wijzigen. De lagere klassen zijn overgenomen van de andere riviertypen met als norm 25 oC.

De norm voor stikstof kon niet worden afgeleid op basis van gegevens van het type zelf; nagenoeg alle bemonsterde systemen van de type zijn sterk door de mens beïnvloed. Daarom is uitgegaan van een lineaire extrapolatie van de norm in de kustwateren.

De elft lijkt na de zalm nu ook in Nederland te zijn teruggekeerd.

15.5 Algemene fySiSch-chemiSche KWAliTeiTSelemenTen

De maatlat van de algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen is weergegeven in tabel 15.5a. Voor dit type is fosfor in principe het groeilimiterende nutriënt.

De norm voor de temperatuur is gebaseerd op Van der Grinten et al. (2007). De lagere klassen zijn overgenomen van de andere riviertypen met als norm 25 °C.

De norm voor stikstof kon niet worden afgeleid op basis van gegevens van het type zelf; na- genoeg alle bemonsterde systemen van de type zijn sterk door de mens beïnvloed. Daarom is uitgegaan van een lineaire extrapolatie van de norm in de kustwateren. Bovendien is een kleine correctie uitgevoerd om de zomerperiode overeen te laten komen met die voor de an- dere kwaliteitselementen.

TAbel 15.5A mAATlAT vOOR de Algemene fySiSch-chemiSche KWAliTeiTSelemenTen vAn TyPe R7

Kwaliteitselement indicator eenheid zeer goed goed matig Ontoereikend Slecht

Thermische omstandigheden dagwaarde 0C ≤ 23 ≤ 25 25 – 27,5 27,5 – 30 > 30

Zuurstofhuishouding verzadiging % 70 – 110 70 – 120 60 – 70 120 – 130 50 – 60 130 – 140 < 50 > 140 Zoutgehalte chloriniteit mg Cl/l ≤ 150 ≤ 150 150 – 200 200 – 250 > 250 Verzuringsgraad pH - 6,5 – 8,5 6,0 – 8,5 8,5 – 9,0 < 6,0 9,0 – 9,5 > 9,5 Nutriënten totaal-P mgP/l ≤ 0,06 ≤ 0,14 0,14 – 0,19 0,19 – 0,42 > 0,42 totaal-N mgN/l ≤ 2 ≤ 2,5 2,5 – 5,0 5,0 – 7,5 > 7,5 15.6 hydROmORfOlOgie

De ranges van de parameters behorend bij de referentietoestand van het kwaliteitselement hydrologisch regime zijn weer gegeven in tabel 15.6a. De referentiewaarden van de ove- rige hydromorfologische parameters en de vaststelling daarvan zijn voor alle typen op een uniforme manier beschreven in paragraaf 2.6.

TAbel 15.6A RefeRenTieWAARden vOOR de PARAmeTeRS vAn heT KWAliTeiTSelemenT hydROlOgiSch Regime

Parameter eenheid laag hoog verantwoording

Stroomsnelheid m s-1 0,40 1,30 expert judgement,1,2

Afvoer m3 s-1 562 8000 2, 3, 4

1. mondelinge mededeling M. Schoor 2. Schoor et al. (2004)

3. Van den Brink (1990): Voor Rijn gemeten bij Lobith gedurende 1901-1910 en voor Maas bij Borgharen 1901-1985: gemiddelde afvoer (m3 s-1) van de Rijn is 2105 m3 s-1 met minimum-maximum 1597-2684 m3 s-1 en gemiddelde jaar- lijkse extremen van 1100-6000 m3 s-1 en van de Maas 250 m3 s-1 met extremen 2-3000 m3 s-1 en gemiddelde jaarlijkse extremen van 25-2500 m3 s-1.

16

ZOET GETIJDENWATER (UITLOPERS

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN