• No results found

DE LANGZAAM STROMENDE MIDDENLOOP/BENEDENLOOP OP VEENBODEM IS GELEGEN IN HALF OPEN TOT GESLOTEN BOS HET ZUURDERE, VENIGE KARAKTER GEEFT DE BEEK EEN ORGANISCH UITERLIJK OP ZANDIGE PLEKJES KUNNEN LARVEN VAN LANGPOOTMUGGEN WORDEN GEVONDEN

LANGZAAM STROMENDE MIDDENLOOP/ BENEDENLOOP OP VEENBODEM (R12)

DE LANGZAAM STROMENDE MIDDENLOOP/BENEDENLOOP OP VEENBODEM IS GELEGEN IN HALF OPEN TOT GESLOTEN BOS HET ZUURDERE, VENIGE KARAKTER GEEFT DE BEEK EEN ORGANISCH UITERLIJK OP ZANDIGE PLEKJES KUNNEN LARVEN VAN LANGPOOTMUGGEN WORDEN GEVONDEN

(RechTS bOven). iS de KWelSTROOm STeRK dAn veRSchijnT heT veelKnOPig fOnTeinKRuid. fOTO’S P.f.m. veRdOnSchOT

R12

LANGZAAM STROMENDE MIDDENLOOP/BENEDENLOOP OP VEENBODEM

DE LANGZAAM STROMENDE MIDDENLOOP/BENEDENLOOP OP VEENBODEM IS GELEGEN IN HALF OPEN TOT GESLOTEN BOS. HET ZUURDERE, VENIGE KARAKTER GEEFT DE BEEK EEN ORGANISCH UITERLIJK. OP ZANDIGE PLEKJES KUNNEN LARVEN VAN LANGPOOTMUGGEN WORDEN GEVONDEN (RECHTS BOVEN). IS DE KWELSTROOM STERK DAN VERSCHIJNT HET VEELKNOPIG FONTEINKRUID. FOTO’S P.F.M. VERDONSCHOT.

De ondergrond bestaat uit een veenbodem, maar het substraat bestaat veelal uit zand, plaat- selijk waterplanten en organische structuren (omgevallen bomen).

chemie

Daar de beek gevoed wordt vanuit hoogveen en ondiep, jong grondwater, leidt dit tot een regelmatige afvoer van mineralenarm, matig tot zwak zuur water.Het betreft een oligo-β- mesosaproob, voedselarm tot matig voedselrijk milieu. Als gevolg van de veenhoudende bodem is het beekwater licht bruin en humeus zijn. Heinis et al. (2004) geven indicatieve waarden van enkele waterkwaliteitsparameters. Op basis van de koppeling met de natuur- doeltypen kan het type verder als volgt worden gekarakteriseerd:

Waterregime: open water Droogvallend zeer nat nat Matig nat vochtig Matig droog droog Zuurgraad: zuur matig zuur* zwak zuur neutraal** basisch Voedselrijkdom: oligotroof mesotroof zwak eutroof matig eutroof* eutroof

biOlOgie

De begroeiing is matig. De fauna is matig divers. Er zijn migratiemogelijkheden voor fauna door middel van verbinding met andere beken en riviertjes.

fyTObenThOS

Op aangeslibde, rustig stromende tot stilstaande plekken zijn epipelische diatomeeën domi- nant. Op plekken met stabiel fijn en grof grind kunnen epilithische diatomeeën abundant worden. Kenmerkende diatomeeën taxa voor zuur water zijn Eunotia soorten.

mAcROfyTen

Ondergedoken waterplanten komen verspreid voor, voornamelijk buiten de stoomgeul. Enkele fonteinkruidsoorten, waaronder ook soorten met drijfbladeren kunnen zich pleks- gewijs goed ontwikkelen evenals Haaksterrenkroos. De vegetatie kan vaak worden gerekend tot de associatie van Waterviolier en Sterrenkroos of een rompgemeenschap van het verbond van Grote waterranonkel; ook kan plaatselijk de associatie van glanzig fonteinkruid optreden. De associatie van Egelskop en Pijlkruid is kenmerkend in de ondiepere delen. Langs de waterlijn is een zeer gevarieerde begroeiing van grassen, zeggen en russen met ook Kalmoes en Gele lis waaronder diverse associaties en rompgemeenschappen uit de Riet-klasse. mAcROfAunA

De macrofaunagemeenschap leeft met name in en op het sediment en op vaste substraten zoals waterplanten (de kriebelmuggen Boophthora erythrocephala en Simulium lundstromi, de haft Ephemerella ignita), in de waterkolom (de wants Aphelocheirus aestivalis) en in de litorale zone de haft Caenis pseudorivulorum. De gemeenschap bestaat uit rheofiele en sterk oxyfiele taxa van diverse stromingsmilieus, met ook limnofiele soorten. In de zwak zure stromen- de wateren is de fauna matig divers en het valt op dat veel soorten haften, platwormen, slakken en kreeftachtigen in lagere aantallen voorkomen dan in de neutrale. In deze veen- stromen betreft het detritivore vergaarders en knippers zoals de kokerjuffer Micropterna lateralis. Een belangrijke groep is vedermuggen (Harnischia spp.). Kenmerkend in het sediment is de wapenvlieg Pericoma spec.

viSSen

Grote soorten als winde zijn er hooguit gedurende een deel van hun levenscyclus aan- wezig. Als stromingsminnende soorten zijn bermpje en riviergrondel aanwezig. Voor het overige betreft het eurytope soorten als blankvoorn, baars en enkele fytofiele soorten. Van diverse soorten zijn maar een beperkt aantal lengteklassen aanwezig of is de groei geremd. De visstand is relatief soortarm en de biomassa vis is laag.

17.2 WATeRflORA

AbundAnTie

Submerse vegetatie - Hooguit een kwart van het waterlichaam is doorgaans begroeid met onder-

gedoken vegetatie. Dit kan in de loop van het seizoen varieren, met uitschieters naar boven en beneden. Binnen de begroeiing wordt in de loop van het groeiseizoen een hoge bedekking bereikt gedurende enige maanden. De gemiddelde bedekking bereikt in de referentie ten minste 10% en ten hoogste 40% van het begroeibaar areaal.

- Langs de randen en in de luwere delen van het waterlichaam ontwikkelt zich een drijfbladvegetatie met een matige bedekking. De gemiddelde bedekking bereikt in de referentie ten minste 5% en ten hoogste 15% van het begroeibaar areaal.

Emerse vegetatie - Emerse vegetatie komt voor langs flauwe oevers in binnenbochten en andere

luwe ondiepten zoals beschreven onder structuren in de globale referentie-beschrijving. Het voorkomen is laag, de bedekking kan plaatselijk hoog zijn. De gemiddelde bedekking bereikt in de referentie ten minste 10% en ten hoogste 20% van het begroeibaar areaal.

Kroos - Kroos kan in lage bedekking voorkomen op luwe plekken, de planten zijn merendeels

aan komen drijven vanuit stagnante, af en toe op de beek afwaterende poelen. Het aandeel kroos bereikt in de referentie niet meer dan 5% van het begroeibaar oppervlak.

Draadwier/Flab - Draadwieren kunnen overal voorkomen als aangroeisel op stevige substraten,

maar de bedekking blijft laag; een hoge bedekking is indicatief voor eutro-fiering. Een draad- wierbegroeiing met een hoge bedekking op zacht substraat is indicatief voor verstoring van de hydrauliek. De dichtheid van draadwieren bereikt in de referentie niet meer dan 5% van het begroeibaar oppervlak.

De oeverbegroeiing wordt niet in de maatlat opgenomen omdat de bedekking van de kruidlaag altijd hoog is en geen relatie met de kwaliteit heeft en de boomlaag een te grote variatie vertoont.

TAbel 17.2A deelmAATlAT vOOR AbundAnTie vAn gROeivORmen TyPe R12 (bedeKKingSPeRcenTAge vAn heT begROeibARe AReAAl; vAn den beRg et al., 2007b).

groeivorm Slecht Ontoereikend matig goed zeer goed Referentie

Submers - 0-1% 70-100% 1-5 % 50-70% 5-10% 40-50% 10-40% 20% Drijvend 80-100% 50-80% 0-1% 30-50% 1-5% 15-30% 5-15% 10% Emers 0-1% 1-2% >75% 2-5% 50-75% 5-10% 20-50% 10-20% 15% Draadwier/Flab 50-100% 30-50% 10-30% 5-10% 0-5% 2% Kroos 50-100% 30-50% 10-30% 5-10% 0-5% 2%

De deelmaatlatscore voor de abundantie groeivormen wordt volgens tabel 17.2a afgeleid van de referentie. De bedekkingspercentages zijn uitgedrukt als percentage van het begroeibaar areaal; dat is hier het gehele waterlichaam (bijlage 5).

SOORTenSAmenSTelling

De scores voor de deelmaatlat soortensamenstelling worden gegenereerd op basis van de waar- den van de afzonderlijke soorten in bijlage 6 en de formule zoals beschreven in hoofdstuk 2. fyTObenThOS

De deelmaatlat voor fytobenthos bestaat uit een lijst met taxa, waarin aan elke soort twee ge- tallen zijn toegekend: een gevoeligheidsgetal (s) en een getal voor de indicatiewaarde (v). Deze lijst is opgenomen in bijlage 7. De score wordt berekend met de IPS-methode (zie hoofdstuk 2). vAlidATie en TOePASSing

Validatie van de macrofytenmaatlatten heeft plaatsgevonden in de intercalibratie (Pot, 2012).

17.3 mAcROfAunA

AbundAnTie en SOORTenSAmenSTelling

Met de scores voor de negatief dominante indicatoren (DN %), de kenmerkende en positief dominante indicatoren (KM % + DP %) en het percentage kenmerkende taxa (KM %) wordt in een formule de EKR uitgerekend zoals in hoofdstuk 2 is uiteengezet. De lijst van indicator- soorten is opgenomen in bijlage 9. Bij dit watertype geldt KMmax = 33.

vAlidATie

De validatie is uitgevoerd ten opzichte van chemische en hydromorfologische pressoren. Daaruit bleek dat hoge nutriëntengehaltes de maatlatscore beperken, maar dat een lage nutriëntenbelasting niet per definitie tot hoge maatlatscores leidt en dat er een duidelijke relatie was tussen de hydromorfologische aantasting en de maatlatscore (Evers et al., 2005).

17.4 viS

SOORTenSAmenSTelling

De deelmaat soortensamenstelling in R12 is gebasseerd op het aandeel rheofiele soorten. Een overzicht van de betreffende kenmerkende soorten staat weergegeven in bijlage 11. Bij een aandeel van 10% of minder is de EKR 0 en bij een aandeel van 60% of meer is de EKR 1,0. Tussen deze onder en bovengrens is het verloop lineair. De klassengrenzen zijn overgenomen uit de vismaatlat voor R5. Mogelijk dat in de toekomst de grenzen voor R12 nog nader gevalideerd worden.

AbundAnTie

Tabel 17.4 geeft per groep een overzicht van de verdeling van de scores over de aantals- percentages. De score verloopt binnen de klassen lineair en de aantalsaandelen voorbij de buitengrens van de klasse ‘zeer goed’ krijgen score 1. Een overzicht van de betreffende soorten staat weergegeven in bijlage 11.

TAbel 17.4 deelmAATlAT AbundAnTie viS vOOR WATeRTyPe R12

zeer goed goed matig Ontoereikend Slecht

Migratie regionaal/zee 50-90 40-50 30-40 20-30 5-20 Habitat gevoelig 95-100 90-95 60-90 20-60 0-20 Score EKR 0,8 – 1,0 0,6 – 0,8 0,4 – 0,6 0,2 – 0,4 0,0 – 0,2

17.5 Algemene fySiSch-chemiSche KWAliTeiTSelemenTen

De maatlat van de algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen is weergegeven in tabel 17.5a. Voor dit type is fosfor in principe het groeilimiterende nutriënt.

TAbel 17.5A mAATlAT vOOR de Algemene fySiSch-chemiSche KWAliTeiTSelemenTen vAn TyPe R12

Kwaliteitselement indicator eenheid zeer goed goed matig Ontoereikend Slecht

Thermische omstandigheden dagwaarde 0C 23 23 25 – 27,5 27,5 – 30 > 30

Zuurstofhuishouding verzadiging % 70 – 110 70 – 120 60 – 70 120 – 130 50 – 60 130 – 140 < 50 > 140 Zoutgehalte chloriniteit mg Cl/l 20 150 150 – 200 200 – 250 > 250 Verzuringsgraad pH - 4,5 – 6,5 4,5 – 6,5 6,5 – 7,0 < 4,5 7,0 – 7,5 > 7,5 Nutriënten totaal-P mgP/l ≤ 0,06 ≤ 0,11 0,11 – 0,22 0,22 – 0,33 > 0,33 totaal-N mgN/l ≤ 2,0* ≤ 2,3 2,3 – 4,6 4,6 – 9,2 > 9,2 *Aangepaste waarde ten opzichte van Heinis et al. (2004)

17.6 hydROmORfOlOgie

De ranges van de parameters behorend bij de referentietoestand van het kwaliteitselement hydrologisch regime zijn weer gegeven in tabel 17.6a. De referentiewaarden van de ove- rige hydromorfologische parameters en de vaststelling daarvan zijn voor alle typen op een uniforme manier beschreven in paragraaf 2.6.

TAbel 17.6A RefeRenTieWAARden vOOR de PARAmeTeRS vAn heT KWAliTeiTSelemenT hydROlOgiSch

Parameter eenheid laag hoog verantwoording

Stroomsnelheid m s-1 0,10 0,50 1, R5

Afvoer m3 s-1 0,024 3,08 R5

18

SNELSTROMENDE BOVENLOOP OP ZAND

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN