• No results found

TITEL IX – TOELAGEN, VERGOEDINGEN EN SOCIALE VOORDELEN

HOOFDSTUK 3 – VAKANTIEGELD

ARTIKEL 146

In toepassing van artikel 17 van de wet van 26 juni 1992 geniet het contractueel niet gesubsidieerd personeel van het stelsel van de private sector (systeem bedienden), zoals bepaald onder titel III van het KB van 30/03/1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders.

Voor de berekening van het vakantiegeld wordt rekening gehouden met de bepalingen van het KB van 1 maart 1989 betreffende de integratie van het dubbel vakantiegeld voor twee dagen van de vierde vakantieweek van de werknemers en met de bepalingen van het KB van 13/6/2001 tot aanpassing van de reglementering aan de wet van 22/5/01 tot uitvoering van

het interprofessioneel akkoord 2001/2002 inzake jaarlijkse vakantie (wettelijk dubbel vakantiegeld aan 1/12 van 92 % van het normaal loon).

ARTIKEL 147

Het personeel op proef, het gesubsidieerd contractueel personeel en het definitief benoemd personeel ontvangt ieder jaar een vakantiegeld.

ARTIKEL 148

Voor de toepassing van dit hoofdstuk dient te worden verstaan onder:

1 Volledige prestaties: de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volkomen in beslag neemt;

2 Referentiejaar: het kalenderjaar dat aan het jaar voorafgaat tijdens welk de vakantie moet worden toegestaan;

3 Jaarsalaris: het salaris, het loon of de in de plaats daarvan gestelde vergoeding of toelage, met hierin begrepen de eventuele haardtoelage of de standplaatstoelage. Voor het personeelslid dat het voordeel geniet van de gewaarborgde bezoldiging bij toepassing van het KB van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries is het "jaarsalaris" gelijk aan genoemde gewaarborgde bezoldiging.

ARTIKEL 149

Het vakantiegeld van het personeelslid bedraagt voor volledige prestaties die gedurende het hele referentiejaar werden verricht 92% van een twaalfde van het jaarsalaris, aangepast volgens de indexverhogingscoëfficiënt die van toepassing is op het salaris van de maand maart van het vakantiejaar.

Als het personeelslid in de maand maart van het vakantiejaar geen of slechts een gedeeltelijk salaris ontvangen heeft, dan wordt het percentage vermeld in het eerste lid, berekend op basis van het salaris dat voor diezelfde maand betaald zou zijn geweest als het personeelslid zijn ambt wel volledig had uitgeoefend.

ARTIKEL 150

§1 Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld worden in aanmerking genomen de perioden gedurende welke het personeelslid tijdens het referentiejaar:

1 het jaarsalaris geheel of gedeeltelijk heeft genoten;

2 met ouderschapsverlof was;

3 afwezig was wegens verlof, toegekend met het oog op de moederschapsbescherming, zoals bepaald in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971.

§2 Voor de berekening van het vakantiegeld voor jeugdige personeelsleden wordt toepassing gemaakt van de dienaangaande geldende wet- en regelgeving inzake jaarlijkse vakantie, voor de diverse personeelscategorieën, die op het bestuur van toepassing is.

ARTIKEL 151

In afwijking van artikel 150 worden voor de berekening van het vakantiegeld niet in aanmerking genomen, de periodes, gedurende welke het personeelslid:

1 vrijstelling van dienst voor het vervullen van een opdracht heeft gekregen;

2 in disponibiliteit is gesteld, wanneer het de pensioenleeftijd heeft bereikt, maar niet het aantal jaren dienst telde dat voor het verkrijgen van een pensioen is vereist.

ARTIKEL 152

§1 Onverminderd artikel 150, § 1, 1°,2° en 3° wordt, wanneer niet tijdens het ganse referentiejaar volledige prestaties werden verricht, het vakantiegeld als volgt samengesteld:

1 een twaalfde van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een ganse maand beslaat;

2 een gedeelte van het maandbedrag wanneer de prestaties niet een ganse maand beslaan (afhankelijk van het aantal werkdagen per maand).

§2 De toekenning van een gedeeltelijk salaris wegens het uitoefenen van verminderde prestaties heeft een overeenkomstige vermindering van het vakantiegeld voor gevolg.

ARTIKEL 153

In geval van onvolledige prestaties wordt het vakantiegeld toegekend naar rato van de uren geleverde prestaties overeenkomstig artikel 138.

In voorkomend geval is dezelfde verhouding van toepassing op de perioden bedoeld in artikel 150, §1,1°,2° en 3°.

ARTIKEL 154

Twee of meer vakantiegelden met inbegrip van deze verkregen in toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers, kunnen niet gecumuleerd worden boven een bedrag overeenkomend met het hoogste vakantiegeld dat bekomen wordt wanneer de vakantiegelden van al de uitgeoefende ambten of activiteiten berekend worden op basis van volledige prestaties.

Hiervoor wordt het vakantiegeld van één of meerdere ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers.

Indien de inhoudingen of verminderingen moeten of kunnen gebeuren op verscheidene vakantiegelden, wordt eerst het kleinste vakantiegeld ingehouden of verminderd.

Voor de toepassing van de voorgaande leden moet onder het vakantiegeld in uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met het loon voor de vakantiedagen.

ARTIKEL 155

Voor de toepassing van voorgaand artikel is het personeelslid dat vakantiegelden cumuleert, gehouden het bedrag ervan, evenals eventueel het bedrag berekend voor volledige prestaties, mee te delen aan elke personeelsdienst waarvan het afhangt.

Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen.

ARTIKEL 156

De bedragen welke het personeelslid als vakantiegeld zou hebben ontvangen voor andere prestaties welke gedurende het referentiejaar werden verricht, worden afgetrokken van het bedrag van het vakantiegeld dat toegekend wordt in toepassing van artikel 150, §2.

ARTIKEL 157

§1 Het vakantiegeld wordt betaald van 1 mei af en uiterlijk op 30 juni van het jaar gedurende hetwelk de vakantie moet worden toegekend.

§2 In afwijking van het onder §1 bepaalde, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand volgend op de datum waarop het personeelslid de leeftijdsgrens voor pensionering bereikt of op de datum van overlijden, van disponibiliteit, van ontslagneming, van afdanking of van afzetting van de belanghebbende.

§3 Voor de toepassing van voorgaande paragraaf wordt het vakantiegeld berekend rekening gehouden met het forfaitaire bedrag, het percentage en de eventuele inhouding welke op de beschouwde datum gelden.

Het percentage wordt toegepast op het jaarsalaris dat als basis dient voor de berekening van het salaris welke het personeelslid op die datum geniet.

Wanneer het personeelslid op die datum geen salaris of verminderde salaris geniet, wordt het percentage berekend op het salaris dat hem dan verschuldigd zou geweest zijn.