• No results found

HOOFDSTUK 5 EXTRATERRITORIALE RECHTSMACHT IN NEDERLAND

2. RECHTSMACHTBEGINSELEN IN HET WETBOEK VAN STRAFRECHT

2.2. Extraterritoriale rechtsmacht sedert de invoering van het wetboek tot 1 januari 2010

2.2.3. Universaliteitsbeginsel (ongeclausuleerd) (Art. 4 Sr)

Bereik daders: een ieder

Artikel 4 is oorspronkelijk geformuleerd als een vorm van onbeperkte universaliteit. Bij invoering was artikel 4 beperkt tot enkele delicten, zonder voorwaarde van dubbele strafbaarheid of van aanwezigheid van de verdachte of welke voorwaarde dan

ook.320 Dubbele strafbaarheid was volgens de regering niet noodzakelijk bij deze

317 Zie bijvoorbeeld de zeer activistische houding van de kamer in het Verslag van een Algemeen Overleg van 4 november 2009, Kamerstukken II, 2009/2010, 32123 VI, nr. 18.

318 Smidt, deel I, p. 125.

319

Smidt, deel I, p. 126.

320 Artikel 4 verwees bij invoering in 1886 naar de misdrijven tegen de staatsveiligheid, valsemunterij en vervalsing van andere waardepapieren en slavenhandel en piraterij.

delicten. Zij stelde terzake: “De strafbaarheid van die misdrijven, waar en door wien ook gepleegd, volgens de wet van het land waar de schuldige zich bevindt, wordt

algemeen aangenomen.”321

De Raad van State stelde in zijn opmerkingen naar aanleiding van het wetsvoorstel de vraag, onder verwijzing naar bewijsmoeilijkheden, of universele rechtsmacht ten

aanzien van de slavenhandel en zeeroof, niet te ver zou gaan.322 De regering kwam

aan de bezwaren van de Raad tegemoet door de rechtsmacht te beperken tot Nederlandse schepen.

De Tweede Kamer liet zich evenmin meteen overtuigen en wenste een forse beperking van de universele rechtsmacht. Vreemdelingen zouden alleen vervolgd moeten kunnen worden voor delicten die het karakter van hoogverraad hebben en Nederlanders slechts voor hoogverraad en misdrijven waarvoor de dubbele strafbaarheid geldt. Vreemdelingen zouden uitsluitend vervolgd kunnen worden voor feiten die vatbaar zijn voor uitlevering.

Het oorspronkelijk regeringsontwerp voorzag in een artikel dat het tweegevecht binnen het bereik van de Nederlandse strafwet bracht, ook indien buiten „slands gepleegd. Vereiste aanknopingspunten waren een Nederlandse partij of het feit dat partijen zich opzettelijk voor het houden van het tweegevecht naar het buitenland

hebben begeven.323 Hierop kwam zowel van de Raad van State als van de Tweede

Kamer kritiek. Daarop liet de minister het artikel vallen omdat de bedoeling reeds door artikel 5 zou worden bestreken.

In de kamer komen regelmatig discussies voor over de vraag of (on)geclausuleerde universele rechtsmacht gewenst is. Uit de gedachtewisseling valt niet op te maken of alle deelnemers in de kamer beseffen dat universele rechtsmacht in verschillende verschijningsvormen bestaat; zowel in ongeclausuleerde als in geclausuleerde vorm. De indruk bestaat dat universaliteit als één geheel wordt gezien.

De ongeclausuleerde universaliteit is thans weer te vinden in de volgende onderdelen van artikel 4:

- 1, met betrekking tot diverse staatsgevaarlijke misdrijven;

- 2, met betrekking tot opruiing en onttrekking aan de opsporing met betrekking tot de staatsgevaarlijk misdrijven van sub 1;

- 3, met betrekking tot valsemunterij;324

- 4, met betrekking tot staatschuldbrieven;325

321 Smidt, deel I, p. 129.

322 Die discussie werd in de Tweede Kamer opnieuw gevoerd naar aanleiding van een nota van het lid Lenting, zie Smidt deel I, p. 132 en 133. Uit die nota blijkt helder dat men rechtsmacht over hoogverraad en slavenhandel te ver vindt gaan. In deze nota ontbreekt echter enige aanduiding van de reden waarom rechtsmacht in casu te ver zou gaan.

323 Smidt, deel I, p. 145-146.

324 Welke delicten dit precies betreft is niet nader gespecificeerd. De Memorie van Toelichting bevat hierover niets. Dit roept de vraag op wat de gevolgen hiervan zijn voor nadien ingevoerde strafbare feiten in de financiële sfeer, vallen die daarmee automatisch onder de universele rechtsmacht? Zie voorts de Bijlage 4.

325 Welke delicten dit precies betreft is niet nader gespecificeerd. De Memorie van Toelichting bevat hierover niets. Dit roept de vraag op wat de gevolgen hiervan zijn voor nadien ingevoerde strafbare feiten in de financiële sfeer, vallen die daarmee automatisch onder de universele rechtsmacht? Zie voorts Bijlage 4.

- 5, met betrekking tot namaken van zegels en merken,326 kaping (zee en lucht), zich voordoen als Nederlands schip, misbruik van extraterritoriale strafvordering;

- 6, met betrekking tot meineed voor een internationaal gerecht.

Opvallend is dat er met betrekking tot de ongeclausuleerde universele rechtsmacht nauwelijks misdrijven zijn toegevoegd sedert de invoering van het wetboek. Daarentegen zijn tal van misdrijven in geclausuleerde vorm toegevoegd.

De praktijk is zuinig ten aanzien van de vervolging van ongeclausuleerde universaliteit. Bij de bestrijding van piraterij voor de kust van Somalië werden gevangen genomen piraten eind december 2009 weer vrijgelaten omdat Nederland

hen niet wilde vervolgen.327 Dit handelen is merkwaardig omdat het bij aangehouden

piraten gaat om verdachten die op heterdaad zijn aangehouden op of bij een schip. Daarmee is het bewijs van het feit in de regel betrekkelijk eenvoudig te leveren en zijn de verdachten aangehouden. In dat licht is vrijlating van de betrokkenen, overdracht

ter fine van vervolging aan Kenia of de Seychellen,328 dan wel de oproep tot een

internationaal piratentribunaal, zoals bij monde van de Minister van Buitenlandse Zaken onlogisch.

De werkelijke redenen liggen schijnbaar op een niet-strafrechtelijk vlak. De vrees bestaat inmiddels dat piraten na berechting in Nederland en eventueel uitzitten van de

straf niet meer kunnen worden uitgezet.329 Nederland zit momenteel met tal van

zogenaamde 1f-ers in zijn maag. Deze mensen worden verdacht van betrokkenheid bij internationale misdrijven en op grond daarvan wordt hen de vluchtelingenstatus ontzegd. De verdenking is echter ontoereikend om tot vervolging over te gaan. Uitzetting is niet mogelijk omdat er geen veilig land is dat hen zou willen opnemen. Er is inmiddels een vijftiental klachten tegen Nederland aanhangig gemaakt bij het EHRM, dat in enkele gevallen al voorlopige maatregelen tegen Nederland heeft uitgevaardigd, die Nederland verbieden de betrokkene uit te zetten. Hiermee wordt tevens, zij het indirect, het belang van de opportuniteit van de vervolging van buiten Nederland gepleegde misdrijven aan de orde gesteld. De opportuniteit van vervolging wordt later afzonderlijk gethematiseerd.

326 Is dat nog afzonderlijk te rechtvaardigen in het licht van sub 3?

327 Zie Brief van de Regering aan de Tweede Kamer, Kamerstukken II, 2009/2010, 29251, nr. 131, p. 2: “Berechting in Nederland was weliswaar op zichzelf mogelijk – Nederland heeft universele rechtsmacht als het gaat om piraterij – maar lag niet in de rede omdat er – behalve de vastneming door de Nederlandse marine – geen direct Nederlands belang of aanknopingspunt bestond.”

328 De EU sloot met die landen overeenkomsten. Briefwisseling tussen de Europese Unie en de Republiek der Seychellen betreffende de voorwaarden en nadere bepalingen voor de overdracht door EUNAVFOR aan de Republiek der Seychellen van personen die worden verdacht van piraterij of gewapende roofovervallen en voor de behandeling van deze personen en goederen na de overdracht, PB 2009, L 315/37; Briefwisseling tussen de Europese Unie en de regering van Kenia betreffende de voorwaarden en nadere bepalingen voor de overdracht door EUVNAVFOR aan Kenia van personen die verdacht worden van piraterij, en die worden vastgehouden door de door de Europese Unie geleide zeemacht (EUNAVFOR), alsmede van in beslag genomen goederen die in handen zijn van EUNAVFOR, en voor de behandeling van deze personen en goederen na de overdracht, PB 2009, L 79/49.

329

Zie de casus van een Congolees die wegens in Congo gepleegde foltering veroordeeld, Rb Rotterdam, 7 april 2004, AO7178. Nadat hij zijn straf had uitgezeten werd hij als ongewenst vreemdeling in Nederland aangetroffen en daarvoor veroordeeld, HR 1 december 2009, BI5627.