• No results found

HOOFDSTUK 4 EXTRATERRITORIALE RECHTSMACHT IN ENGELAND EN WALES 54

3.2. De aard van de misdrijven

De toepassing van het actief personaliteitsbeginsel betreft ook bepaalde categorieën van misdrijven: misdrijven tegen de staatsveiligheid, misdrijven gepleegd op zee, moord en doodslag, bigamie, seksuele misdrijven op minderjarigen, corruptie, misdrijven tegen het milieu en terrorisme.

Misdrijven tegen de staatsveiligheid

De Official Secrets Acts van 1911 en 1989 geven een extraterritoriale toepassing aan bijna alle misdrijven die de belangen van de staat aantasten, zoals de overhandiging

van geheime documenten aan een vreemde regering.247 De reden voor deze

uitbreiding van extraterritoriale rechtsmacht wordt het best verklaard door Michael Hirst, door zijn opmerking dat het vreemd zou zijn dat Engelse officieren of wetenschappers ongestraft zouden blijven wanneer zij, in het geheim taken vervullend, naar het buitenland kunnen reizen en geheime documenten aan agenten

van potentieel vijandige landen kunnen geven.248

Misdrijven gepleegd op zee

Engelse schepen worden gezien als een deel van het nationale grondgebied, maar vreemde schepen niet. Dus kunnen Engelse rechtbanken geen territoriale rechtsmacht uitoefenen over misdrijven die op buitenlandse schepen worden gepleegd, en kunnen ze alleen extraterritoriale rechtsmacht uitoefenen in de door de wet voorgezien gevallen. Section 281 van de Merchant Schipping Act van 1995, die Section 686 van de Merchant Schipping Act van 1894 vervangt, bepaalt dat Britten in Engeland en Wales kunnen worden vervolgd voor de misdrijven die ze op een buitenlands vaartuig hebben gepleegd. De enige voorwaarde is dat de dader niet tot de bemanning van het schip behoort.

De oorsprong van deze bepaling wordt gevonden in het dispuut tussen Engeland en Wales en Frankrijk over feiten die in 1860 waren gepleegd op een Frans schip, La

Nymphe. In dit geval waren Britse zeemannen aan boord van het vaartuig geklommen

dat langs de Engelse kust voer en hebben daarbij verschillende Franse zeemannen verwond. Frankrijk was ontevreden omdat Engelse rechtbanken machteloos stonden

ten aanzien van deze feiten.249 Zeven jaren later werd de situatie veranderd met de

aanneming van de Merchant Schipping Act van 1867, de voorganger van de actuele wet. Michael Hirst merkt op dat het oorspronkelijke doel van deze wet geen betrekking had op Britse passagiers, maar dat het ging om Britse burgers die geen

247

Michael Hirst, Jurisdiction and the Ambit of the Criminal Law, Oxford University Press, 2003, p. 221-224.

248 Michael Hirst, Jurisdiction and the Ambit of the Criminal Law, Oxford University Press, 2003, p. 222.

249

Geoffrey Marston, “Crimes by British Passengers on Board Foreign Ships on the High Seas: The Historical Background to Section 686(1) of the Merchant Shipping Act 1894”, 58(1) Cambridge Law

reden hadden om op het vaartuig te zijn.250 Engelse rechtbanken hebben de toepassing van de Merchant Schipping Act uitgebreid om over het geval van door nationale passagiers gepleegde misdrijven rechtsmacht te kunnen uitoefenen.

Moord en doodslag

Moord en doodslag zijn algemene misdrijven die een extraterritoriale toepassing hebben gekregen op grond van hun gruwelijke natuur en omdat ze de fundamentele

concepten van Engels recht schonden.251 De uitbreiding van jurisdictie over in het

buitenland gepleegde delicten door Britten is al enkele eeuwen geleden gebeurd,252 de

huidige bepaling die deze uitbreiding regelt is Section 9 van de Offences Against the

Person Act van 1861.

Het is niet duidelijk of de voorwaarde van dubbele strafbaarheid vereist is of niet,

maar wat duidelijk is, is dat in de praktijk aan dit vereiste voldaan zal worden.253 Een

andere voorwaarde voor de toepassing van deze bepaling is dat de dader een subject

of Her Majesty moet zijn. Gevolg hiervan is dat het niet enkel om Britse burgers hoeft

te gaan, maar dat ook een burger van overzeese gebieden onder de rechtsmacht valt. De toepassing van Section 9 tot deze laatste categorie van burgers was bekritiseerd in de literatuur en werd als onrechtvaardig beoordeeld als de betreffende personen bijvoorbeeld vele jaren in het buitenland hadden gewoond en geen sterke verband met

Engeland en Wales hadden.254 Een tweede gevolg is dat Section 9 niet toepasselijk is

op de personen die hun hoofdverblijfplaats in Engeland en Wales hebben, maar geen

onderdaan zijn, hetgeen in strijd zou zijn met het doel van de wetgever.255 In dit geval

wordt het criterium van nationaliteit dus niet uitgebreid met het domiciliecriterium.

Bigamie

Bigamie is ook een misdrijf waarover buiten Engeland rechtsmacht bestaat op grond van diens gruwelijke natuur en omdat het de fundamentele concepten van Engels

recht schond.256 De extraterritoriale toepassing van dit misdrijf, die in Section 57 van

de Offences Against the Person Act van 1861 is beschreven, is veeleer ongewoon.257

Een persoon, Brits of niet, die bijvoorbeeld al getrouwd is en die naar Engeland en Wales gaat om opnieuw in huwelijk te treden, zal niet vervolgd worden door Engelse

250 Michael Hirst, Jurisdiction and the Ambit of the Criminal Law, Oxford University Press, 2003, p. 296.

251 Julian D. M. Lew, “The Extra-territorial Criminal Jurisdiction of English Courts”, 27 Int’l & Comp.

L.Q., 1978, p. 180.

252 Michael Hirst, Jurisdiction and the Ambit of the Criminal Law, Oxford University Press, 2003, p. 226.

253

Glanville Williams, “Venue and the Ambit of Criminal Law”, 81 Law Quarterly Review, 1965, p. 401, voetnoot 72; Tom Vander Beken, Forumkeuze in het internationaal strafrecht, Maklu, Antwerpen, 1999, p. 98 en 100.

254 Glanville Williams, “Venue and the Ambit of Criminal Law”, 81 Law Quarterly Review, 1965, p. 401; Julian D. M. Lew, “The Extra-territorial Criminal Jurisdiction of English Courts”, 27 Int’l &

Comp. L.Q., 1978, p. 182.

255 Julian D. M. Lew, “The Extra-territorial Criminal Jurisdiction of English Courts”, 27 Int’l & Comp.

L.Q., 1978, p. 182.

256 Julian D. M. Lew, “The Extra-territorial Criminal Jurisdiction of English Courts”, 27 Int’l & Comp.

L.Q., 1978, p. 180.

257 Michael Hirst, Jurisdiction and the Ambit of the Criminal Law, Oxford University Press, 2003, p. 232.

rechtbanken op basis van een extraterritoriale toepassing van bigamie, maar op basis van een territoriale toepassing van dit misdrijf. Het enige geval van extraterritoriale toepassing van bigamie betreft een Brit die in het buitenland in het huwelijk treedt. Het is dus mogelijk dat geen van de twee huwelijken in Engeland en Wales hebben

plaatsgevonden om onder de strafbepaling te vallen.258

De oorspronkelijke rechtvaardiging van de extraterritoriale toepassing van bigamie was om de veelsoortige huwelijken van Britse zeemannen in verschillende landen te verhinderen toen Groot-Brittannië een van de sterkste zeevarende landen was. Maar nu vragen sommige auteurs af of deze extraterritoriale rechtsmacht thans nog

noodzakelijk is.259

Seksuele misdrijven tegen minderjarigen

In Engeland en Wales was de uitbreiding van jurisdictie voor bepaalde seksuele misdrijven tegen een minderjarige niet het gevolg van een verplichting stammende uit een internationaal verdrag, maar veeleer de consequentie van de druk van

verschillende bewegingen tegen de seksuele uitbuiting van kinderen.260 Hoewel de

wetgever in eerste instantie niet meegaand was, trad de Sex Offenders Act in 1997 in werking, nadat het rapport van een Interdepartmental Steering Committee verkregen werd, waarin de uitbreiding van rechtsmacht voor bepaalde misdrijven die aan een aantal criteria voldeden, werd geëist. Deze criteria waren onder andere de ernst van het misdrijf en de kans op straffeloosheid van de dader. Deze plannen werden onmiskenbaar gevoed door gevallen van in het buitenland door Britse toeristen

gepleegde seksuele misdrijven met minderjarigen.261

Section 7 van de Sex Offenders Act van 1997 bepaalt dat iedere Brit, of persoon met

een woonplaats in Groot-Brittannië, die een seksueel feit met een minderjarige pleegt dat strafbaar is volgens het recht van de plaats waar dat feit was gepleegd en ook volgens het Engels recht indien dat feit op het Engels grondgebied was gepleegd, door Engelse rechtbanken kan worden vervolgd. Voor de toepassing van dit voorbeeld van het actief personaliteitsbeginsel moet aan het vereiste van dubbele strafbaarheid zijn voldaan. Op overeenkomstige wijze wordt één en ander toegepast ten aanzien van gedomicilieerden. Hoewel de regering in het begin niet enthousiast was om deze wet toe te passen, werd de Sex Offenders Act van 1997 al in verschillende procedures gebruikt voor de vervolging van Britse sekstoeristen die misdrijven in het buitenland

hadden gepleegd.262

258 Glanville Williams, “Venue and the Ambit of Criminal Law”, 81 Law Quarterly Review, 1965, p. 405.

259 Glanville Williams, “Venue and the Ambit of Criminal Law”, 81 Law Quarterly Review, 1965, p. 407; Michael Hirst, Jurisdiction and the Ambit of the Criminal Law, Oxford University Press, 2003, p. 236.

260 Michael Hirst, Jurisdiction and the Ambit of the Criminal Law, Oxford University Press, 2003, p. 268.

261 Op dit punt, zie Michael Hirst, Jurisdiction and the Ambit of the Criminal Law, Oxford University Press, 2003, p. 269-270.

262 Michael Hirst, Jurisdiction and the Ambit of the Criminal Law, Oxford University Press, 2003, p. 271.

Corruptie

In tegenstelling tot de voornoemde seksuele misdrijven met minderjarigen is de rechtsmacht met betrekking tot corruptie door Britse burgers gepleegd in het buitenland in enkele wetten aangepast. Dit vindt zijn oorzaak in de ratificatie van verschillende internationale verdragen, zoals het Verdrag inzake de bestrijding van de omkoping van buitenlandse ambtenaren in internationale zakelijke transacties van

1997.263 Om deze internationale verplichtingen te implementeren hervormde de

regering niet het domein van corruptie maar koos zij ervoor de extraterritoriale

toepassing van bestaande misdrijven uit te breiden met het actief

personaliteitsbeginsel door de aanpassing van de Anti-terrorism, Crime and Security

Act uit 2001.264

Section 109 van de Anti-terrorism, Crime and Security Act bepaalt dat een Britse

onderdaan of een organisatie die haar zetel in Groot-Brittannië heeft, een misdrijf pleegt naar Engels recht en kan worden vervolgd als ze feiten plegen in het buitenland die lijken op een misdrijf dat onder corruptie zou vallen als deze op Engels grondgebied gepleegd zouden zijn. Het is derhalve niet vereist dat is voldaan aan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid. Het feit dient niet strafbaar te zijn naar het recht van de plaats waar het is gepleegd, het is voldoende dat het een inbreuk op Engels recht is opdat Engelse rechtbanken extraterritoriale rechtsmacht kunnen uitoefenen.

Misdrijven tegen het milieu

Recentelijk hebben Engeland en Wales verschillende wetten aangepast met het doel een extraterritoriale toepassing aan misdrijven tegen het milieu die door Britten worden gepleegd te geven. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de schade die

veroorzaakt wordt aan de flora en fauna van Antarctica,265 voor de activiteiten die in

de ruimte worden geoefend en die niet geautoriseerd zijn,266 en voor het gebruik, de

ontwikkeling of de productie van antipersoonsmijnen.267 De praktijkmensen waren

volstrekt onbekend met rechtsmacht over deze feiten.

Terrorisme

Na de ratificatie van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding hebben Engeland en Wales de Crime (International

Co-operation) Act van 2003 ingevoerd, om de verplichtingen, i.e. de uitbreiding van

extraterritoriale rechtsmacht voor bepaalde misdrijven die met terroristisch oogmerk in het buitenland worden gepleegd, te implementeren. Nieuwe Sections 63A en 63B werden in de Terrorism Act van 2000 ingevoerd.

De eerste bepaling zegt dat iedere Brit of persoon met woonplaats in Groot-Brittannië zich schuldig kan maken aan een misdrijf in Engeland en Wales als hij iets in het

263

Op dit punt, zie Michael Hirst, Jurisdiction and the Ambit of the Criminal Law, Oxford University Press, 2003, p. 273.

264 Michael Hirst, Jurisdiction and the Ambit of the Criminal Law, Oxford University Press, 2003, p. 273-274.

265

Antarctic Act van 1994, Section 7.

266 Outer Space Act van 1986, Section 12.

buitenland doet dat een bepaald misdrijf zou zijn naar Engels recht indien het feit op het Engels grondgebied was gepleegd. De betrokken misdrijven zijn, o.a.: instructies of training fourneren m.b.t. de fabricatie of het gebruik van vuurwapens, explosieven,

of chemische, biologische of nucleaire wapens;268 of de activiteiten van een

terroristische organisatie leiden.269

De tweede bepaling zegt dat iedere Brit of persoon met woonplaats in Groot-Brittannië zich schuldig kan maken aan een misdrijf in Engeland en Wales als hij een terroristisch actie of iets met een terroristisch oogmerk in het buitenland doet dat een bepaald misdrijf zou zijn naar Engels recht indien het feit op het Engels grondgebied was gepleegd. De betrokken misdrijven zijn, o.a.: moord, verkrachting, kidnapping, valsemunterij, en brandstichting.

Ten aanzien van deze terroristische misdrijven wordt geen voorwaarde van dubbele strafbaarheid vereist. Het feit behoeft niet strafbaar te zijn in het recht van de plaats waar het is gepleegd. Het is voldoende dat het een inbreuk van Engels recht is opdat Engelse rechtbanken extraterritoriaal rechtsmacht kunnen uitoefenen. Ook hier is er rechtsmacht zowel over Britten als over gedomicilieerden.

4. Passief personaliteitsbeginsel

De invoering van het passief personaliteitsbeginsel is van nog relatief recente datum: “Een dergelijke rechtsmachtaanspraak lijkt immers in strijd met de principiële

Engelse opvatting over het territoriale karakter van het misdrijf”.270 Sommige auteurs

stellen dat de Taking of Hostages Act van 1982, die na de ratificatie van het Internationaal Verdrag tegen het nemen van gijzelaars van 1979 door Groot-Brittannië in het Engels recht was ingevoerd, een toepassing van het passief

personaliteitsbeginsel is.271 Ze verwijzen de Rees v. Secretary of State for the Home

Department zaak272 om te bewijzen dat Groot-Brittannië, als een partij bij het verdrag,

klaar stond om de op de nationaliteit van het slachtoffer gebaseerde rechtsmachtclaims te erkennen. In deze zaak had Duitsland de uitlevering van een Brits onderdaan gevraagd voor zijn deelneming in de kidnapping van een Duitser in Bolivia. Andere schrijvers keuren een dergelijke interpretatie van Rees v. Secretary of

State for the Home Department af en verklaren dat het uitleveringverzoek dat door de House of Lords geaccepteerd was, niet op het passief personaliteitsbeginsel gebaseerd

was, maar naar het universaliteitsbeginsel verwees.273

Sinds de inwerkingtreding van de Crime (International Co-operation) Act van 2003, die het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding implementeert, is de eerste expliciete verwijzing naar het passief personaliteitsbeginsel in het Engels recht ingevoerd, met betrekking tot bepaalde

268 Terrorism Act van 2000, Section 54.

269 Terrorism Act van 2000, Section 56.

270

Tom Vander Beken, Forumkeuze in het internationaal strafrecht, Maklu, Antwerpen, 1999, p. 118.

271 Geoff Gilbert, “Crimes Sans Frontiers: Jurisdictional Problems in English Law”, 63 Brit Yb Int’l L, 1992, p. 419. Zie ook Tom Vander Beken, Forumkeuze in het internationaal strafrecht, Maklu, Antwerpen, 1999, p. 118.

272

Rees v. Secretary of State for the Home Department, [1986], 2 All ER, p. 321.

273 Michael Hirst, Jurisdiction and the Ambit of the Criminal Law, Oxford University Press, 2003, p. 51.

misdrijven gepleegd met een terroristisch oogmerk. Een nieuwe Section 63C werd daartoe in de Terrorism Act van 2000 ingevoerd. Deze bepaling stelt dat een persoon zich schuldig kan maken aan een misdrijf in Engeland en Wales als hij een terroristische actie of iets met een terroristisch oogmerk tegen een Brit, een persoon met woonplaats in Groot-Brittannië of een beschermd persoon in het buitenland doet en als de daad een bepaald misdrijf zou zijn in Engels recht indien het feit op het Engels grondgebied was gepleegd. De betrokken misdrijven zijn, o.a.: moord, kidnapping, en valsmunterij. Naast Britten bestaat er rechtsmacht over gedomicilieerden.

In de literatuur werd vastgesteld dat “er geen bijkomende nood is aan een algemene

rechtsmachtvorm op basis van de nationaliteit van het slachtoffer”.274

Na 9/11 is de Engelse benadering fundamenteel veranderd en thans kunnen Engelse rechtbanken rechtsmacht uitoefenen over misdrijven waarvan de enige link met Engeland en Wales het feit is dat de slachtoffers Britse onderdanen of ingezetenen zijn, in de specifieke context van terrorisme.

5. Beschermingsbeginsel

Verschillende misdrijven kunnen de staatsveiligheid bedreigen. Dit is de reden waarom over deze misdrijven extraterritoriale is gevestigd op grond van de plicht, de

trouw en de loyaliteit die de dader vis-à-vis de staat heeft.275 Toch zijn er bijna geen

misdrijven die een extraterritoriale rechtsmacht over vreemdelingen hebben; uitgangspunt is dat alleen Britten zich schuldig kunnen maken aan strafbare feiten gepleegd tegen de staatsveiligheid. Een van de weinige voorbeelden waarover Engelse rechtbanken extraterritoriale rechtsmacht op basis van het beschermingsbeginsel

kunnen uitoefenen is verraad.276 Sommige auteurs keuren deze benadering echter af

omdat verraadzaken het concept van trouw gebruiken als alternatief voor het nationaliteitscriterium, en niet de nationaliteit als de juridische basis voor

extraterritoriale rechtsmacht.277

De Treason Act van 1351 is één van de oudste wetten met een extraterritoriale rechtsmachtbepaling. Het is in de literatuur omstreden of deze wet een voorbeeld van het actief personaliteitsbeginsel is, of van het beschermingsbeginsel. De vraag of alleen Britten of ook vreemdelingen voor feiten van verraad gepleegd in het buitenland door Engelse rechtbanken konden vervolgd worden, kwam aan de orde in

de zaak Joyce v. D.P.P.278

Joyce was een Amerikaan die gedurende 24 jaren op Brits grondgebied had gewoond, zonder dat hij ooit de Britse nationaliteit had verkregen. Niettemin had hij een Brits

274 Tom Vander Beken, Forumkeuze in het internationaal strafrecht, Maklu, Antwerpen, 1999, p. 118. Zie ook Geoff Gilbert, “Crimes Sans Frontiers: Jurisdictional Problems in English Law”, 63 Brit Yb

Int’l L, 1992, p. 419.

275

Julian D. M. Lew, “The Extra-territorial Criminal Jurisdiction of English Courts”, 27 Int’l & Comp.

L.Q., 1978, p. 186.

276 Geoff Gilbert, “Crimes Sans Frontiers: Jurisdictional Problems in English Law”, 63 Brit Yb Int’l L, 1992, p. 420-421.

277

Michael Hirst, Jurisdiction and the Ambit of the Criminal Law, Oxford University Press, 2003, p. 218-221.

paspoort gekregen op basis van valse gegevens en had hij dit paspoort in 1939 gebruikt om naar Duitsland te reizen. Tijdens de oorlog had hij propaganda tegen Groot-Brittannië op de radio uit Duitsland, vijandig land, verspreid. De vraag was of hij door Engelse rechtbanken kon worden vervolgd voor feiten van verraad die in het buitenland waren gepleegd. De House of Lords besloot dat een persoon die een Brits paspoort heeft de bescherming van de staat krijgt, maar dat hij ook een plicht tot loyaliteit heeft die niet verdwijnt wanneer hij het land verlaat, onafhankelijk van zijn nationaliteit. Geoff Gilbert stelt dat de wens om het beschermingsbeginsel te

gebruiken in dit vonnis wordt gevonden.279 Het House of Lords heeft ook andere

gevallen geaccepteerd waarin vreemdelingen konden worden bestraft op basis van

deze extraterritoriale rechtsmacht.280

Sedert de Tweede wereldoorlog zijn er geen vervolgingen op basis van verraad geweest. De conclusie is derhalve dat dit misdrijf met extraterritoriale toepassing tot het verleden behoort en dat het beschermingsbeginsel geen grondslag van rechtsmacht in Engeland en Wales is.

6. Universaliteitsbeginsel

Het Engels recht heeft de extraterritoriale rechtsmacht over bepaalde misdrijven uitgebreid, hoewel deze misdrijven geen substantiële band met Engeland en Wales vertonen. Deze strafbare feiten kunnen in verschillende groepen ondergebracht worden: internationale misdrijven, misdrijven van terrorisme, en misdrijven gepleegd op zee en luchtvaartmisdrijven.