• No results found

Hoofdstuk 4 Een moreel labyrint

4.2.2 Uitzichtloos en ondraaglijk lijden: invoelbaarheid en de ‘echtheid’ van het verzoek

wordt naar de wilsbekwaamheid van de persoon in kwestie. Daarnaast moet de arts de overtuiging hebben gekregen dat er sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden waardoor het gerechtvaardigd is dat hij de patiënt hiervan verlost (principe van weldoen). Hierbij geldt dat het lijden voor de arts ‘invoelbaar’ moet zijn. De zorgvuldigheidseisen worden in deze paragraaf uitgewerkt, met de bijbehorende praktische en morele afwegingen

4.2.1 Wilsbekwaamheid en een weloverwogen en vrijwillig verzoek

In het vorige hoofdstuk hebben we gezien wilsbekwaamheid als er sprake is van dementie moeilijkheden oplevert. Niet zozeer doordat het inschatten of ‘meten’ van de wilsbekwaamheid op zich zo lastig is, maar door de vragen die hierop volgen: mag een (zwaar) dement iemand euthanasie als hij van tevoren heeft aangegeven dat hij dit niet wil meemaken, maar als op dat moment de wilsbekwaamheid in twijfel kan worden getrokken? Handelt de arts juist als hij meegaat in het eerder opgestelde verklaring, of handelt hij juist als hij de huidige situatie als uitgangspunt neemt? We hebben gezien dat de huisarts/SCEN-arts en de verpleeghuisarts hier verschillend over dachten. Deze vragen zijn moeilijk te beantwoorden en doen een appèl op de houding en opvattingen van de arts. Daarnaast spelen ook juridische afwegingen een rol.

Naast weloverwogen moet een euthanasieverzoek ook vrijwillig zijn, dus voortkomen uit de wens van de persoon in kwestie zelf en niet door financiële of psychische druk van familie of naasten. Dit komt voor, soms echter meent een persoon ten onrechte die druk te ervaren.50 De vrijwilligheid moet de arts door te praten met de persoon in kwestie zo

goed mogelijk proberen te beoordelen. De nadruk die in de wetgeving hierop gelegd heeft te maken met de angst voor een hellend vlak en dient om misbruik te voorkomen.

4.2.2 Uitzichtloos en ondraaglijk lijden: invoelbaarheid en de ‘echtheid’ van het verzoek

Wat betreft de beoordeling van de uitzichtloosheid en de ondraaglijkheid van het lijden hebben we gezien dat de respondenten zeggen dat de ondraaglijkheid voor veel artsen een lastiger criterium is dan de uitzichtloosheid. Dit komt ook in ander onderzoek naar voren.51 Uitzichtloosheid wordt door veel artsen als medisch criterium ingevuld. Vanuit

50

Van der Ven (2010). Ondraaglijk lijden zonder uitzicht. Euthanasie vanuit religie, moraal en

mensenrechten. Budel: Damon. P. 54

51 Hierbij baseer ik me op het eerder genoemde KOPPEL-onderzoek. Dit bestaat uit verschillende

onderdelen, in een daarvan richtten de onderzoekers zich op niet-ingewilligde verzoeken tot levensbeëindiging. Hiervoor interviewden zij 17 huisartsen.

60

het medische perspectief is dit redelijk goed te beoordelen, bijvoorbeeld door te kijken of er alternatieven zijn wat betreft onderzoek, behandeling of het verlichten van de pijn. Moeilijk vinden de geïnterviewde artsen het als die opties er zijn, maar deze afgewezen worden door de patiënt.52 Wat betreft de beoordeling van de ondraaglijkheid van het

lijden staat de ‘invoelbaarheid’ voorop, en hierbij moet de patiënt de arts kunnen

overtuigen dat het lijden inderdaad ondraaglijk is.53 Het invoelen gebeurt soms door zich

in te leven in het perspectief van de patiënt, en soms vanuit het eigen perspectief en ideeën over wat al dan niet ondraaglijk is. De huisartsen in het KOPPEL-onderzoek zeiden dat zij invoelbaarheid in een aantal situaties lastig vonden, bijvoorbeeld als de patiënt geen pijn had en het lijden vooral voortkwam uit het niet meer kunnen van dingen of uit psychisch of existentieel lijden.54 Ook als een verzoek volgens de artsen ‘te

vroeg’ komt omdat de patiënt nog vitaal is en (nog) niet veel pijn heeft vinden de artsen invoelbaarheid lastig. Dit speelt vooral bij ouderen die ‘klaar zijn met leven’ zonder dat er sprake is van een uitputtend ziekteproces: ‘In die gevallen is het voor veel artsen moeilijk in te voelen waarom deze mensen hun natuurlijk einde niet willen en kunnen afwachten.’ (Van Delden e.a. 2011, 182) Een aantal artsen zegt in deze gevallen te twijfelen aan de echtheid van het euthanasieverzoek, zoals ook genoemd werd door de verpleeghuisarts en de huisarts/SCEN-arts. Bij het beoordelen van de ondraaglijkheid en uitzichtloosheid van het lijden hechten de artsen veel belang aan de relatie met de

patiënt, willen zij deze zo goed mogelijk kennen en vinden zij dat er genoeg tijd moet zijn om samen naar de beslissing over euthanasie toe te groeien. In hun conclusie stellen de onderzoekers: ‘Deze aspecten (de timing, de invoelbaarheid, de relatie) maken

gezamenlijk dat de geïnterviewde huisartsen vaak strenger lijken te zijn dan de wet. Zij stellen eisen waarvan zij weten dat de wet die niet stelt, maar die zij nodig hebben om voor zichzelf te verantwoorden dat zij tot euthanasie overgaan.’ (Van Delden e.a. 2011, 183) Dit zagen we ook bij de huisarts/SCEN-arts die ver ging in het achterhalen van de ‘echtheid’ van het verzoek.

Uit bovenstaande kunnen we opmaken dat artsen de beoordeling gemakkelijker vinden als het gaat om fysiek lijden en medisch interpreteerbare klachten omdat dit objectiever te beoordelen is en binnen hun expertisegebied ligt. De ondraaglijkheid echter komt meestal niet alleen, of in mindere mate voort uit fysieke klachten of medisch

classificeerbaar lijden, en ligt veeleer op het psychische of existentiële vlak en is daardoor ook moeilijker te beoordelen: het is subjectiever (zowel voor de patiënt als voor de arts) en ligt minder binnen het expertisegebied ligt van de arts. We zouden

52 Van Delden e.a. (2011). Kennis en opvattingen van publiek en professionals over medische besluitvorming en behandeling rond het einde van het leven. Den Haag, P. 177

53 In een artikel in het tijdschrift Medisch Contact schreven Van Tol, Van de Vathorst en Keizer een

schertsend artikel onder de naam Euthanasie voor beginners waarin zij tien ongeschreven regels gaven die de kans om een euthanasieverzoek in te laten willigen vergroten. Dit naar aanleiding van een

antropologische studie van Pool die uitwees dat de juiste formulering van het verzoek erg belangrijk is, en dat sociaal vaardige en verbaal begaafde patiënten meer kans maken een euthanasieverzoek uitgevoerd te krijgen dan minder sociaal vaardige en verbaal begaafde patiënten. In: Van Tol e.a. (2008). Euthanasie

voor beginners. Medisch Contact. Jaargang 2008, publicatie nr. 4. P.140-142

54 Van Delden e.a. (2011). Kennis en opvattingen van publiek en professionals over medische besluitvorming en behandeling rond het einde van het leven. Den Haag: ZonMw. P. 179

61

kunnen zeggen dat wat dit betreft handvatten die helpen bij de beoordeling niet

automatisch voorhanden zijn. Daarnaast spelen hierbij meer ‘morele vraagtekens’: is het juist om iemand te euthanaseren die nog (redelijk) gezond is maar niet meer verder wil? Is dit ‘weldoen’?

Ook kunnen we uit bovenstaande opmaken dat als artsen het euthanasieverzoek en het bijbehorende proces aangaan, zij ‘grondig’ omgaan hiermee, met name omdat ze het voor zichzelf moeten kunnen verantwoorden. The stelt dan ook dat het probleem eerder is dat artsen euthanasie vermijden dan dat ze er te gemakkelijk mee omgaan.55

§ 4.3 Kanttekeningen bij euthanasie

De respondenten plaatsten een aantal kanttekeningen bij euthanasie. Die worden in deze paragraaf besproken en in een theoretische context geplaatst.