• No results found

Hoofdstuk 3 Een weerbarstige praktijk

3.3.1 Begeleiding, advies en morele educatie

In de inleiding is beschreven wat onder begeleiding door hgv-ers verstaan kan worden, en is de vraag gesteld of zij wat dit betreft iets zouden kunnen betekenen voor artsen die te maken krijgen met euthanasieverzoeken. Verschillende respondenten zeggen dat dit in de praktijk gebeurt. De verpleeghuisarts heeft wel eens met een geestelijk verzorger gepraat over een situatie waar hij het moeilijk mee had, en hij weet van andere collega’s dat ze dat ook doen of deden toen ze geconfronteerd werden met euthanasie. De hgv-er in VH voert altijd gesprekken met de arts als er een euthanasieverzoek gedaan wordt, en ook achteraf als de euthanasie uitgevoerd is. De hgv-er in ZH doet dit af en toe, maar zegt dat het geen vanzelfsprekendheid is. Arts-assistenten krijgen volgens hem al veel steun van hun begeleiders. Deze bovengenoemde gesprekken van de hgv-ers met artsen

kunnen vallen onder begeleiding, maar de inhoud en vorm zal sterk uiteenlopen. Soms is er misschien eerder sprake van steun of beschikbaar zijn dan van (een reeks)

gesprekken.

Advies door hgv-ers aan artsen of overleg bij een euthanasieverzoek gebeurt volgens de respondenten ook regelmatig in de praktijk:

“Bij alle euthanasieverzoeken die ik hier heb meegemaakt wilden de artsen eigenlijk altijd een soort… eh , zekerheid, garantie van de geestelijk verzorger dat het verzoek inderdaad consistent was. Dat er inderdaad sprake was van een langdurig, als ondraaglijk ervaren lijden. En dat ik dat als het ware ook eh, nou ja ondersteunde, het verzoek. En ook de bereidheid ondersteunde van de arts.” (hgv-

47

“En dan [als hij te maken krijgt met een euthanasieverzoek] is het heel waardevol dat ik weet met wat voor persoon [patiënt] spreek ik eigenlijk. Waar ik lang niet alles misschien van weet. Maar de geestelijk verzorgende, is mijn ervaring, een heel mooie biografie erbij completeert. Dus sparringpartner in zo’n vraagstuk zeker. Ik zou het zelfs nooit doen zonder eerst met de geestelijk verzorgende te spreken.”

(verpleeghuisarts)

In het eerste citaat lijkt de arts vooral bevestiging te zoeken wat betreft zijn besluit, in het tweede citaat benoemt de verpleeghuisarts een toegevoegde waarde van hgv-ers als het gaat om besluitvorming bij een euthanasieverzoek: zij hebben vaak meer gesproken met de persoon in kwestie en kennen diens (levens)verhaal. Dit is belangrijk bij het kunnen plaatsen en beoordelen van het verzoek en het lijden waar dit uit voortkomt. Het gericht zijn op de persoon en diens verhaal kan verbonden worden met aandacht voor zingeving en existentiële vraagstukken. We hebben in de inleiding gezien dat hgv-ers hier expliciet mee bezig zijn, en dat zij daarom wat toe zouden kunnen voegen als het gaat om beoordeling van lijden waarbij het existentiële aspect altijd –in meer of mindere mate- een rol speelt. Beide geïnterviewde artsen zeggen dat het advies van hgv-ers wat dit betreft van belang is omdat artsen tekortschieten en niet toekomen aan de

existentiële problematiek of aspect van het lijden. Dit kan komen door tijdgebrek, en bij een aantal artsen ook door desinteresse of dit thema niet van belang vinden.

De hgv-er in VH ziet wat betreft advies een rol van betekenis weggelegd voor zichzelf. De hgv-er in ZH vindt dat artsen als het hier om gaat eerder naar een psychiater,

psycholoog of maatschappelijk werker vragen, omdat geestelijke verzorging nog vaak verbonden wordt met geloof: ‘oh die meneer heeft geen geloof, dus die hoeft geen gv’. Hij vindt dat hij wel expertise heeft wat betreft existentiële thema’s en dat het bij zijn

vakgebied hoort, maar zou niet willen stellen dat artsen er geen oog voor hebben, dit verschilt per arts.

Wat betreft morele educatie zeggen beide hgv-ers dat zij in hun werk op dit gebied veel doen of hebben gedaan, met verschillende teamleden. De hgv-er in ZH heeft

verschillende keren intervisiebijeenkomsten begeleid, en heeft ook les gegeven

(werkgroepen, ‘klassikale’ lessen) aan onder andere artsen. Meestal naar aanleiding van casuïstiek. De verpleeghuisarts zegt dat in het verpleeghuis waar hij werkzaam is de geestelijk verzorger af en toe, meestal naar aanleiding van casuïstiek, educatieve middagen voor het personeel en het team verzorgt. Hij vindt deze bijeenkomsten vruchtbaar en een verrijking van het team. Ook de hgv-er in VH deed en doet veel met morele educatie van verschillende teamleden, o.a. door programma’s die hij aanbiedt. Ook artsen kunnen hieraan meedoen, maar hij heeft het idee dat zij eerder binnen de eigen beroepsorganisatie cursusdagen volgen. Verder merkt hij op dat lesgeven op zich veel tijd kost en teamleden van de afdeling haalt, dat is een nadeel. Hij denkt dat het bezig zijn en bewust maken van morele kwesties niet per se in lesvorm hoeft te gebeuren:

“Het gebeurt niet zoveel dat men hier zegt van goh laten we nou eens een les over ethiek doen. Ik denk dat er een behoorlijk moreel besef hier in huis inmiddels is.

48

Omdat we ook in de praktijk dingen aanwijzen steeds, van joh dit is toch wel echt een kwestie van is dit nou goed of is dit nou niet goed. En eh... dus we zijn daar in de praktijk heel actief mee. Daarom hoef je denk ik geen les meer te geven.” (hgv-er in

VH)

3.3.2 De vrijplaats

In de inleiding hebben we gelezen dat de vrijplaats een belangrijk onderdeel is van het werk van hgv-ers: het biedt aan de ene kant een plek waar mensen vrijuit en veilig kunnen praten, en aan de andere kant biedt het hgv-ers de kans onafhankelijk van de hiërarchie van instelling te werken. De vrijplaats heeft zowel voor- als nadelen als het gaat om de betekenis die hgv-ers zouden kunnen hebben voor artsen in

euthanasiekwesties. De docent ethiek denkt dat hgv-ers door deze onafhankelijke positie te ver van de praktijk en het daadwerkelijke werk staan, dat ze te los van de organisatie staan. Tegelijkertijd ziet hij ook het voordeel dat men er zijn verhaal kwijt kan:

“Het erkennen dat het verhaal belangrijk is. Zonder dat daar een format overheen gelegd wordt. En de eigen beleving van belang is, zonder dat daar meteen een stempeltje op gedrukt wordt.” (docent ethiek)

“Ik weet nog dat ik dat heel weldadig vond… van even geen agenda, we hoeven niet iets af te handelen, maar luisteren.” (verpleeghuisarts)

De beide hgv-ers zien in de praktijk dat de vrijplaats zorgt dat mensen –ook werknemers- zich er veiliger voelen:

“Nou als humanistisch raadsvrouw ben ik aanspreekbaar voor iedereen. Of het nou de jongen van personeelszaken is, of voor degene die het stiltecentrum schoonhouden… voor iedereen. En je krijgt ook veel verhalen van medewerkers. En dan eventjes off the record, maar dit en dat… En soms zeg ik dan wel eens van is dit niet een klusje voor bedrijfsmaatschappelijk werk? Maar dat willen ze soms niet, omdat ze bang zijn dat het in een dossier komt.” (hgv-er in ZH)

“Juist omdat wij niet in de lijn staan, en volledig vrij zijn op grond van die vrijplaats om te vinden wat we vinden en te begeleiden waar we begeleiding nodig vinden, zijn we in die zin ook niet bedreigend.” (hgv-er in VH)

De hgv-er in VH zegt dat hgv-ers door de vrijplaats niet bedreigend zijn. Dit zal

inderdaad vaak zo gezien worden, maar aan de andere kant kan een professional als de hgv-er die zich vrij en onafhankelijk binnen de organisatie kan bewegen en veel ziet en hoort, juist wel als bedreiging ervaren worden. Omdat hij –gevraagd en ongevraagd- zijn stem of eigen geluid kan laten horen. Dit wordt in de praktijk misschien niet altijd

49