• No results found

Op basis van bovenstaande visie worden in onderstaande paragrafen de Natura 2000 instandhoudingsdoelen nader uitgewerkt, zowel voor de korte (beheerplanperiode; zes jaar) als de lange termijn (18 jaar; drie beheerplanperioden). In eerste instantie worden de kernopgaven uitgewerkt, vervolgens wordt invulling gegeven aan de instandhoudingsdoelen per soort.

Voor de instandhoudingsdoelstelling per soort is vastgesteld op welke wijze de betrokken partijen gaan werken aan de instandhoudingsdoelen. Per instandhoudingsdoel is daarvoor in ruimte, omvang en tijd aangegeven het doel voor de lange termijn uitgewerkt, evenals een beschrijving van het tussendoel voor de beheerplanperiode 2020 – 2025.

5.2.1 Invulling geven aan kernopgaven

Elk Natura 2000-gebied maakt onderdeel uit van een Natura 2000-landschap. Per landschap zijn kernopgaven geformuleerd die geen juridische status hebben, maar richtinggevend zijn bij het opstellen van het Natura 2000-beheerplan. Voor Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein zijn de algemene opgave en de kernopgaven als volgt:

Opgave landschappelijke samenhang en interne compleetheid (meren en moerassen):

Behoud en herstel van samenhang tussen slaapplaatsen en foerageergebieden in het bijzonder voor grasetende watervogels. Herstel van mozaïek van verlandingsstadia van open water tot moerasbos en herstel van gradiënt watertypen met name in het deellandschappen laagveen. 4.11 Plas-dras situaties: Plas-dras situaties voor smienten A050

4.16 Rui- en rustplaatsen: Voldoende ruiplaatsen en rustgebieden voor watervogels zoals

ganzen en slobeend A056.

De algemene opgave is globaal van aard. Voor dit Natura 2000-gebied zijn de samenhang tussen slaapplaatsen en foerageergebieden voor grasetende watervogels en plas-dras-situaties relevant. De kernopgaven komen tot uitdrukking in de opgaven voor de soorten. De kernopgave 4.11 hangt samen met de smient. De doelen voor de verschillende overwinterende watervogels komen overeen met kernopgave 4.16. Door de doelstellingen voor deze vogelsoorten uit te werken wordt invulling gegeven aan de kernopgaven.

5.2.2 A037 Kleine zwaan

Beheerplanperiode 2020-2025

Het Natura 2000-gebied biedt voldoende draagkracht voor een populatie van gemiddeld 40 kleine zwanen (seizoensgemiddelde). Van belang hiervoor zijn:

 Voldoende areaal aan grasland in de polders van het Natura 2000-gebied dat kan dienen als foerageergebied. Belangrijk daarbij zijn vochtige/natte graslandpercelen met eiwitrijk gras en plas-dras omstandigheden.

 Voldoende rust in de winterperiode in de belangrijke deelgebieden (met name Broekvelden Vettenbroek & Polder Stein-Noord)

 Voldoende rust op de slaapplaats (oostelijk deel Broekvelden Vettenbroek) in de winter. Het daadwerkelijk voorkomen van kleine zwanen in het gebied hangt echter sterk samen met verschillende factoren buiten het Natura 2000-gebied (zie paragraaf 4.2.4). Door factoren buiten het gebied staan de aantallen overwinterende kleine zwanen in het gebied zeer sterk onder druk. Zodoende is het zeer onwaarschijnlijk dat de doelaantallen in de periode 2020-2025 gehaald worden. Door te borgen dat er voldoende en kwalitatief goed grasland aanwezig is, en er in de wintermaanden voldoende rust is in het gebied, blijft het gebied voldoende draagkracht bieden.

Lange termijn

De lange termijn visie voor de kleine zwaan in het gebied is onzeker. De kleine zwaan vertoont in de huidige situatie een sterk dalende gebiedstrend vanwege ontwikkelingen buiten het Natura 2000-gebied. De inzet voor Natura 2000 in dit gebied richt zich op het behouden van potentieel geschikt overwintergebied voor deze soort, overeenkomstig de visie voor de korte termijn.

Bijdrage aan de landelijke doelstelling

De landelijke doelstelling voor de kleine zwaan is behoud van omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van 4.820 vogels (seizoensgemiddelde). Voor Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein betreft het doel behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht van 40 vogels (seizoensgemiddelde). Dit betreft minder dan 1% van de

landelijke doelstelling waardoor de bijdrage van dit Natura 2000-gebied aan de landelijke doelstelling zeer beperkt is.

5.2.3 A050 Smient, A051 Krakeend A051 en A056 Slobeend

De instandhoudingsdoelen voor deze drie soorten zijn gericht op behoud van de huidige situatie. Vanwege de samenhang tussen de ecologische vereisten zijn de soorten gezamenlijk behandeld.

Beheerplanperiode 2020-2025

De huidige situatie voldoet in veel gevallen om voldoende draagkracht te bieden voor deze drie soorten. De aantallen krakeend en smient liggen boven de beschreven aantallen in het aanwijzingsbesluit. Gezien de positieve trend die deze soorten vertonen is het niet nodig om specifieke maatregelen te treffen. De krakeend foerageert vooral op de plas Broekvelden Vettenbroek. De smient foerageert op graslanden binnen en buiten het Natura 2000-gebied. Er is voor de smient ruim voldoende foerageergebied in en rond het Natura 2000-gebied beschikbaar (voldoende draagkracht) voor het instandhoudingsdoel.

De aantallen slobeenden vertonen een sterke fluctuatie in het gebied, samenhangend met landelijke fluctuaties. In Polder Stein-Noord is sinds 2009-2011 sprake van een daling van de aantallen, mogelijk samenhangend met een sterke achteruitgang van de waterkwaliteit in de polder sinds 2011 (Poelen & Smolders, 2015). Voor dit deelgebied optimaliseren Staatsbos- beheer en Hoogheemraadschap van Rijnland het waterbeheer op basis van een studie en advies van B-Ware (Poelen & Smolders, 2015) zodat eutrofiering en (blauw)algenbloei worden beperkt, en de waterkwaliteit wordt verbeterd. Onderdeel hiervan is een beperkte marge in het flexibele peilbeheer, ondersteund door baggeren, herintroductie van krabbenscheer en aanpak van slappe veraarde oevers. Een lastig dilemma voor de waterbeheerder is dat hierdoor wel vaker voedselrijk gebiedsvreemd water moet worden ingelaten, wat een negatieve invloed heeft op de waterkwaliteit. De verbetering van de waterkwaliteit in Polder Stein-Noord moet leiden tot een toename van de foerageermogelijkheden voor de slobeend. De ontwikkeling van de waterkwaliteit hier, inclusief voedselbeschikbaarheid voor de slobeend, wordt in de periode 2018-2023 gevolgd aan de hand van een monitoringsplan (Hoogheemraadschap van Rijnland, 2018).

Lange termijn

In de winterperiode rusten er overdag grote aantallen smienten op de plas Broekvelden Vettenbroek. Deze plas vormt ook een belangrijke rust- en foerageerplaats voor slobeenden, smienten en krakeenden. De graslandpolders en tussenliggende watergangen vormen een uitwijkgebied of alternatieve rust- en foerageerplaats. In de polders is in de wintermaanden eveneens voldoende rust, en past de (water)kwaliteit bij de eisen die de soorten hieraan stellen.

Bijdrage aan de landelijke doelstelling

De landelijke doelstelling voor de krakeend is behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van 10.200 vogels (seizoensgemiddelde). De landelijke doelstelling voor de slobeend is behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van 5.750 vogels (seizoensgemiddelde). De landelijke doelstelling voor de smient is behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van 258.200 vogels (seizoensgemiddelde). Voor Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein zijn draagkracht- doelen geformuleerd van 70 (krakeend), 50 (slobeend) en 7.500 (smient) vogels. Dit betreft voor de slobeend en de krakeend minder dan 1% van de landelijke doelstelling waardoor de bijdrage

van dit Natura 2000-gebied aan de landelijke doelstelling beperkt is. Voor de smient bedraagt dit aantal circa 3% van de landelijke doelstelling, wat eveneens een beperkte bijdrage is aan de landelijke doelstelling.

6 Beschrijving en toetsing huidig gebruik

6.1

Inleiding

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving en een toetsing van het huidig gebruik en beheer in en rondom Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein. De toetsing - die uit twee delen bestaat: effectbeschrijving en effectbeoordeling - richt zich op de vraag of de kans op significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstelling voor de aangewezen soorten al dan niet kan worden uitgesloten. Met andere woorden: staat een vorm van huidig gebruik of beheer het halen van de instandhoudingsdoelstellingen in de weg.

Vormen van huidig gebruik of beheer waarvoor blijkt dat die niet leiden tot (significant) negatieve effecten, kunnen zoals nu bekend in aard, omvang, locatie etc. onverkort doorgang vinden en voor de beheerplanperiode 2020-2025 in het beheerplan worden opgenomen.

Voor vormen van huidig gebruik of beheer waarvan de kans op significant negatieve effecten niet kan worden uitgesloten wordt een passende beoordeling opgesteld. Met een passende beoordeling wordt nagegaan of er voldoende mitigerende maatregelen mogelijk zijn waarmee de significant negatieve effecten worden weggenomen.

Voor vormen van huidig gebruik of beheer waarvan de kans op negatieve effecten op een bepaalde soort niet is uit te sluiten, maar de kans dat deze effecten op zich significant zijn, wel is uit te sluiten, wordt in een cumulatietoets het gezamenlijke effect beoordeeld. In een cumulatie- toets worden ook de eventuele resteffecten van een gemitigeerde vorm van huidig gebruik en beheer meegenomen. Indien hieruit volgt dat voor het gezamenlijke effect de kans op significant negatieve effecten niet is uit te sluiten, zijn ook hier mitigerende maatregelen uitgewerkt.

Vormen van huidig gebruik of beheer met een kans op significant negatieve effecten waarvoor geen mitigerende maatregelen mogelijk zijn of waarvoor deze onvoldoende zijn, kunnen niet in het beheerplan worden opgenomen. Deze vormen van huidig gebruik kunnen alleen doorgang vinden indien hier een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming voor wordt afgegeven.

Het gebruik en beheer dat in dit Natura 2000-beheerplan getoetst is, betreft uitsluitend die activiteiten die plaatsvinden in overeenstemming met de vigerende wet- en regelgeving (bijvoorbeeld de APV; zie hoofdstuk 2). Activiteiten die onder vigerende wet- en regelgeving niet zijn toegestaan, kunnen wellicht leiden tot (significante) verstoring van soorten; zeker wanneer er een toename van de activiteit optreedt. Een (niet-limitatieve) opsomming van niet toegestane activiteiten is opgenomen in paragraaf 6.3.12. Om (significant) negatieve effecten als gevolg van deze activiteiten tegen te gaan, wordt daarom aangesloten bij handhaving van deze wet- en regelgeving. Niet toegestane activiteiten worden dus niet in de toetsing meegenomen.

Allereerst gaat paragraaf 6.2 nader in op de gehanteerde methodiek. Vervolgens zijn de effecten van het huidige gebruik beschreven en zowel afzonderlijk (paragraaf 6.3) als in cumulatie (paragraaf 6.4) getoetst. In paragraaf 6.5 is een samenvatting van de conclusies gegeven.