• No results found

Uitkomstevaluatie van het SNTR-programma voor de beheersing van de Nederlandse taal

4. Taal

4.4 Uitkomstevaluatie van het SNTR-programma voor de beheersing van de Nederlandse taal

In voorgaande paragrafen is ingegaan op de uitvoering van de onderdelen van het SNTR-programma die zich richten op de verbetering van de beheersing van de Nederlandse taal van haar deelnemers. Diverse van de gemaakte inrichtingskeuzes van het SNTR-programma zijn erop gericht om de onvolkomenheden in het huidige inburgeringsstelsel weg te nemen zoals het door SNTR zelf selecteren van taalscholen, het toezien op de kwaliteit van de docenten, het begeleiden van deelnemers en het bieden van mogelijkheden voor bijfinanciering. SNTR- deelnemers blijken intensiever te zijn begeleid en ondersteund dan statushouders in de gemeente-aanpak, maar in termen van ervaren kwaliteit en tevredenheid zijn de verschillen tussen beide groepen betrekkelijk gering. In hoeverre de inspanningen van het SNTR-programma zichtbaar zijn in de feitelijke ontwikkeling van de taalbeheersing van de deelnemers, stellen we vast in het tweede deel van dit hoofdstuk.

In paragraaf 4.4 beschrijven we op basis van kwantitatieve methoden de ontwikkeling van de SNTR- deelnemers over tijd (zoals gemeten in de Bridge panelsurvey wave I uit 2017/2018 en wave II uit 2019) en vergelijken we deze met die van de statushouders uit de gemeentelijke aanpak (overeenkomend met onderzoeksvraag 3). Het is belangrijk om op te merken dat het hierbij gaat om bevindingen op beschrijvend niveau. Dat wil zeggen dat deze nog geen uitsluitsel geven over de effectiviteit van het SNTR-programma aangezien de groep SNTR-deelnemers wezenlijk verschilt van de groep statushouders in de gemeentelijke aanpak. Met de kwalitatieve gegevens uit 2020 geven we verdere duiding aan deze cijfers door in kaart te brengen hoe SNTR- deelnemers en statushouders uit de gemeentelijke aanpak hun taalverwerving ervaren.

4.4.1 Beschrijving van de Nederlandse taalbeheersing over tijd

De taalbeheersing van de Rotterdamse statushouders wordt in kaart gebracht met twee verschillende metingen uit de Bridge panelsurvey, namelijk taalbeheersing uitgedrukt in een rapportcijfer tussen de 1 en 10 en taalbeheersing uitgedrukt als ervaren moeite bij het spreken, lezen en schrijven van de Nederlandse taal. Deze gegevens zijn gebaseerd op zelfrapportage waarbij de respondent aangeeft hoe de eigen taalbeheersing wordt ingeschat. Dit type meting wordt vaak gebruikt in migrantensurveys, zoals de surveys onder niet-westerse groepen die sinds de jaren negentig periodiek zijn uitgevoerd en surveys onder vluchtelingengroepen.72 Men kiest hiervoor

omdat in een survey doorgaans geen mogelijkheden zijn om een uitgebreide taaltoets af te nemen. Subjectieve metingen van de taalbeheersing blijken plausibele uitkomsten op te leveren. Zo zijn er duidelijke en te verwachten verschillen naar bijvoorbeeld leeftijd en opleidingsniveau en blijken ze een significante voorspeller te zijn voor zowel structurele als sociaal-culturele componenten van integratie (binnen de Nederlandse context: i.e. Bakker, Dagevos, & Engbersen, 2014, 2017; De Vroome, Coenders, Van Tubergen, & Verkuyten, 2011; De Vroome, Verkuyten, & Martinovic, 2014; De Vroome & Van Tubergen, 2010; Weeda, Van der Linden, & Dagevos, 2019). Tevens is er een behoorlijke samenhang tussen de door de respondenten zelf gerapporteerde taalbeheersing en de ingeschatte taalbeheersing van de respondent volgens een enquêteur (Dagevos & Odé, 2011).

Uit de Bridge panelsurvey blijkt dat de Nederlandse taalbeheersing van de Rotterdamse statushouders is vooruitgegaan. Zij geven hun taalvaardigheid gemiddeld een 3,2 in 2017/2018 en een 5,1 in 2019. Hoewel dit een aanzienlijke stijging is, geven statushouders hun taalvaardigheid nog steeds een onvoldoende. SNTR-deelnemers (2017/2018: 2,8; 2019: 5) verschillen niet wezenlijk van de statushouders in de gemeentelijke aanpak (2017/2018: 3,3; 2019: 5,2). Zowel wat betreft het niveau als de mate waarin de taalbeheersing is verbeterd lijken beide groepen sterk op elkaar.

Er is sprake van hetzelfde beeld als we gebruik maken van de gegevens over de ervaren moeilijkheden met het spreken, lezen en schrijven van de Nederlandse taal. Het aandeel Rotterdamse statushouders dat vaak moeilijkheden ervaart bij de Nederlandse taal is tussen de onderzochte jaren sterk afgenomen (zie Figuur 4.8). Die afname geldt voor zowel de statushouders in het SNTR-programma als in de gemeentelijke aanpak. Beide groepen verschillen weinig van elkaar in de mate waarin zij taalproblemen ervaren.

72 Bijvoorbeeld de Survey integratie migranten (SIM) en haar voorganger, de survey positie en voorzieningengebruik allochtonen (SPVA). Onder vluchtelingengroepen is in 2009 de survey integratie nieuwe groepen (SING) uitgevoerd, waarin personen met een Iraanse, Iraakse, Afghaanse en Somalische achtergrond zijn geënquêteerd. In 2017 en 2019 zijn onder Syrische statushouders surveys gehouden. Al deze surveys maken gebruik van genoemde subjectieve metingen van de Nederlandse taalbeheersing.

81

Figuur 4.8. Nederlandse taalbeheersing opgesplitst naar SNTR-programma en gemeentelijke aanpak, in %. Bron: Bridge panelsurvey wave I en II, 2017/2018-2019.

a In de vragenlijst is gevraagd: “Heeft u, als u een gesprek in het Nederlands heeft, vaak, soms of nooit moeite met de Nederlandse taal?” met de antwoordcategorieën 1: ik spreek geen Nederlands, 2: ja, vaak moeite, 3: ja, soms, 4: nee, nooit. Voor spreekvaardigheid zijn antwoordcategorieën 1 en 2 samengevoegd. Leesvaardigheid is gemeten als “Heeft u bij het lezen van kranten, brieven of folders vaak, soms of nooit moeite om de Nederlandse taal te begrijpen?” en schrijfvaardigheid als “Heeft u moeite met het schrijven in het Nederlands?”. De antwoordcategorieën waren 1: ja, vaak moeite, 2: ja, soms, 3: nee, nooit.

4.4.2 Kwalitatieve bevindingen over taalbeheersing

De kwantitatieve resultaten wijzen op een duidelijke vooruitgang in de Nederlandse taalbeheersing van statushouders. Het kwalitatieve onderzoek onder SNTR-deelnemers in 2020 ondersteunt dit. Waar statushouders in 2018 nog aangaven dat de Nederlands taal een bijna onoverkomelijk struikelblok was (Damen et al., 2019), is het duidelijk dat het verstrijken van de tijd gepaard gaat met een betere taalbeheersing. In 2020 stellen de geïnterviewden zich goed te kunnen redden in het Nederlands als het om het maken van een praatje gaat, bijvoorbeeld in de supermarkt, met de buurman of op straat. Echter, er wordt ook aangegeven dat het volledig kunnen beheersen van de taal het leven naar een ander niveau tilt. Dit kan zijn omdat men dan politieke discussies kan volgen, beter sociale contacten kan opdoen of omdat men niet langer het gevoel heeft dat er op hen neer gekeken wordt. De volgende respondent zegt het zo:

I: “Heb je het gevoel dat je helemaal op jezelf kan rekenen in Nederland?”

R: “Tot nu toe, in het geval dat ik alleen Nederlands spreek, dus geen Engels gebruik, kan ik 60% of ietsje meer.” I: “Als je het Engels niet meer nodig hebt, zou je je dan meer zelfstandig voelen?“

R: “Ja, zeker. Als ik over alle onderwerpen en discussies kan praten in het Nederlands, dan wordt het leven ook anders, volgens mij natuurlijk.”

I: “Hoe anders?”

R: “Qua werk, qua sociaal netwerk, in alles wordt het leven anders als je gewoon kan praten.” (R2, man, 52 jaar,

SNTR-deelnemer, 2020)

Het gemiddelde rapportcijfer 5, waarmee statushouders hun taalbeheersing waarderen, lijkt dus uit te drukken: het begin is er, maar om “volwaardig deel te kunnen nemen aan de Nederlandse samenleving”, zijn er nog stappen te nemen. Het is daarom niet verwonderlijk dat taal in 2020 nog steeds een belangwekkende factor is bij alle ter sprake gebrachte onderwerpen; het meeste bij zelfredzaamheid en participatie. Taalverwerving is de sleutel:

“Als ik de taal goed leer, dan integreer ik meteen.” (R18, man, 40 jaar, SNTR-deelnemer, 2020)

Omgekeerd is het niet spreken van de taal een hinderende factor in de integratie. Het niet durven spreken is daarvan een oorzaak. In 2018 lijkt dit prominenter naar voren te komen dan in de interviews die we in 2020 hebben gehouden. In 2018 geven statusouders bijvoorbeeld aan dat zij het eng vinden om Nederlands te spreken vanwege de angst om fouten te maken en uitgelachen te worden. Sommigen spreken dan liever helemaal geen Nederlands dan dat ze worden verbeterd of niet worden verstaan door degene met wie ze praten (Damen et al., 2019). In 2020 zien we vaak juist het tegenovergestelde; een verandering van mind-set:

67 33 66 36 51 30 65 32 56 30 49 27 29 57 30 55 34 48 31 55 38 55 36 50 4 10 4 10 16 22 4 14 6 15 15 23 0 20 40 60 80 100 2017/ 2018 2019 2017/ 2018 2019 2017/ 2018 2019 2017/ 2018 2019 2017/ 2018 2019 2017/ 2018 2019

Spreken Lezen Schrijven Spreken Lezen Schrijven

SNTR Gemeente

82

“Als je geen fouten maakt ga je nooit leren.” (R7, vrouw, 31 jaar, SNTR-deelnemer, 2020)

“Ik kan praten met andere mensen, ik durf ook te praten. Ik word niet belemmerd door de taalfouten die ik maak.”

(R6, 48, vrouw, SNTR-deelnemer, 2020)

Omdat statushouders tevens aangeven de taal het beste in contact met andere mensen te leren is zelfvertrouwen over de Nederlandse spreekvaardigheid een belangrijke voorwaarde om de taal te leren. Afgaande op het kwalitatieve materiaal lijkt het zelfvertrouwen dus te zijn toegenomen en de schaamte om Nederlands te spreken wat te zijn afgenomen in 2020. Toch blijft de wens bestaan om nog (veel) beter Nederlands te spreken. Statushouders zijn zich ervan bewust dat diepgaande gesprekken over complexe onderwerpen een betere taalvaardigheid vereisen. Dit blijkt ook uit het gegeven dat na inburgering op A2-niveau, verder gestudeerd wordt op B1- of B2-niveau. Statushouders zijn dus nog niet onverdeeld tevreden met hun beheersing van de Nederlandse taal, maar stellen zich wel goed te kunnen redden.