• No results found

Uitkomsten van de metingen

1. Opzet van het onderzoek / Methoden

2.4 Uitkomsten van de metingen

De eerste metingen werden verricht van januari tot eind augustus van 2010. De tweede metingen vonden plaats van februari tot eind augustus 2011. In totaal werden in de twee metingen respectievelijk 103 en 102 kinderen van acht tot twaalf jaar ondervraagd in een face-to-face interview. Ook werden in totaal respectievelijk 103 en 101 ouders ondervraagd in een face-to-face interview en via de scholen met een

schriftelijke vragenlijst. Het ging in beide dataverzamelingen om een vragenlijst met multiple-choice - en open vragen. Dit leverde kwantitatieve en kwalitatieve gegevens op. In een eerste meting onder professionals reageerden 19 medewerkers op een internet vragenlijst. In de tweede meting waren dit 30 medewerkers.

Er zijn veel verkennende observaties gedaan. Alle interventies zijn, vaak meerdere keren, bezocht. De gegevens met

betrekking tot deze observaties zijn verwerkt in de programma procestheorie en ze werden opgenomen in de analyses waar dit relevant was.

In dit hoofdstuk vindt u eerst algemene - en

achtergrondgegevens per meting en vervolgens wordt

ingegaan op informatie uit de metingen die betrekking hebben op de mechanismen.

De kindervragenlijst

In de kindervragenlijst (zie bijlage 2) werden naast achtergrondgegevens, vragen gesteld met betrekking tot aspecten van de mechanismen die aan de orde komen (in hoeverre men Vreedzame aspecten herkent in het

kinderaanbod; het oplossen van conflicten; veiligheidsbeleving;

gemeenschapstaken en gemeenschapsgevoel; participatie;

Code of the Street; het begrijpen van De Vreedzame Wijk). De

kinderen werden steeds rond een kinderactiviteit geïnterviewd.

De belangrijkste vindplaats voor kinderen waren de speeltuinen van Doenja(resp. 48,6% en 58,1%). Dat hier veel kinderen werden geïnterviewd komt omdat het lastig is om kinderen voor een interview bereid te krijgen rond een kinderactiviteit met een programma. Hier heeft het programma voorrang boven het interview. Bij de start en einde van het programma konden hooguit twee tot vier kinderen per keer geïnterviewd worden.

Significante verschillen tussen kinderen uit de speeltuin en kinderen, die daarbuiten werden bevraagd op variabelen die hiermee te maken hebben, werden echter niet gevonden.

Tijdens de eerste meting was de populatie op sekse niet gelijk verdeeld (35,9% man, 64,1% vrouw). Tijdens de tweede meting was dit wel gelijk verdeeld (51% man, 49% vrouw). Dit kan invloed hebben op onze bevindingen en er is daarom rekening mee gehouden tijdens de analyse. De leeftijden waren als volgt verdeeld:

Tabel 2: Leeftijden van kinderrespondenten.

Leeftijd 1e meting 2e meting

8 jaar 25% 28%

9 jaar 20% 26%

10 jaar 25% 19%

11 jaar 17% 17%

12 jaar 13% 10%

Er is gevraagd of de ouders al of niet in Nederland geboren zijn. Hieruit bleek dat in de 2 metingen resp. 85,4% en 96% van de kinderen minstens één ouder heeft die niet in Nederland geboren is. In beide gevallen komen de meeste ouders uit Marokko (resp 50% en 65%). In beide metingen gaat ongeveer 2/3 van de respondenten naar een Vreedzame School (resp 66% en 69%).

De oudervragenlijst

In de oudervragenlijst (zie bijlage 2) werd naast

achtergrondgegevens gevraagd naar: bekendheid met- en succes van De Vreedzame Wijk; veiligheid voor de kinderen;

vaardigheden in het omgaan met kinderen; het pedagogische gehalte van de wijk; het delen van de

opvoedingsverantwoordelijkheid.

Ouders werden ook geworven in de speeltuinen, maar vooral in het Winkelcentrum Kanaleneiland. In de tweede meting werden 20 respondenten via de scholen geworven. Het gaat alleen om inwoners van Kanaleneiland. Tijdens de eerste meting werden er 18 mannen en 84 vrouwen geïnterviewd. In de tweede meting waren dit 22 mannen en 79 vrouwen. Van hen heeft in de eerste meting 15,7% en in de tweede meting 34,7% van De Vreedzame Wijk gehoord. Respectievelijk 24,5% en 19,8% van hen doen vrijwilligerswerk in de wijk. Het gaat hier vooral om moeders die activiteiten begeleiden op school of tijdens de tussenschoolse opvang, maar ook iemand die programma’s voor de regionale tv presenteert , mensen van stichting Come Back en Home Start en een vrouwenorganisatie in de wijk.

Tabel 3: Waar zitten hun kinderen op school.

Scholen 1e meting 2e meting

Vreedzame school in KE 56 58

Niet-Vreedzame school in KE 20 23

Vreedzame school buiten de wijk 8 5 Niet-Vreedzame school buiten de wijk 9 1

Onbekend/VO/voorschool 9 14

Totaal 102 101

Er is gevraagd of ouders wisten of de school waarop hun kinderen zitten een Vreedzame School is. Hierbij moest in de eerste meting vaak uitgelegd worden dat mensen ‘vreedzaam’

opvatten als algemene kwalificatie in plaats van de aanduiding van een bepaalde methodiek. Uit de beantwoording blijkt dat de meeste ouders wel weten wanneer hun kinderen op een Vreedzame School zitten. In respectievelijk 21 en 13 gevallen wist men niet dat hun kinderen op een Vreedzame School zitten.

De medewerkersvragenlijst

In de medewerkersvragenlijst werd naast achtergrondgegevens gevraagd naar: het hanteren van Vreedzame aspecten; het herkennen van Vreedzame methoden bij collega’s en de eigen instelling; veiligheid in en om de kinderactiviteit; vaardigheden in het omgaan met kinderen; het delen van de

opvoedingsverantwoordelijkheid; succes van de Vreedzame Wijk.

Er was een respons van 48 onder de medewerkers die De Vreedzame Wijk uitvoeren. Hier werd via internet de vragenlijst ingevuld met open en gesloten vragen.

Tabel 4: Respondenten werken bij instelling.

Werkgever 1e meting 2e meting

Doenja Dienstverlening 13 27

Utrechts Centrum voor de Kunsten

(UCK) 2 -

Longa Utrecht (Turnen) 1 -

Saartje Kinderopvang 1 -

Youth for Christ 2 1

Buurtpastoraat - 1

Totaal 19 30

Het aantal respondenten geeft een redelijke verdeling weer van het aantal mensen dat bij De Vreedzame wijk betrokken is.

Doenja is de grootste speler in Kanaleneiland.

Tijdens de eerste meting had 68% een cursus gevolgd, waarvan drie respondenten in Overvecht. Tijdens de tweede meting had 90% een cursus gevolgd, waarvan twee

respondenten de cursus net hadden afgerond.

De medewerkers is gevraagd een rapportcijfer te geven voor het succes van De Vreedzame Wijk. Tijdens de eerste meting gaf men gemiddeld een 6,0 (N=19, σ = 1,07) Tijdens de tweede meting een 6,3 (N=25, σ = 1,1)

Lagere cijfers worden gegeven door medewerkers die in of met de voorscholen werken. Bekend is dat de methodiek daar nog in de kinderschoenen staat.

Interviews sleutelpersonen

Ook zijn er vier sleutelpersonen geïnterviewd. Deze gegevens zijn alleen kwalitatief. De bedoeling van deze interviewronde was enerzijds van hen te vernemen wat ze vanuit een organisatieperspectief waarnemen van de implementatie en anderzijds welke effecten de methode in Kanaleneiland heeft en welke impact het op de eigen organisatie heeft. Daarnaast is om een visie gevraagd op de toekomstige ontwikkelingen in Kanaleneiland

Met betrekking tot de werkzame mechanismen In de vragenlijsten zijn vragen opgenomen aan de hand waarvan uitspraken gedaan kunnen worden over deze mechanismen.

Werkzaam mechanisme 1.1: Als kinderen de vreedzame attributen, waarden en normen verbinden aan een bepaald

domein zullen ze het op school aangeleerde Vreedzame gedrag daar eerder vertonen.

Werkzaam mechanisme 1.2: Als kinderen buiten de school geconfronteerd worden met uitingen van De Vreedzame School methode zullen ze ook daar beter in staat zijn om volgens De Vreedzame School methode conflicten op te lossen.

Om uitspraken over dit mechanisme te doen is gevraagd naar het herkennen van Vreedzame attributen en Vreedzaam gedrag die uitingen zijn van een ‘moreel klimaat’ op een bepaalde locatie. Vervolgens is bekeken of kinderen die hier hoog op scoren ook hoog scoren op het gebruiken van stappen en de manier van conflictoplossing (Code of the Street - of Vreedzame manier).

Tabel 5: Herkenning van Vreedzame aspecten.

Vreedzaam Aspect 1e meting 2e meting We zien hier het Vreedzame logo 26% 55%

Hier zijn hier mediatoren 18% 24%

Er is hier een afkoelplek 22% 48%

Hier wordt een stappenplan gebruikt 28% 58%

Hier hanteren ze een binnenkomer 18% 58%

Hier hanteren ze een afsluiter 21% 50%

Hier hanteert men een agenda 19% 56%

Uit bovenstaande tabel wordt duidelijk dat alle aspecten veel meer worden herkend tijdens de tweede meting. Ook tijdens observaties waren dit onze bevindingen. In een jaar tijd is Vreedzaam behoorlijk zichtbaar geworden in de

kinderactiviteiten. Alleen de mediatoren worden nog niet vaak herkend, vaak zijn dat nu nog de leidinggevenden

Wijkmediatoren zijn nog niet geïnstalleerd in Kanaleneiland.

In de vragenlijst is gevraagd welke stappen kinderen gebruiken bij het oplossen van conflicten. In tabel 6 vindt u de uitkomsten.

Er is gekeken of kinderen van een Vreedzame School komen of niet, en vervolgens was in de daaropvolgende tabel de

veronderstelling dat de leeftijd ook een rol speelde bij het kunnen inzetten van de stappen.

Tabel 6: Het gebruiken van stappen bij het oplossen van conflicten.

1e meting 2e meting Aantal

stappen

Van VS Niet van VS

Van VS Niet van VS

0 60% 77% 60% 71%

1 of 2 33% 23% 34% 21%

3 of 4 3% 0% 3% 6%

>4 4% 0% 3% 3%

Bijzonder is dat de zichtbaarheid van Vreedzaam wel is toegenomen, maar zoals in bovenstaande tabel te zien is, lijkt de toepassing van de Vreedzame manier van conflictoplossing niet te zijn toegenomen. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat waar de sociale norm wel aanwezig is om zich Vreedzaam te gedragen, de kennis en vaardigheden niet genoeg aanwezig is om het gedrag ook werkelijk toe te passen.

Om iets te zeggen over de attitude van de respondenten hebben wij vragen opgenomen in de vragenlijst (Zou je mediator willen worden, Ben je het eens met de VS en VW, Wat heb je eraan dat de VW bestaat). Hieruit blijkt dat de attitude in de meeste gevallen wel aanwezig is. Hieruit kunnen wij voorzichtig concluderen dat het niet toepassen van het stappenplan vooral te maken heeft met een gebrek aan kennis en vaardigheden: de meeste respondenten hebben zich het stappenplan niet goed eigen gemaakt en/of het niet goed geleerd op school. Om transfer van gedrag plaats te laten vinden, moet gedrag eerst goed aangeleerd worden. Het lijkt er

op dat (sommigen van) de Vreedzame Scholen in

Kanaleneiland hierop onvoldoende hebben geïnvesteerd.

Tevens bijzonder is de bevinding dat er een toename is in het toepassen van het stappenplan door kinderen van een niet-Vreedzame School. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat kinderen van niet-Vreedzame Scholen de stappen leren in de wijk. 58% van de respondenten bevestigd dat het stappenplan wordt gebruikt in de kinderactiviteiten. Hierbij vindt een

omgekeerde beweging plaatst die niet strookt met de

verwachtingen bij mechanisme 1. Toch blijkt uit analyse dat de hypothese in de tweede meting aangenomen kan worden (Pearsons -.192 p = >.05). Hoe meer een respondent herkent, hoe meer de respondent toepast. Over het algemeen wordt er meer herkend dan toegepast, maar degenen die het meest herkennen van Vreedzaam, zijn ook degenen die het stappenplan het meest toepassen. De correlatie is in deze meting dus significant. Verwacht mag worden dat wanneer kinderen het stappenplan goed aanleren, zij het in

Kanaleneiland ook zullen (blijven) toepassen. Het toepassen van het stappenplan door kinderen van een niet-Vreedzame School is dan een “welkome bijkomstigheid”. Overigens zou een alternatieve verklaring zijn dat soortgelijke stappen ook worden aangeleerd op scholen met de Leefstijl methodiek.

Echter de respondenten die het stappenplan met 3 of meer stappen toepassen gebruiken termen die typische Vreedzaam zijn, wat toch doet constateren dat het een typische Vreedzame manier van conflictoplossing is:

(Meisje, 11 jaar, niet-Vreedzame School): Eerst afkoelen en we praten eerst over wat er gebeurd is, daarna praten we over hoe we het gaan oplossen en dan maken we vrede en geven we een hand.

(Jongen, 12 jaar, niet-Vreedzame School): Met elkaar praten als je vrede wilt. Binnen uitpraten op rustig plekje.

Tabel 7: Het gebruiken van stappen bij het oplossen van conflicten.

1e meting 2e meting Aantal

stappen

8,9-jarigen 10,11,12-jarigen

8,9-jarigen 10,11,12-jarigen

0 72% 57% 73% 52%

1 of 2 24% 38% 23% 37%

3 of 4 4% 0% 4% 4%

>4 0% 5% 0% 7%

Ook is gekeken naar de leeftijd (tabel 7), want langer op een Vreedzame school zitten veroorzaakt naar verwachting meer vaardigheden in het kunnen inzetten van Vreedzame

conflictoplossing. Deze correlatie blijkt in de eerste meting niet significant, maar in de tweede meting wel (Spearmans rho .275, p<.005). Hieruit kunnen wij opmaken dat tussen de eerste en de tweede meting vooral oudere kinderen zich het stappenplan meer hebben eigen gemaakt, op school, dan wel in de wijk.

Ook is er gevraagd of de kinderen deze manier ook zouden gebruiken als het niet hoefde. Uit deze kwalitatieve gegevens blijkt dat 84,6% van de kinderen die het stappenplan in de kinderactiviteiten gebruiken, dit ook zouden doen als het niet hoeft. Slechts 4 respondenten zouden dit niet doen, meestal omdat ze ook andere manieren kennen, en “het op straat wat sneller moet”. Hiermee wordt bevestigd dat een positieve attitude jegens Vreedzaam wel aanwezig is.

Ook is gekeken naar het verband tussen het herkennen van Vreedzame attributen/zitten op een Vreedzame School en het hebben van een ‘Code of the Street (COTS) attitude (Anderson, 1999). Hierbij is gebruik gemaakt van een aantal vragen die op

evaluatief niveau beschrijft wat ervaringen zijn11. Deze schaal van zeven items had een betrouwbaarheid van α= .641 in de eerste meting en α= .697 in de tweede meting. In tabel 8 is aangegeven hoe kinderen scoorden op een samengestelde variabele van deze zeven items die aangeeft hoe zeer men het Code of the Street gedrag hanteert.

Tussen de eerste en de tweede meting zijn wat dit betreft geen significante verschillen.

Tabel 8: Het vertonen van Code of the Street gedrag.

Mate van hanteren van COTS gedrag 1e meting 2e meting Hoge mate van COTS gedrag = 1 6% 9%

2 17% 20%

3 35% 22%

Lage mate van COTS gedrag = 4 36% 27%

Total 97 80

Uit bovenstaande tabel blijkt dat Code of the Street gedrag iets is toegenomen, dit verschil is echter niet significant bevonden.

Wel kunnen we hieruit concluderen dat de Vreedzame Wijk (nog) geen invloed heeft op het gedrag van kinderen op straat.

Er is ook geen significant verschil tussen het bezoeken van een Vreedzame - en niet-Vreedzame school. En er is geen

significante samenhang gevonden tussen de afhankelijke variabele ‘het vertonen van COTS gedrag’ en de onafhankelijke variabele ‘het herkennen van de Vreedzame methode’. Een

11Als een of meerdere van ons geslagen worden slaan we terug. Als iemand ons uitscheldt of bedreigt zullen we terugvechten. Als wij iemand slaan, uitschelden of bedreigen is het logisch dat ze terugvechten.

verklaring hiervoor is dat het COTS gedrag in het

ongestructureerde domein (straat, park, etc.) plaatsvond en niet in het gestructureerde Vreedzame domein. Verschil tussen die beiden is dat in de ongestructureerde ruimte geen prosociaal

‘moreel klimaat’ heerst en in de gestructureerde ruimte wel. In die zin wordt het de mechanisme niet ontkracht.

Mechanisme 2.1: Als kinderen gemeenschapstaken

uitvoeren in de wijk wordt de gemeenschapszin bevorderd.

Om uitspraken over dit mechanisme te doen is gevraagd naar de mate waarin men gemeenschapstaken doet en naar gemeenschapszin.

Uit de metingen blijkt dat 40,8% van de respondenten in 2010 een gemeenschapstaak doet (voorbeeld: mediëren, helpen, klusjes, schoonmaken, organiseren spelletjes, taak binnen een kinderactiviteit). In 2011 is dat gestegen naar 43,1%. Dit is geen significant verschil. 9,7% van de ondervraagden doet meerdere keren in de week een gemeenschapstaak. In 2011 is dat 20%. Er blijkt significant vaker (chi2 = 21,94 , df = 5, p

<.001) vrijwilligerswerk gedaan te worden door kinderen.

Gemeenschapszin is gemeten aan de hand van antwoorden op de vragen; “zou je een gemeenschapstaak willen doen als het niet hoeft? En voel je je verantwoordelijk voor andere kinderen in deze activiteit? Op de eerste vraag antwoorde 49,5% ‘Ja’ in de eerste meting en 41,2% in de tweede meting. Dit verschil is niet significant. Het meest gegeven argument is dat kinderen vinden dat de wijk schoner en mooier wordt als iedereen zijn steentje bijdraagt. Ook wordt het veiliger voor kinderen. Enkele respondenten geven aan dat kinderen er van leren:

Meisje, 9 jaar: “Omdat ze dan ook eens weten hoe het is om schoon te maken en het is goed voor je spullen”.

Meisje, 11 jaar: “Kinderen leren hoeveel moeite het is om iemand anders zooi op te ruimen”

De kinderen die de vraag met ‘Nee’ beantwoorden gaven als argument dat ze het liever doen als ze beloond worden, of niet doen omdat ze gewoon willen spelen. Een aantal respondenten in beide metingen geeft wel aan dat ze andere kinderen

bewonderen die het wel doen. In deze ‘nee’-categorie zitten ook respondenten die wel een taak doen op school of thuis, maar niet in de wijk. De mate van het doen van

gemeenschapstaken blijkt niet samen te hangen met het zitten op een Vreedzame School.

Ook blijkt het doen van gemeenschapstaken niet samen te hangen met het willen doen van gemeenschapstaken. Het is waarschijnlijk dat er een barrière bestaat tussen het willen uitvoeren van gemeenschapstaken (intentie) en het gedrag.

Kinderen geven ook wel aan dat ze gewoon niet weten wat ze zouden kunnen doen of niet geneigd zijn initiatief hierin te nemen en liever meedoen in wat geboden wordt. Dit fenomeen zou de uitkomsten kunnen verklaren van een wijkraadpleging door van der Veen en Posthumus (2008) waaruit naar voren kwam dat 40% van de daar ondervraagden wat wilden betekenen voor de wijk en dat 20% feitelijk actief zijn in de wijk.Het ondersteunt ook de ideeën van Biesta (2011) en Morrow (2008) dat participatie niet zozeer afhankelijk is van vaardigheden of attituden, maar ontstaat als er kansen zijn om te participeren.

Ook is gevraagd of kinderen zich verantwoordelijk voelen voor andere kinderen in de activiteit. Tijdens de tweede meting geven kinderen aan zich iets meer verantwoordelijk te voelen dan tijdens de eerste meting. Zie onderstaande tabel.

Tabel 9: Verantwoordelijkheid

Verantwoordelijk % 1e meting % 2e meting

Altijd 16,5 19,6

Vaak 13,6 21,6

Soms 35,9 37,3

Nooit 27,2 15,7

De meerderheid voelt zich verantwoordelijk voor vrienden en mensen die ze kennen. Ongeveer 30% in beide metingen voelt zich ook verantwoordelijk voor anderen. Het verschil tussen de metingen is niet significant bevonden. Ook is er geen correlatie gevonden tussen de variabelen ‘verantwoordelijkheid’ en

‘gemeenschapstaak’.

Het beschreven mechanisme is betrekkelijk complex en is in ons onderzoek bij nader inzien onvoldoende

geconceptualiseerd. Ook in de literatuur komt niet naar voren hoe al de componenten uit het mechanisme samenhangen. Het lijkt aannemelijk dat het mechanisme functioneert als hieronder geschetst.

Figuur 10:

Attitude aspecten:

Eigenaarschap, gemeenschapszin, burgerschap

Sociale norm:

Buurtvariabelen en belangrijke anderen (ouders identificatie figuren)

Intentie Gedrag:

Participatie

Efficay: Kansen om

mee te doen

Hierin is het ASE model of the Theory of Planned Behavior in te herkennen (Ajzen,1991). De aspecten zoals ze in het model

staan zijn beschreven in hoofdstuk 2.2. Ons onderzoek en de huidige operationalisaties zijn er niet op gericht geweest om deze samenhang te analyseren. In toekomstig onderzoek kan deze verder onderzocht worden.

Mechanisme 2.2: Als kinderen meer inspraak krijgen in bestaande kinderactiviteiten zal daarmee de participatie en de gemeenschapszin worden bevorderd.

Om uitspraken over dit mechanisme te doen wordt de eerder in de vorige mechanisme gevormde variabele ‘gemeenschapszin’

vergeleken met de vragen in de vragenlijst met betrekking tot participatie.

De participatie is geoperationaliseerd aan de hand van de participatieladder van Hart die voor De Vreedzame School is opgesteld door Eduniek (zie voor een beschrijving pagina 24).

In de vragenlijst zijn vragen opgenomen die betrekking hebben op de treden; meedenken, meebeslissen en eigenaarschap.

(Mag je meedenken over activiteiten, mag je ook wel eens zelf een activiteit verzinnen, hoe gaat dat?) Op basis van deze kwalitatieve antwoorden is door enquêteurs bepaald ‘op welke trede van de ladder’ de respondent staat in deze

kinderactiviteit. In de analyse zijn de antwoorden voor de tweede maal geïnterpreteerd en gecategoriseerd (Cohen’s Kappa .942 p< .000) Het resultaat is hieronder in een grafiek weergegeven.

Afbeelding 11: Participatieladder.

Zoals in bovenstaande grafiek te zien is komt geen enkele respondent tot de trede eigenaarschap. Er is respectievelijk 2,9% en 5,9% die kan meebeslissen in de activiteiten. Ook het percentage kinderen die kan meedenken in de activiteiten is gestegen (resp 9,7% en 15,7%). Deze stijging in participatie is significant bevonden (chi2 = 15,4, df = 4, p <.004). Toch moet

Zoals in bovenstaande grafiek te zien is komt geen enkele respondent tot de trede eigenaarschap. Er is respectievelijk 2,9% en 5,9% die kan meebeslissen in de activiteiten. Ook het percentage kinderen die kan meedenken in de activiteiten is gestegen (resp 9,7% en 15,7%). Deze stijging in participatie is significant bevonden (chi2 = 15,4, df = 4, p <.004). Toch moet