• No results found

De ongelijke verdeling waarbij arme landen minder lasten krijgen toegeschreven, betekent dat de rijke landen meer lasten moeten dragen. De welvarende landen zullen meer moeten inperken op hun broeikasgassen dan arme landen. Voor rijke landen zou dit betekenen dat ze (voornamelijk) moeten inperken op hun luxe uitstoot zoals duidelijk is gebleken aan de hand van Shue’s filosofie, terwijl voor arme landen dit zou betekenen dat ze in moeten perken op hun noodzakelijke emissies. Dit heeft minder heftige gevolgen op het welzijn binnen rijke landen dan het inperken op de noodzakelijke emissies binnen arme landen.

Bij het verdelen van de lasten is er geen verdeling mogelijk die in het voordeel werkt van beide partijen, aangezien het een verdeling van de lasten betreft. Er is een bepaalde hoeveelheid CO2-uitstoot die simpelweg moet worden verminderd en waarbij de lasten onderling tussen landen moeten worden verdeeld. De verdeling waarbij de welvarende landen meer lasten moeten dragen dan de arme landen is degene die ten goede komt aan de minst bevoorrechte groep. Het is volgens het verschilbeginsel de meest rechtvaardige manier om de lasten tussen landen op deze manier te verdelen. Een gelijke verdeling van de lasten schaadt namelijk de arme groep op een veel heftigere manier dan de rijke groep, zoals Shue’s benadering en de economische benadering duidelijk hebben gemaakt. Om deze reden verdient een ongelijke verdeling de voorkeur waarbij de arme landen minder lasten moeten dragen.

5.2.1 Welzijnsgrens

Uit de conclusie van Rawls afgeleid van het verschilbeginsel, ondersteunt door de twee bovengenoemde benaderingen, volgt dat arme landen minder moeten reduceren dan rijke landen omdat de ongelijke verdeling op deze manier ten goede komt aan de minst fortuinlijke groep. Duidelijk is dat welvarende landen meer lasten moeten dragen, echter moet de reductie van broeikasgassen ook niet buitenproportioneel hoge kosten met zich mee brengen voor welvarende landen. Om deze reden moet er een hypothetische welzijnsdrempel gedefinieerd worden waarboven landen zouden moeten blijven.

Deze welzijnsgrens grens zou er volgens Shue zo uit behoren te zien dat landen geen reducties mogen maken die ten koste gaan van het niet kunnen vervullen van dat wat ‘noodzakelijk is om te overleven’. (Shue, 1996) Het vervullen van de noodzakelijke behoeftes volstaat om welzijn te bereiken volgens Henry Shue. Aan de hand van de eerder uiteengezette theorie van Shue kan geredeneerd worden dat om boven de welzijn drempel te blijven landen eigenlijk

niet mogen reduceren op hun noodzakelijke emissies, zodat in ieder geval de basisbehoeften per land vervuld kunnen worden.

Nussbaum stelt daarentegen zwaardere eisen aan het bereiken van welzijn. Nussbaum stelt een lijst van capabilities op die volgens haar noodzakelijk zijn om te verwezenlijken indien men welzijn wilt bereiken. (Nussbaum, 2003) Om alle capabilities op de welzijnslijst te verwezenlijken, en dus volgens Nussbaum deze hypothetische welzijnsdrempel te behalen is een veel grotere hoeveelheid uitstoot nodig, dan voor het slechts vervullen van ‘dat wat noodzakelijk is om te overleven’.

Nussbaum’s theorie stelt dat het per land verschilt hoeveel uitstoot nodig is om een bepaald welzijn te behalen. Hoeveel uitstoot nodig is om welzijn te bereiken verschilt per land, aangezien dit lokaal en context gebonden is. Er moet rekening worden gehouden met de mate waarin rijke landen moeten inperken op hun broeikasgassen, aangezien er een verschil is tussen wat als noodzakelijke emissies en wat als luxe emissies kan worden opgevat binnen een land.

Beide filosofen stellen een welzijnsgrens op die bepaalde hoeveelheid emissies vereist om dit welzijn te verwezenlijken. Om deze reden stellen de filosofen dat het per land verschillend is hoeveel kan worden ingeperkt op de broeikasgassen om niet onder deze welzijnsgrens te komen. De welzijnsgrens mag niet worden overschreden, in het geval dat dit gebeurd zal dit negatieve invloed hebben op het welzijn binnen een land. Deze grens is echter voor elk land context gebonden omdat wat als noodzakelijke en luxe uitstoot kan worden opgevat verschilt per land. De mate waarin landen over noodzakelijke en luxe uitstoot beschikken verschilt per land.

5.2.2 Egalitaire conceptie

De rijken moeten heftiger inperkingen maken op hun uitstoot dan arme landen omdat de impact op het welzijn, in het geval van een gelijke reductie van broeikasgassen, groter is voor de arme landen. Er moet een bepaalde

welzijnsgrens zijn voor zowel welvarende als niet welvarende landen waaronder beide landen niet mogen komen zoals uit voorgaand hoofdstuk duidelijk is gebleken. Het meest rechtvaardig zou zijn dat op het moment dat rijke landen al hun luxe uitstoot hebben opgebruikt zou over moeten worden gegaan op een egalitaire conceptie waarbij zowel arme als rijke landen gelijke reductie maatregelen moeten treffen. Rijke landen zullen op het moment dat ze aan deze welzijnsgrens raken misschien meer uitstoten dan arme landen, dit komt door het verschil tussen wat als noodzakelijke emissies kan worden opgevat binnen een land en wat als luxe uitstoot. Een gelijke reductie zou in het geval van het raken van de welzijns-grens gerechtvaardigd zijn omdat de reductie nu relatief evenveel impact zou hebben op het welzijn van zowel rijke als arme landen aangezien beide landen nu moeten reduceren op hun noodzakelijke emissies.

De conclusie van Rawls, bevestigd en ondersteund door de filosofische en economische benadering, waarbij rijke landen meer lasten moeten dragen dan arme landen, komt overeen met de gedachten dat de ‘sterkste schouders de zwaarte lasten moeten dragen’. Het gaat uit van de klassieke gedachte binnen het klimaatprobleem dat de rijke landen de hardste mitigatiemaatregelen moeten treffen. De achterliggende gedachten waartoe tot deze uitkomst is gekomen verschilt echter. Volgens de uiteindelijke conclusie, ondersteunt door de andere twee benaderingen, moeten rijke landen meer lasten dragen omdat de gevolgen van broeikasgasreductie heftigere gevolgen heeft op het welzijn van arme landen dan op rijke landen.

De achterliggende reden waartoe tot deze conclusie is gekomen heeft betrekking op het effect dat broeikasgasreductie heeft op het welzijn van enerzijds arme landen en anderzijds welvarende landen, en niet omdat welvarende landen simpelweg rijker zijn dan arme landen. De uitkomst, waarbij rijke landen meer lasten moeten dragen, is hetzelfde, echter verschilt de manier waarop tot de uitkomst gekomen is.

Hoofdstuk 6 Slot

6.1 Discussie

De uiteindelijke conclusie ‘waarbij de arme landen minder lasten moeten dragen dan de rijke landen’ wordt ondersteunt door zowel Rawls, Shue als de economische benadering. Door de filosofische gedachten van Shue mee te nemen in de tot stand koming van de uiteindelijke conclusie van Rawls wordt duidelijk dat er verschillen bestaan tussen landen in de mate waarop landen zouden moeten inperken op hun uitstoot. De hoeveelheid lasten die landen moeten dragen verschilt per land, aangezien er verschillende soorten uitstoot bestaan en verschillende hoeveelheden uitstoot nodig zijn per land om een bepaalde mate van welzijn te bereiken. Voor verder onderzoek zou het relevant zijn om een wiskundige formule op te stellen die voor elk land vaststelt hoeveel lasten een land zou moeten dragen, om een bepaald algemeen afgesproken niveau van welzijn te behouden. Dit zou echter om een econometrisch onderzoek vragen.

Daarbij zal het voor verder onderzoek relevant zijn de schuldvraag, welke landen schuldig zijn aan de wereldwijde uitstoot, mee te nemen om tot de uiteindelijke conclusie ‘van hoe de lasten dienen te worden verdeeld’ te komen. De gehele kwestie met betrekking tot de schuldvraag is binnen dit onderzoek, welke landen dragen het meeste schuld aan de wereldwijde uitstoot, achterwege gelaten aangezien de nadruk ligt op de impact die reductie van broeikasgassen heeft op het welzijn binnen een land. Voor verder onderzoek zou het interessant zijn de schuldvraag mee te nemen in de beredenering om tot de uiteindelijke conclusie te komen hoe de lasten op een rechtvaardige manier dienen te worden verdeeld tussen landen onderling.

Om tot de conclusie te komen van hoeveel lasten landen moeten dragen is het ook relevant te kijken naar hoeveel landen al hebben bijgedragen aan de klimaatvervuiling. Deze landen zouden dan bijvoorbeeld minder recht krijgen om CO2 uit te stoten. Daarbij zou het met betrekking tot dit thema rechtvaardig zijn

om ook de historische schuld mee te nemen, dit is de hoeveelheid broeikasgassen die in het verleden is uitgestoten. De uitstoot in het verleden heeft echter wel invloed op het heden, aangezien de broeikasgasreductie lang in de atmosfeer blijft hangen. Als we het hebben over hoe de lasten op een rechtvaardige manier dienen te worden verdeeld met betrekking tot de schuldvraag, zou de uitstoot in het verleden een cruciaal aspect zijn om mee te nemen in de berekening. De landen die verantwoordelijk zijn voor de historische schuld worden daar nu niet op afgerekend, terwijl zij voor het grootste deel hebben bijgedragen aan de huidige situatie van klimaatverandering.

De theorie van rechtvaardigheid van Rawls heeft echter alleen betrekking op de status quo, van de situatie van klimaatverandering. Om de historisch schuld mee te kunnen rekenen zou een ondersteunende theorie moeten worden gebruikt.

In dit onderzoek is uitgegaan van een verdeling van de lasten waarbij de arme landen minder zullen hoeven in te perken op hun broeikasgassen. Echter zijn er meerdere auteurs zoals Posner en Sunstein (2008) die van mening zijn dat financiële transfers of technologische vernieuwing, van rijke landen richting arme landen, een veel efficiëntere manier is om de arme landen tegemoet te komen. Het dragen van meer lasten voor de rijke landen zal alleen positieve invloed hebben op de toekomstige arme generaties, terwijl een directe geldtransfer of vernieuwende technologieën voor duurzame energie de huidige arme tegemoet zullen komen zo luidt het argument.

Het lijkt in eerste instantie het meest voor de hand liggend te stellen dat de rijke landen de kosten van klimaatverandering op zich moeten nemen en economische bijstand aan de arme landen moeten geven indien we willen dat de allerarmsten er beter van worden. Echter is het binnen Rawls’ theorie, volgens het verschilbeginsel, ook gerechtvaardigd dat rijke landen meer middelen ter beschikking krijgen indien dit de positie van de armen verbetert. In het geval van het klimaatprobleem zou dit betekenen dat rijke landen evenveel kunnen blijven uitstoten en produceren indien dit ten goede komt aan de minst bevoorrechte

ofwel de ontwikkelingslanden. Sommige auteurs Grasso (2007) en politici zoals G. Bush argumenteren dat economische groei binnen rijke landen juist de oplossing is en niet het probleem. Bush rechtvaardigde de verhoogde uitstoot aan broeikasgassen binnen de V.S met het argument dat het economische groei binnen arme landen juist zal stimuleren. We moeten ons realiseren dat wanneer de westerse wereld sterk inperkt op hun huidige uitstoot dit negatieve gevolgen kan hebben voor ontwikkelingslanden. Het inperken op de uitstoot door de geïndustrialiseerde wereld heeft namelijk negatieve gevolgen voor de wereldeconomie en kan mogelijk ook ten koste gaan van de ontwikkelingslanden die met hun export juist afhankelijk zijn van de wereldmarkt. We moeten ons realiseren dat wanneer we de werking van het verschilbeginsel op internationaal niveau in achting nemen, de conclusie waarbij ‘rijke landen grotere lasten zouden moeten dragen dan arme landen’ weleens schadelijk zou kunnen zijn voor de ontwikkelingslanden.

De uiteindelijke conclusie waarbij alle drie de banderingen erop wijzen dat ‘de arme landen minder lasten zouden moeten dragen’, komt overeen met de gedachten waarbij de ‘breedste schouders de zwaarste lasten dragen’.

6.2 Conclusie

Het klimaat is aan het veranderen dat staat vast. De overtollige broeikasgassen geproduceerd door menselijke activiteit als gevolg van industrialisering hebben desastreuze gevolgen voor de opwarming van de aarde. Er moet klimaatactie worden ondernomen op globaal niveau om de wereldwijde CO2-uitstoot terug te dringen. Aan de hand van Rawls’ theorie van rechtvaardigheid zal duidelijk worden hoe deze lasten van mitigatie onderling tussen landen dienen te worden verdeeld.

Rawls schetst een beeld van hoe een rechtvaardige samenleving eruit behoort te zien aan de hand van enkele rechtvaardigheidsprincipes. De beginselen hebben tot doel om een eerlijke verdeling van de goederen tot stand te brengen.

De goederen dienen namelijk als index voor het welzijn. De rechtvaardigheidsbeginselen worden tot stand gebracht binnen de oorspronkelijke positie door een samenwerkingsverband van rationele personen. Binnen deze positie bevinden de individuen zich achter de zogenoemde veil of ignorance, waarbij elke vorm van informatie over hun toekomstige positie en hun contingente eigenschappen binnen de samenleving wordt onttrokken. Dit is volgens Rawls de enige eerlijke manier waarop tot de beginselen van rechtvaardigheid kan worden gekomen. De twee beginselen die tot stand zijn gekomen door een samenwerkingsverband tussen rationele en redelijke personen zijn: het principe van gelijke vrijheid en het beginsel van gelijkheid, welke uit twee delen bestaat. Het eerste deel van het tweede beginsel is het verschilbeginsel, dat tot doel heeft de verdeling van de sociaaleconomische goederen op een rechtvaardige manier te verdelen, zo dat de verdeling ten goede komt aan de minst bevoorrechte groep. Aan de hand van dit verdelingsbeginsel wordt de hoofdvraag – met betrekking tot een rechtvaardige verdeling van de lasten- toegespitst.

Veronderstelt zal worden dat Rawls’ principes van rechtvaardigheid op internationaal niveau kunnen worden toegepast, en gekeken zal worden naar wat de consequenties in dit geval zullen zijn met betrekking tot het klimaatprobleem. Binnen de tweede oorspronkelijke positie op internationaal niveau zullen de partijen, onttrokken van de toekomstige kennis over binnen welk land ze zullen worden geboren, kiezen voor het verschilbeginsel dat de goederen op een rechtvaardige manier tussen landen poogt te verdelen. De partijen zullen zo kiezen dat ‘als zij terechtkomen in de slechtste situatie, deze situatie de best mogelijke situatie is.’

Om het verschilbeginsel toe te kunnen passen op het klimaatprobleem met betrekking tot een rechtvaardige verdeling van de lasten, is het noodzakelijk de minst bevoorrechte groep aan te wijzen, dit zijn alle landen met een bnp per hoofd van de bevolking lager dan 3,956. Daarbij behoren alle landen met een bnp per

hoofd van de bevolking hoger dan 3,956 tot de meest bevoorrechte groep. Daarnaast wordt duidelijk dat CO2-uitstoot, aan de hand van een positieve correlatie met welvaart, en indirect welzijn binnen een land, als een primair goed kan worden beschouwd. Om tot de rechtvaardige verdeling van de lasten te komen is door middel van logische beredenering de last gelijkgesteld aan ‘CO2 - reductie’, tegengesteld aan het primair goed. Vanuit Rawls’ benadering, aan de hand van de index voor welzijn, is tot de conclusie gekomen dat volgens het verschilbeginsel de lasten zo dienen te worden verdeeld waarbij arme landen minder lasten zullen moeten dragen.

Om het argument van Rawls sterker te maken wordt Rawls’ benadering verder ondersteunt door twee verschillende theorieën, namelijk de filosofische benadering van Shue en de economische benadering. De filosofische benadering van Shue stelt dat het gelijk verdelen van de lasten tussen landen heftigere impact zal hebben op het welzijn binnen arme landen, hij gaat namelijk uit van twee typen emissies, subsistance en luxury emissions. Het inperken op noodzakelijke emissies, die nodig zijn in het vervullen van essentiële behoeften, heeft heftigere gevolgen op het welzijn dan dezelfde reductie op luxe uitstoot. Om deze reden is gerechtvaardigd dat arme landen minder grote lasten moeten dragen. De economische benadering aan de hand van het economische model bevestigd deze gedachtegang van Shue, en laat dit zien door de grensnutscurve die uitgaat van het idee van het grensnut.

Concluderend kan worden gesteld dat alle drie de benaderingen, die van Rawls, Shue en de grensnutscurve, in dezelfde richting wijzen. De drie benaderingen laten allemaal vanuit verschillende perspectieven zien dat een ongelijke verdeling, een waarbij de arme landen minder lasten dragen, gerechtvaardigd is. Rawls stelt het welzijn van een land gelijk aan de index hoeveelheid van de goederen, waar Shue stelt dat het inperken op noodzakelijke uitstoot heftigere impact heeft op het welzijn van een land, de grensnutscurve laat de impact van welzijn zien door het grensnut te introduceren. Naast de benadering

van Rawls te ondersteunen, heeft de theorie van Shue ook bijgedragen aan de uiteindelijke conclusie van Rawls, waarbij een meer genuanceerde conclusie is uiteengezet-een waar de arme nog steeds minder lasten moeten dragen- die rekening houdt met de verschillende soorten uitstoot en de impact die het reduceren van broeikasgassen heeft op de verschillende soorten uitstoot.

De uiteindelijke conclusie, waar alle drie de benaderingen naar wijzen, dat ‘arme landen minder lasten moeten dragen’ is tot stand gekomen door te kijken naar wat voor impact reductie van broeikasgassen heeft op het welzijn van een land en is in lijn met het idee dat de ‘breedste schouders de grootste lasten dragen’.

6.3 Literatuur

Costello, A., Abbas, M., Allen, A., Ball, S., Bell, S., Bellamy, R., Friel, S., et al. (2009), Managing the Health Effects of Climate Change. Cambridge: The Lancet.

Diener, E., Diener, M., & Diener, C. (2009), ‘Factors predicting the subjective well-being of nations’ Culture and Well-Being, 43-70.

Emmons, R. A. (1986), ‘Personal strivings: An approach to personality and subjective well-being’ Journal of Personality and Social Psychology, 51(5), 1058.

Galeotti, M., Lanza, A., & Pauli, F. (2006), ‘Reassessing the environmental Kuznets curve for CO2 emissions: A robustness exercise’ Ecological

Economics, 57(1), 152-163.

Gardiner, S. M. (2011), A Perfect Moral Storm: The Ethical Tragedy of Climate Change. Oxford: Oxford University Press.

Gardiner, S. M. (2004), ‘Ethics and global climate change’ Ethics, 114(3), 555– 600.

Houghton, R. A. (2001), ‘Counting terrestrial sources and sinks of carbon’ Climatic Change, 48(4), 525-534.

Intergovernmental Panel on Climate Change. (2007). Climate Change 2007: The Physical Science basis. Contribution of working group II to the fourth assessment report of the Intergovernmental Panel on Climate Change (p. 982). Cambridge, UK.

Intergovernmental Panel on Climate Change (2013). Climate Change 2013: The Physical Science basis. Contribution of working group 1 to the fifth assessment report of the Intergovernmental Panel on Climate Change. Cambridge, UK. Retrieved from https://www.ipcc.ch/report/ar5/wg1/

Intergovernmental Panel on Climate Change (2014). Climate Change 2014: Impact, Adaptation and Vulnerability. Contribution of working group 2 to the fifth assessment report of the Intergovernmental Panel on Climate Change. Cambridge, UK. Retrieved from https://www.ipcc.ch/report/ar5/wg2/

Intergovernmental Panel on Climate Change (2014). Climate Change 2014: Mitigation of Climate Change. Contribution of working group 3 to the fifth assessment report of the Intergovernmental Panel on Climate Change. Cambridge, UK. Retrieved fromhttps://www.ipcc.ch/report/ar5/wg3/

Johnson, W., & Krueger, R. F. (2006), ‘How money buys happiness: Genetic and environmental processes linking finances and life satisfaction’ Journal of

Personality and Social Psychology, 90(4), 680.

Jones, P. T., & De Meyere, V. (2009), Terra reversa: De transitie naar rechtvaardige duurzaamheid. Utrecht: Jan van Arkel.

Kerr, R. A. (2009), ‘Galloping glaciers of Greenland have reined themselves in’ Science, 323(5913), 458–458.

Lehning, B (2009), John Rawls. An Introduction. Cambridge: Cambridge University Press.

Nagel, T. (2005), ‘The problem of global justice’ Philosophy & Public Affairs, 33(2), 113-147.

Nicholls, R. J., & Cazenave, A. (2010), ‘Sea-level rise and its impact on coastal zones’ Science, 328(5985), 1517–1520.

Nussbaum, M. (2003), ‘Capabilities as fundamental entitlements: Sen and social justice’ Feminist Economics, 9(2-3), 33-59.

Planbureau voor leefomgeving, Dorland, R., & Meyer, L., & Strengers, B. (2013) de achtergrond van het klimaatprobleem.

Pogge, T. W. (2004), ‘The incoherence between Rawls's theories of