• No results found

In zijn essay ‘Luxury emissions and subsistence emissions’ maakt de filosoof Henry Shue een onderscheid tussen enerzijds luxury emissions ofwel luxe uitstoot en anderzijds subsistence emissions ofwel noodzakelijke emissies. (Shue, 1993) Hij omschrijft beide emissies als volgt: ‘Subsistence emissions are emissions necessary for securing the basic right to subsistence, whereas luxury emissions are those that exceed a minimally adequate level of emission.’ (Shue, 1993, 44)

Shue heeft er bezwaar tegen dat alle broeikasgassen op te vatten zijn als ‘homogenizing’, hiermee doelt hij op het feit dat er geen enkel onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende soorten broeikasgassen, zelfs het onderscheid tussen essentiële en niet-essentiële broeikasgassen ontbreekt. (Shue, 1993) Shue is van mening dat het ‘over een kam scheren’ van alle broeikasgassen onrechtvaardig is. Hij stelt namelijk dat het bevredigen van sommige zaken in het leven essentieel zijn om te kunnen overleven, terwijl dit voor andere zaken niet per se geldt. In Shue zijn woorden: ‘The satisfaction of some ‘preferences’ is essential for survival, or for human decency, and the satisfaction of others is inessential for either survival or decency.’ (Shue, 1993, 46)

Als we ervan uit gaan dat er geen onderscheid bestaat tussen soorten broeikasgassen zien we over het hoofd dat er bepaalde zaken zijn die essentieel

zijn in het vervullen van onze levensbehoeftes en dat er zaken zijn die minder belangrijk zijn om te vervullen. Shue stelt ons de cruciale vraag: ‘Does it make no difference that some people need those rice paddies in order to feed their children, but no one needs a luxury car?’ (Shue, 1993, 46)

Boeren in Indonesië laten reduceren op hun rijstvelden heeft andere gevolgen dan reducties toepassen op de brandstofefficiëntie binnen een bedrijf in een welvarend land. Het terugdringen van de broeikasgassen door het verwijderen van rijstvelden in Indonesië bijvoorbeeld heeft namelijk veel grotere negatieve gevolgen voor de voedselproductie en de Indonesische bevolking. Het verbouwen van rijst dient namelijk als noodzakelijke voorwaarde voor het in leven houden van de bevolking. Om deze reden heeft het inperken op uitstoot afkomstig van een bedrijf in bijvoorbeeld Amerika minder heftige gevolgen dan het inperken op de uitstoot die nodig is voor de rijstboeren om gewassen te verbouwen. Het aantal broeikasgassen dat wordt gereduceerd mag dan wel in beide gevallen dezelfde kwantiteit betreffen, het verschilt echter sterk in het effect dat de reductie heeft volgens Shue. (Shue, 1993)

Daarbij stelt Shue dat als we alle broeikasgassen over een kam scheren we het gevaar lopen dat we bepaalde keuzes maken puur en alleen uit financieel oogpunt. (Shue, 1993) Als we handelen vanuit financieel oogpunt dan zou dit betekenen dat indien er gereduceerd moet worden, enkel zal worden gekeken naar waar dit op de goedkoopste manier tot stand kan worden gebracht. Indien het goedkoper is te reduceren op de uitstoot veroorzaakt door de rijstboeren, zal voor deze optie worden gekozen. Dit heeft als gevolg dat de rijstboeren de mogelijkheid wordt ontnemen rijst te produceren en als gevolg hiervan de burgers geen eten kunnen kopen, terwijl mensen in rijke landen in luxe kunnen blijven leven. Shue stelt: ‘The central point about equity is that it is not equitable to ask some people to surrender necessitites so that other people can retain luxuries.’ (Shue, 1993, 48) Het ‘homogenizing’ van broeikasgassen ziet dit cruciale punt – dat er een onderscheid bestaat tussen soorten uitstoot- over het hoofd.

De theorie van Shue kan toegepast worden op de huidige situatie van het klimaatprobleem. Neem als voorbeeld twee landen, enerzijds een welvarend geïndustrialiseerd land; Amerika, en anderzijds een niet-welvarend land als Indonesië. Amerika als een van de grootste economieën ter wereld heeft veel uitstoot die tot de luxe uitstoot gerekend kan worden. Amerikaanse burgers in tegenstelling tot Indonesische inwoners maken (vaker) luxe-uitstapjes, ze gaan met vakantie, uit eten en consumeren (veel meer) luxegoederen.

Indonesië als relatief arm land heeft een economie die voornamelijk noodzakelijke emissies heeft. Het overgrote deel van de uitstoot in Indonesië ie afkomstig van de landbouwboeren. Deze uitstoot is noodzakelijk om gewassen te verbouwen, en de burgers te kunnen voeden. De emissies zijn noodzakelijk om de basisbehoeften van de bevolking te kunnen vervullen.

Stel nu dat beide landen een gelijke procentuele reductie moeten treffen op hun landelijke uitstoot. Het punt dat Shue maakt is dat deze broeikasgasreductie voor Indonesië veel heftigere impact zal hebben op het welzijn binnen het land aangezien gereduceerd moet worden op noodzakelijke emissies, terwijl het inperken in Amerika (voornamelijk) op luxury emissions zal worden gedaan. Deze emissies zijn niet nodig in het verwezenlijken van de essentiële behoeftes. Hieruit kan worden geconcludeerd dat een ongelijke verdeling waarbij ‘arme landen minder lasten moeten dragen’, dus arme landen moeten minder inperken op hun (noodzakelijke) uitstoot, ten goede komt aan de niet-welvarende landen. Concluderend kan worden gesteld dat de wereldwijde emissies verschillen in waarden. De emissies die afkomstig zijn van een Afrikaanse boer, om zijn familie te eten te geven, wegen veel zwaarder op tegen de emissies die door een jonge Amerikaan zijn geproduceerd die een week op vakantie is geweest. In lijn met Shue’s filosofie is het zo dat landen met meer luxury emissions meer moeten reduceren dan landen met slechts noodzakelijke uitstoot. Stel dat 40% van de emissies afkomstig uit Amerika luxe emissies zijn en alle emissies afkomstig uit

Indonesië noodzakelijke uitstoot is. Intuïtief gezien is het rechtvaardig om Amerika meer te laten reduceren.

4.1.1 Nuances in emissies

Het is echter wel van belang op te merken dat er verschillen bestaan binnen wat als luxe uitstoot en noodzakelijke emissies kan worden opgevat. Wat als luxe uitstoot kan worden opgevat binnen in één land is namelijk niet vanzelfsprekend luxe uitstoot in een ander land, dit is lokaal en context gebonden. De hoeveelheid emissies die nodig zijn om in land a bepaalde mate van welzijn te bereiken, en de hoeveelheid emissies die nodig zijn om in land b dezelfde mate van welzijn te bereiken verschild namelijk per land. Men kan niet een arbitraire lijn trekken en stellen dat alle uitstoot die wordt uitgestoten boven deze lijn onder de luxe uitstoot moet worden geschaard, en alle uitstoot onder de lijn tot de noodzakelijke uitstoot behoort. Deze denkbeeldige lijn is voor elk land verschillend.

In Noorwegen is bijvoorbeeld vanwege het klimaat meer energie nodig om een woning te verwarmen ten opzichte van Griekenland. Alle uitstoot die in Noorwegen wordt gebruikt om huizen te verwarmen zou tot de noodzakelijke uitstoot kunnen worden gerekend, terwijl dezelfde hoeveelheid uitstoot in Griekenland niet nodig is voor het verwarmen van huizen. Afhankelijk van locatie en context verschillen de kosten per te bereiken doel. In Noorwegen is in dit geval meer energie en dus meer uitstoot nodig om hetzelfde doel te bereiken dan in Griekenland, als gevolg van de weersomstandigheden.

Net zo kan een auto in Amerika tot een noodzakelijk goed worden geschaard, terwijl dezelfde auto in Ghana tot een luxeproduct wordt gerekend. De auto dient in Amerika als noodzakelijke voorwaarde om bepaalde basale essentiële behoeften te vervullen, zoals boodschappen doen of naar werk gaan. Dezelfde auto is in Ghana echter een luxeproduct, en is niet nodig in het bereiken van dezelfde mate van welzijn. Het is in Ghana niet noodzakelijk om in het bezit te zijn van een auto om te kunnen werken of boodschappen te kunnen doen. De

uitstoot die gepaard gaat met in het bezit zijn van een auto kan in Amerika tot de noodzakelijke uitstoot worden geschaard, terwijl deze uitstoot in Ghana tot de luxe uitstoot behoort. De definitie van luxe uitstoot verschilt dus per land, en er is een kwalitatief verschil tussen de soorten emissies wanneer landen onderling vergeleken worden.

Dit doet denken aan de capability approach, een alternatieve theorie voor het meten van welzijn, van Sen en Nussbaum. Hierbij gaan zowel Sen en Nussbaum uit van een lijst van centrale capabilities die men moet kunnen verwezenlijken om welzijn te bereiken. (Nussbaum, 2003) Hierbij laten Nussbaum en Sen zien dat om een bepaalde mate van welzijn te bereiken de kosten in een land hoger zijn dan in een ander land.

Daarbij is er een onderscheid in kwantiteit. Eén auto is in Amerika een noodzakelijk goed, terwijl een tweede of derde auto een luxegoed is. Luxe uitstoot gaat niet altijd gepaard met dezelfde producten of goederen, dit verschil is context gebonden.