• No results found

Navalisme plus realisme: de Nederlandse risicostrategie van 1912-1914

3.6 Uitgangspunten van de zeestrategie der Staatscommissie van 1912

De strategische beschouwingen van de Staatscommissie lezen als een (wat eenzijdige) synopsis uit het enkele maanden eerder gepubliceerde Naval Strategy van Mahan.

Allereerst werd de strijd om Indië teruggebracht tot een strijd om de heerschappij ter zee. Dit was een wezenlijk verschil met beveiliging te-gen coups-de-main, die juist van lokale verdediging uitginte-gen. Een ab-stract concept werd nu dus het criterium. De Koninklijke Marine moest sterk genoeg zijn om een goede kans hebben de heerschappij te verwer-ven.34‘Slechts de vloot stelt ons in staat [...] het ogenblik voor de beslis-singsstrijd te kiezen.’35Maar ook onder gunstige omstandigheden leek een beslissingsslag om de heerschappij ter zee tegen de voltallige Ja-panse vloot onhaalbaar.

Een oplossing schonk de Amerikaanse risicostrategie, die Mahan ver-meldde in zijn Naval Strategy en van twee sterkere vloten uitging dan de eigen. Deze strategie was een voortzetting van de al beschreven te-gen Engeland en Frankrijk gerichte Amerikaanse risicostrategie uit de jaren 1890. Inmiddels had de Duitse vloot de Franse vervangen als te-genhanger van de Britse (2.12, 2.20). Zolang de Duitse en Britse vloten aan elkaar gewaagd waren, kon geen van beide een bedreiging vormen voor de veel zwakkere Amerikaanse slagvloot. Mits de Amerikaanse vloot maar sterk genoeg was om tegen één van beide vloten op te kun-nen, wanneer die de ander in een beslissingslag had weten te ver-slaan.36 Op die manier bood één slagvloot preventie tegen twee veel sterkere. Elders in zijn boek liet Mahan doorschemeren dat hij beducht was voor een Duitse zege, geen Britse, gegeven de inmiddels goede be-trekkingen met Engeland.37

Nu waren er in de Pacific eveneens twee sterke slagvloten aan elkaar gewaagd, de Japanse en de Amerikaanse. Als de Nederlandse slagvloot maar sterk genoeg zou zijn om de balans naar een van beide partijen te doen doorslaan, zou Japan het risico niet durven nemen van een oorlog tegen Nederland.38 Hierdoor zou Nederland tevens aantrekkelijk zijn als bondgenoot voor de Verenigde Staten. Een voordeel was dat de Britse vloot de Japanse conform een aanpassing van het bondgenoot-schap in 1911 dan niet direct zou steunen.39

De vraag in hoeverre de Nederlandse fleet-in-being een geloofwaardige dreiging vormde, hing, om te beginnen, af van de strategische principes volgens welke deze werd ingezet. Het concentreren van de eigen strijd-macht was essentieel:

De gehele voor operatief optreden bruikbare hoofdmacht moet verenigd ageren. Alleen dan zal er kans zijn in den beslissings-strijd te overwinnen en zelfs op een overmacht voordelen te be-halen.40

De subcommissie was dus realistisch genoeg met een Japanse over-macht rekening te houden, waarbij zij – conform Mahan – de beslis-singsslag wilde zoeken op de meest gunstige voorwaarden:

Maar de keuze van de plaats en het tijdstip, waarop een beslis-sende slag zal worden aangenomen, wordt niet bepaald door overwegingen van internationaal recht, doch uitsluitend door strategische factoren.

De hierop volgende zin stamt bijna letterlijk uit Naval Strategy: In ’t bijzonder wanneer tegen belangrijke overmacht moet wor-den opgetrewor-den, kan het nodig zijn de beslissingsstrijd aanvanke-lijk te vermijden en te trachten door onverhoedse offensief-stoten partiële voordelen te behalen om de tegenpartij te verzwakken.41 Dit realisme vertaalde zich ook in het scheepsontwerp:

Onze artillerieschepen zullen over ene snelheid kunnen beschik-ken, welke die van de vijandelijke pantserschepen minstens evenaart en zo mogelijk overtreft, opdat het de vijand niet moge-lijk zal zijn onze schepen te dwingen om de strijd met een nu-meriek sterkere macht van slagschepen te aanvaarden, maar zij in staat zullen zijn deze strijd althans tijdelijk te ontwijken [...].42 Een toenmalige criticus – en wel W.R. de Greve die van 1916 tot 1918 het KNIL zou commanderen – verwoordde het grootste probleem voor Nederland hierbij: ‘die zeeslag moet onze vloot ook tegen een sterkere aanvaarden, wil zij meester blijven in de zeeën van de archipel, wil zij werkelijk geheel Indië verdedigen.’43Zelfs als men deze laatste navalis-tische pretentie opgaf, mag men hier aan toevoegen, kon men bij een aanval op Java niet anders.

Daarnaast werd ook de kans op een nederlaag in een beslissingsslag door de subcommissie onderkend: ‘Heeft de vijand de heerschappij ter zee verworven en onze vloot vernietigd, dan is hij ook in staat een lan-dingsleger aan te voeren en te doen landen.’44De overmacht kon zelfs zo groot zijn, dat de heerschappij ter zee van meet af aan niet haalbaar was, waarmee men dacht aan een alliantie tussen Japan en een zich moderniserend China.45 Verder constateerde men dat een grote

mo-gendheid pas zou aanvallen bij vrij grote zekerheid ‘zonder door een machtige interventie gestoord te worden.’46

Voor de marine was het van het grootste belang om na een nederlaag een deugdelijk beveiligde operatiebasis te hebben.47 Men kan zeggen dat dit een wijsheid van alle tijden is, maar Mahan had recentelijk het belang ervan benadrukt – havens waaruit de vloot veilig kon opereren waren volgens hem wat forten voor het leger waren – en natuurlijk was het lot van Port Arthur een duidelijke waarschuwing. Hierdoor had ook de marine er belang bij dat het KNIL geen politieleger werd. Dit leger, hoewel er op werd bezuinigd, moest een (hopelijk uitgedunde) invasie-macht op West-Java proberen te weerstaan en de vlootbasis bescher-men.

De strijd om de vlootbasis ging– zoals gewoonlijk – tussen de keuze van het KNIL, Tandjong Priok, omdat dit op West-Java lag waar het le-ger zich wilde concentreren, en de keuze van de vloot, Soerabaja op Oost-Java.

Het KNIL zou in 1913 met een interessante derde oplossing komen. Straat Soenda, de tussen Java en Sumatra gelegen zeestraat, kon veel beter worden beveiligd dan beide havens. Achter gefortificeerde eiland-jes moest een moeilijk in te nemen basis worden gebouwd en als die toch werd bedreigd, kon de vloot zich altijd terugtrekken naar de Indi-sche Oceaan. Voor de verdediging van de benodigde fortificaties was het ondergeschoven KNIL onmisbaar en dat die letterlijk ten koste gin-gen van één slagschip, nam het leger zeer gaarne voor lief. Maar voor de vloot was dit financiële offer te groot.48

Maar het realisme over een beslissingsslag kende zijn grenzen:‘tot dien strijd zal de vijand slechts dan besluiten, indien hij onze vloot met een grote overmacht daartoe zal kunnen dwingen.’49 Tot dan liep Indië blijkbaar weinig risico. Waarom was deze overmacht volgens de sub-commissie noodzakelijk?

Algemeen acht men zodanige overbrenging van troepen [...] slechts dan mogelijk, wanneer de beschermde vloot of vloten die des verdedigers van te voren hebben onschadelijk gemaakt; met andere woorden wanneer de aanvallende scheepsmacht het onbe-twiste meesterschap ter zee zal hebben bevochten.50

Putman Cramer geeft hiervan in zijn boek historische voorbeelden. ‘Daarom kan het als een axioma aangenomen worden’, concludeert hij, ‘dat nooit tot ene grote gecombineerde onderneming overgegaan zal worden, alvorens de zee vrij is.’51 Zijn krachtigste voorbeelden zijn Amerikaanse voorzichtigheid bij de invasie van Cuba in 1898 (waarbij

zich opeens beriep op eerder werk van Mahan dan Naval Strategy!), het niet doorgaan van Napoleons invasie op Britse bodem en de blokkade van de Russische vloot te Port Arthur door Japan. Hij bouwde dus voort op admiraal Philip Colomb.

Waarom verzwegen hij en de staatscommissie waar Mahan in zijn Naval Strategy bladzijden lang op hamert? Dat een invasiemacht geen onbetwiste heerschappij ter zee hoeft te bezitten en dat de Japanners al tevreden waren als ze de heerschappij aan de Russische fleet-in-being rondom hun transportvloten konden ontzeggen? (Zij zouden niet van mening veranderen en huldigden bij hun landingen op Malakka en Java inderdaad het door Mahan beschreven principe.52De Amerikanen hul-digden het bij hun invasie van de Filippijnen in 1944 ook.) Corbett was Mahan hierin bovendien bijgevallen (2.28).

De verklaring dat de commissie hier niet serieus op antwoordde, moet wel zijn dat zij dit niet kon (3.1). Men negeerde Mahan waar-schijnlijk omdat men toch de aanname hoog wilde houden dat Japan een enorm overwicht moest bezitten. Anders zou men de navalistische pretentie om de eigen fleet-in-being een risicostrategie te laten zijn al bij voorbaat hebben gedevalueerd.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN