• No results found

Uit de Tijdschriften

In document KOLONIALE STUDIËN (pagina 126-139)

<Verkorte inhoud van enkele belangrijke artikelen).

Dr. William Martin. Unemploy-ment. A world-wide problem.

Index, Maart 1931.

Werkloosheid is het groote, sociale probleem van onzen tijd. In Europa alleen is het aantal werkloozen 11 millioen, over de geheele wereld 20 mil-lioen.

Een economische crisis vóór den oorlog ging altijd wel gepaard met een zekere vermeerdering van werkloozen, maar de heerschende werkloosheid is veel uitgebreider en heeft een ander karakter dan de ivroegere.

Wat betreft het aantal der werkloozen, dit wordt ongunstig beinvloed door de, in vele landen verplichte, werkloosheidsverzekering en de toename van vrouwenarbeid; deze invloeden zijn niet afhankelijk van de crisis. De voornaamste oorzaak moet gezocht worden in de enorme technische ont-wikkeling in den laatsten tijd; reeds ROBERT OWEN heeft in 1818 gewaar-schuwd tegen de gevaren van de invoering der machine als verdringer van den arbeider; wat hij niet voorzien heeft is de enorme toename der con-sumptie en de verhooging van den levensstandaard in alle klassen der maat-schappij. Doch de toename der productie is betrekkelijk nog grooter en deze vermeerderde productie eischt minder arbeiders dan vroeger.

We moeten nu boeten voor de te snelle ontwikkeling van de productie-middelen. Was deze ontwikkeling geleidelijk geschied, dan zou men in staat geweest zijn voor de grootere productie afzetgebieden te vinden, evenals men dit vóór den oorlog deed, waardoor dan de werkloosheid meer werd opgeheven. Gedurende den oorlog hebben verschillende landen, die vroeger open waren voor buitenlandsche producten, geleerd zichzelf te helpen, waar-door het afzetgebied voor de oude productielanden ingekrompen is. Andere oorzaken, als ongelijke kapitaal-verdeeling en star protectionisme hebben meegewerkt om de crisis en de werkloosheid nog te doen toenemen.

De gevolgen van de werkloosheid zijn vele. Allereerst de moreele invloed op den werkwilligen mensch, die niet in staat is voor zichzelf en de zijnen te zorgen en de daaruit geboren onzekerheid en het wantrouwen in de mensch-heid. De spaarzin wordt gedood, daar men geen nut ziet in sparen, als de spaargelden toch niet toereikend zijn om deze moeilijke tijden door <te ko-men. De demoraliseerende invloed van werkloosheid is niet nieuw, maar er izijn nu twee nieuwe factoren, die de sociale beteekenis nog veel ernstiger karakter geeft.

UIT DE TIJDSCHRIFTEN 617

De uitgebreidheid legt in sommige landen een bijna met te torsen last on het eeheele volk. Men mag over werkloosheidsverzekering denken hoe men wil zeker is, dat men ze niet kan ontberen. In Amerika, waar z'n met bes a a t ' h e e f t de Senaat rich toch verplicht gevoeld groote sommen be-t h k h a ' a r be-te sbe-tellen om de werkloozen be-te helpen. In arme landen, zooa s Duifsc S n d r ü l e n c L hooge lasten den levensstandaard van de geheele b e t l k i n g n ' a a r beneden, dit vermindert de consumptie . v e r z w a a r d e; econo-mische crisis en schept een gevoel van ontevredenheid, dat makkelnk sociale onrust zich kan ontwikkelen.

En misschien voor den eersten keer in de geschiedenis, hebben de onte-vreden massa's bekwame leiders. Vooral in Duitschland hebben de mtel-Lctueele w e g e r s tegenwoordig een buitengewoon moeilijk bestaan door de

sterk v rm nderde welvaart. Het enorme !eger liet, bij znn ontbinding een massa mTnschen vrij, die gewend waren als leiders op te treden. Ook het Te aan studenten'(110.&O00 bij de Duitsche universiteiten) l o n g e l u i d . zich op de wetenschap werpen, omdat de kans op een werkkring n handel

" i n d u s t r i e zeer gering is, vormt een kader van l e i d e r s d i e hun vo ge i n g n in de een of andere extremistische richting voeren. Het gevaar van deze zijde is groot en ernstige sociale verwikkelingen in Duitschland slepen on-h rro peon-h k o n g e w e n s t e reacties in geon-heel Europa acon-hter zu* aan. En daar oorlog votgt op revolutie, even zeker als revolutie volgt op oorlog s

h e t voor Europa onafwijsbaar in de naaste toekomst een remedie te vinden voor de heerschende werkloosheid, speciaal voor die in

Du.tsch-and In dit lDu.tsch-and toch, uitgeput door vier jaar van gebrek dne jaar van inflatie en vijftien jaar van rampen op allerlei gebied, is het gevaar der werkloosheid het grootst.

Vóór den oorlog had Duitschland al moeite voor zijn groote industrieele productie voldoende afzetgebied te vinden: nu, bij een sterk verzwakte bin-Senlandsche markt, ziet het de buitenlandsche markten zich - ^ a m e r h a n d sluiten Men tracht door rationalisatie in de industrie verbetering te bren

gën maar, in de huidige situatie, heeft dit alleen vermeerdering van werK-loosheid tengevolge.

Daar werkloosheid het gevolg is van gebrek aan evenwicht in productie en consumptie staan er maar twee wegen open om verbetering te brengen:

de productie inkrimpen of de consumptie vermeerderen. Het laatste middel is het meest economisch, maar in den tegenwoordigen tijd onbereikbaar.

Wel heeft Amerika de loonen verhoogd om daardoor het verbruik te ver-booten maar het is niet afdoende, daar de toename van de productie ± E is'en de loonsverhooging maar 7 a g * bedroeg. Voor Europa is een

loonsverhöoging absoluut uitgesloten. Productie-vermindering kan alleen door den w e r k t e in te krimpen, doch verhoogt ook de moeilijkheden; minder loon voo minminder werkuren verminmindert de koopkracht minder arbe.minders -h e z Ze Z Z r korter werktijd ver-hoogt de productiekosten Waar dus

,een kun f matig geneesmiddel te vinden is, Zal het niet anders kunnen dan d economic e" wetten vrij spel te laten, waardoor we ten slotte, q het

618 UIT DE TIJDSCHRIFTEN.

dan ook ten koste van veel lijden, de moeilijkheden weer te boven zullen komen.

J. Corrie and F. G. Spring. The rural lecture caravan.

The Malayan Agricultural Journal Mei 1931.

In Februari 1930 werd door de Regeering en het Bestuur van het Rubber Research Institute de som beschikbaar gesteld om het plan van een rei-zende propaganda-wagen met cinema ten uitvoer te brengen. Een gedeelte werd bestemd voor kapitaal-uitgaven, de rest voor de terugkeerende propa-ganda kosten. De Directeuren van de Departementen van Landbouw en Coöperatie en de Directeur van het b.g. Instituut vormen de Commissie van Toezicht. Te Madras werden inlichtingen ingewonnen over de constructie van den wagen, de Instructeur van de Gouv. Handelsschool in Sentul werd het toezicht opgedragen op den bouw, die uitgevoerd werd door het Rijtuig-Depar-tement van de F.M.S. Railway. 8 Augustus 1930 werd met den bouw aange-vangen, 19 November d.a.v. werd de wagen in gebruik gesteld.

Het hoofddoel van deze reizende instelling is voorlichting te geven aan Maleiers en Britsch-Indiers over landbouw- en coöperatieve onderwerpen, door middel van lezingen, tentoonstellingen, lantaarnplaatjes en films. De staf bestaat uit twee of drie Aziatische ambtenaren van de b.g. Departe-menten, belast met de uitvoering van het vastgestelde program, in den eersten tijd ingeleid en gecontroleerd door een Europeeschen ambtenaar van het Co-operative Societies Department. In de toekomst is het algemeene toezicht opgedragen aan den landbouwkundigen ambtenaar van de streek, waarin men demonstraties geeft.

In November 1930 hadden enkele, nog zeer onvolkomen, demonstraties plaats in de Klang- en Kuala-districten van Selangor. In Januari 1931 werd een trip georganiseerd voor 14 dagen in het Ulu Langat district van Selangor en in Maart 1931 in het westelijk deel van Negri Sembilan. Beide keeren werd een volledig program afgewerkt. De plaats van demonstratie is meestal een school-complex; in het gebouw worden de voorwerpen enz., tentoon-gesteld; het overige deel van het programma wordt in de openlucht afge-werkt.

Het algemeene dagprogramma was ongeveer als volgt:

In den ochtend werd gereisd — na aankomst op de nieuwe plaats werden de noodige schikkingen voor de demonstratie getroffen. Om 4.30 begon de lezing over padicultuur en padiziekten, verduidelijkt door voorbeelden.

De toehoorders toonden veel belangstelling, notities werden gemaakt en in Negri Sembilan werden veel bestellingen gedaan ivoor geselecteerd plantma-teriaal. 12 lezingen werden gehouden, bijgewoond door ± 2200 toehoorders.

Om ± 7 uur begon een lezing over schimmelziekte bij rubber en deze ver-handelingen werden toegelicht door vertooning van lantaarnplaatjes en muurdiagrammen. 14 keer werd deze voordracht gehouden en bijgewoond

UIT DE TIJDSCHRIFTEN. 6 1 9

door ± 8600 Maleiers. Daarna werd de film van het Cooperative Societies Department: „Spaarzaamheid tegenovejr verkwisting" vertoond,, die met aandacht werd gevolgd. ± 13.800 Maleiers hebben deze film gezien. Op verschillende rubber-ondernemingen werd de Indische coöperatieve film

Muniandi and Kuppan" 17 keer vertoond voor ± 6600 Indische arbeiders.

" Aan de hand van de opgedane ondervindingen is een uitgebreid program opgesteld voor trips in andere deelen van de F.M.S.en S.S. in het overige deel van het jaar. Er valt nog geen conclusie te maken ten opzichte van de opvoedende waarde van deze rondreizen, maar het is zeker, dat de demon-straties veel publiek trokken en veel belangstelling wekten bij de landbouw-bevolking voor wie ze werden gegeven.

Dr. F. W. Mohr. Die Wirtschafts-krise in Ost- und Südostasien.

Der deutsche Volkswirt 10 April 1931.

Als de eene helft der menschheid — Rusland, Br.-Indië en China — tenge-volge van economische Staats-systemen, nationalistische propaganda voor huisvlijt en vernietiging der koopkracht door oorlog, hongersnood en daling van den 'zilverprijs niet meer normaal verbruikt, dan kan dit niet zonder invloed blijven op de andere helft der menschheid. De economische crisis in Europa en Amerika is er door verscherpt, niettegenstaande de enorme prijsdaling der grondstoffen in de Oost- en Zuid-Aziatische landen.

Deze prijsdaling der grondstoffen en der landbouwproducten die de rentabiliteit der bedrijven ernstig bedreigt, heeft de koopkracht der bevol-king ondermijnd en daarmede den buitenlandschen handel in de crisis

be-tr°ink1929 was de uitvoer van ruwe zijde uit Japan 36% van den geheelen uitvoer groot 2.148 mill, yen; in 1930 was dit maar 28% van i 46Ö milL yen. De gemiddelde tinprijs in 1930 was £ 142.19 tegen 204J8.8 m 1929 per ton; voor rubber waren de gemiddelde prijzen m 1928, 1929 en 1930, m?? d 1 0 - d. en 5 - d.; wat deze daling voor Zuid-Oost-Azië be-teekent wordt duidelijk als men de uitgevoerde hoeveelheden in aanmerking neemt n.l. voor tin in 1930 uit Br.-Malaya 63.973 ton, uit Ned.-Indië 31.155 ton en uit Siam 11.060 ton, en voor rubber 443.003 ton uit Br. Malaya,

•339 801 uit N-Indië en 7.400 uit Fransch Indo-China. De suikerprijs daalde van'f 120 per ton begin 1930 tot f 80 a f 82.50 eind 1930. Ned.-Indië voerde

in 1930 2 969180 ton uit; de Philippijnen 730.000 ton. Voor de overige alt-voerartikelen uit deze landen, hennep, cocosolie, copra, copra-koeken voor de Philippijnen, koffie, palmolie, palmpitten, rijst, tapioca, peper, copra, m a » en aardnoten voor Ned.-Indië is de toestand ongeveer gelijk

De rijstoogst was in de produceerende landen in 1930 zoo overvloedig, dat zelfs Japan, dat anders 200.000 en meer tonnen ,n Siam Indochina en Burma aankoopt, nu als verkooper op de markt kwam met 400.000 ton,

6 2 0 UIT DE TIJDSCHRIFTEN.

waardoor de prijs weder tot het vóór-oorlogsche niveau daalde, na bijna voortdurend 50% daarboven gestaan te hebben; ondanks de groote uitvoeren werd ongeveer 30% goud ivoor den verkoop in Zuid- en Oost-Azië minder ontvangen.

Mandsjoerije werd getroffen door den achteruitgang van den prijs der sojaboonen, het voornaamste product van dat land. De prijzen waren in 1929 voor sojaboonen £ 9.12 en 1930 £7.2 per ton; de uitvoer in 1928/29 4.650.393 ton sojaboonen en -producten; in 1930 werd de oogst op 5.269.250 tonnen geschat. De achteruitgang in prijs is ook het gevolg van de slechte behandeling van den laatsten oogst. De proeven van verbouwing van soja-boonen in verschillende andere landen is een ernstige bedreiging van den handel in Mandsjoerije. De koopkracht van China is ondermijnd door de daling van den zilverprijs van gemiddeld 61'/2 d. in 1920 tot 1 7 % d. in

1930.

Tegenover deze waardevermindering der grondstoffen staat geen prijs-daling der invoerartikelen, zoodat de bevolking daarin geen compensatie kan vinden voor de vermindering van het inkomen.

De gansche handel van Zuid- en Oost-Azië toont dan ook een veel groo-teren achteruitgang dan de handel van de Amerikaansche en Europeesche staten.

In Japan nam de invoer in 1930, vergeleken bij 1929, af met 30.2%, de uitvoer met 31.6%; voor de Philippijnen waren deze cijfers 16% en 18%;

voor Ned.-Indië 20.8% en 17.4%: de geheele handel in Br.-Malaya in- en uitvoer te zamen verminderde met 24%; voor Siam was dit veel geringer

nj , ± 3 % ; voor China zijn de cijfers niet volledig; op goudwaarde berekend is de algemeene achteruitgang ± 22%.

Het eenige middel om, bij niet voldoende afname, de productie toch ren-dabel te maken is: vermindering der productie. Voor tin is al een over-eenkomst getroffen tusschen de voornaamste productie-landen; voor suiker zijn de onderhandelingen nog gaande; voor beide producten hebben de respectievelijke Regeeringen hun medewerking toegezegd. Voor rubber is dit een ander geval: de Ned. Indische regeering heeft met het oog op de bevolkingsrubber niet kunnen besluiten hier regelend op te treden. Een nieuwe regeling voorgesteld door Sir GEORGE MAXWELL is aan de verschillende lan-den voorgelegd; zij bestaat in het heffen van een uitvoerrecht van 10% als de prijs der rubber 6 d. of meer is, wat gelijk staat met een productie-beperking van 25%. De Ned.-Ind. ondernemers kunnen hiertoe nog niet besluiten, zij willen den strijd tot het laatst toe uitvechten, maar dit zou tot gevolg hebben, dat talrijke bedrijven te gronde gericht werden. De hoop 'blijft gevestigd op de medewerking der Ned. Ind. Regeering; komt de rubberrestrictie tot stand, dan laat het zich aanzien, dat, met de productie-vermindering van tin en suiker, terugkeer van de rust in China en opklaring van den politieken toestand in iBr.-Indië, de handel in Zuid- en Oost-Azië weer zal herleven, wat de wereldcrisis gunstig zal beinvloeden.

UIT DE TIJDSCHRIFTEN. 621

Herbert M. Bratter. The role of sub-sidies in Japan's Economie Development.

Pacific Affairs, Mei 1931.

Na de financiëele hulp aan de zijdeindustrie, den handel, de scheepvaart en den scheepsbouw is de Japansche Regeering bestormd door tallooze ver-zoeken om hulp. Nieuw is dit niet; er is bijna geen onderneming, die niet op de een of andere manier werd en wordt gesteund en wat in andere landen geheel door particulier initiatief is ontstaan, werd in Japan geboren door invloed van de Regeering.

Zijde en graan, de hoofd-producten van Japan, hebben sinds lang de belangstelling; in 1929 werd een wetsvoorstel aangenomen de prijzen voor rijst en andere granen regelend met verhooging van de daarvoor toegestane leeningen van 200 mill, yen tot 270 mill. yen.

Het juiste cijfer van de gesubsidieerde gelden is niet bekend, doch men kan dit voor 1927 zeker vaststellen op 688 mill. yen.

Het begin van deze politiek valt samen met het herstel van het Keizer-schap in 1868. Meerdere bekendheid met het Westen deed de achterlijk-heid van Japan in vele opzichten gevoelen en na den val van de oude conservatieve Regeering stond de weg tot reorganisatie open. Maar het volk stond nog op een te laag peil van ontwikkeling om zelf de leiding te nemen; de Regeering moest hier helpend optreden.

Volgens westersche voorbeelden werden de oude industriën ontwikkeld, machines ingevoerd. De Regeering kocht compleete uitrustingen voor we-verijen en spinnerij-en; door terugbetaling van de koopsom bij kleine ge-deelten werden ze het eigendom van de onderneming; aan andere fabrieken werden leeningen toegestaan om nieuwe werkmethoden in te voeren. De sodaindustrie, een van de vroegere ondernemingen der Regeering, het eerst ondernomen door het Printing Bureau of the Department of Finance.voor de papierbereiding, werd in 1885 een afzonderlijke instelling en ging in 1895 in particuliere handen over.

Langzamerhand werden de gouvernementsondernemingen overgebracht naar groote particuliere instellingen onder toekenning van subsidies of bij-zondere bescherming. Een voorbeeld hiervan is de Mitsubishi firma, die de controle heeft over banken, levensverzekering-maatschappijen, handelsfirma's en die geinteresseerd is bij ijzer- en staal-fabrieken, mijnen, scheepswerven, luchtvaart-industrie en electriciteits-maatschappijen. Het is door middel van deze semi-officieële instellingen dat de Regeering medezeggingschap heeft in de industriëele ondernemingen, maar aan den anderen kant hebben deze dan oök een grooten invloed op de regeeringspolitiek. Toen Japan in het begin van deze eeuw zijn plaats onder de wereldmachten kreeg met vol-komen vrijheid voor het aangaan van handelstractaten, werd de ontwik-keling van handel en nijverheid op allerlei wijzen gesteund.

Deze Regeeringspolitiek vindt haar voornaamste oorzaak in de psycholo-gische gesteldheid van het Japansche volk. Sociale solidariteit, het vaderlijke

622 UIT DE TIJDSCHRIFTEN.

karakter van de Regeering maken dat deze een veel grootere verantwoor-delijkheid voelt tegenover het volk, dan in de meeste andere landen. De Japan-sche familie is een veel uitgebreider eenheid, dan de WesterJapan-sche familie en zij heeft veel meer verplichtingen ten opzichte van haar leden, dan in het Westen; en deze verbondenheid wordt ook teruggevonden in het volksleven als geheel.

De geldelijke steun wordt in verschillende vormen gegeven; directe sub-sidies of leeningen tegen lage rente. Subsidieleeningen komen het meest voor, soms worden ze niet terugbetaald, maar gaan over in subsidies.

De verschillende banken werken met de Regeering samen, ieder op eigen terrein; het Deposito Bureau, de beheerder van de gelden der Postspaar-bank, i's een machtige steun bij de financiëele politiek der Regeering. Op 31 Maart 1930 had dit Bureau uitstaan als subsidie-leeningen 1.020 mill, yen bestemd voor hulp bij rampen, voor sociale ondernemingen, kleine landbouw-bedrijven, werkloosheid en dergelijke; 152 mill, yen als leeningen aan erïkele met name genoemde groote instellingen. Onder toezicht en met geld van het Gouvernement zijn landbouwcredietbanken opgericht. Kamers van Koophandel worden gesteund bij het deelnemen aan tentoonstellingen in het buitenland; de katoen-industrie ontvangt hulp door rebates op de Gouver-nements spoor-vrachten en lage scheepsvrachten. Ook voor de Koloniën wordt dezelfde politiek gevolgd; de buitenlandsche handel in Korea steeg dan ook van 58.698,590 yen in 1910 tot 450.658.807 yen in 1921.

Japanners in het buitenland krijgen financiëelen steun wan the Bank of Taiwan, the Bank of Chosen en the Oriental Development Company, alle Gouvernements-instellingen. In 1925 besloot de Gouverneur-Generaal van Taiwan tot hulp van Japansche ondernemingen in Zuid-Oost-Azie. De Kanan IBartk in Taiwan leende tot dat doel gelden tegen 12% waarvan 5>%

voor rekening van dengene, die het geld opnam en 7% voor rekening van het Gouvernement, dat daarvoor in 1930 170.000 yen beschikbaar stelde.

O.p het budget 1930/31 waren uitgetrokken 500.000 yen voor leeningen aan ondernemingen van Japansche emigranten in het buitenland, 193.000 yen voor emigratie-vereenigingen en 385.000 yen voor passageonkosten en Ja-pansche scholen in het buitenland.

De ontwikkeling van nijverheid en handel maakte voor dit eilandenrijk het bezit van een koopvaardijvloot noodzakelij'k.

De Regeering begon met buitenlandsche schepen te ikoopen en verkocht deze aan de Mitsubishi Kaisha onder toekenning van financiëelen steun. De oorlog van 1894/95 dwong het Gouvernement een groot aantal transport-schepen aan te fcoopen en had een gunstigen invloed op den scheeps-bouw- in 1896 werden twee wetten uitgevaardigd tot aanmoediging van den scheepsbouw en de scheepvaart. Vijftien gesubsidieerde scheepvaartlijnen werden vastgesteld en buitengewone voordeden toegestaan aan bezitters van Japansche schepen jonger dan 15 jaar.

In 1902 werden twee nieuwe subsidies ingesteld, een voor de opleiding van zeelieden en één voor het gebruik van reddingbooten. In 1906, na den oorlog met Rusland, werd een rebate op scheepsvrachten bij den invoer van

UIT DE TIJDSCHRIFTEN 623

scheepsbouw-materiaal toegezegd; in 1910 regelde de wet op de subsidies voor oceaan-lijnen de speciale routes met vaste diensten;

nieuwe bepalingen werden gemaakt, o.a. dat de gesubsidieerde lijnen alle lanansche mails gratis moesten vervoeren, evenals de ambtenaren, uitge-zonden door den Minister van Verkeer. In 1911 werd een nieuwe protectie

nieuwe bepalingen werden gemaakt, o.a. dat de gesubsidieerde lijnen alle lanansche mails gratis moesten vervoeren, evenals de ambtenaren, uitge-zonden door den Minister van Verkeer. In 1911 werd een nieuwe protectie

In document KOLONIALE STUDIËN (pagina 126-139)