• No results found

548 HET BELASTINGSTELSEL EN DE VERDEELING VAN HET het stelsel van belasting naar de hoeveelheid bij indeling van de

In document KOLONIALE STUDIËN (pagina 58-78)

Het belastingstelsel en de verdeeling van het belastinggebied in de Philippijnen,

548 HET BELASTINGSTELSEL EN DE VERDEELING VAN HET het stelsel van belasting naar de hoeveelheid bij indeling van de

goederen in een gering aantal categorieën; de betere qualiteiten be-taalden evenveel als de mindere, waren dus lichter belast. Dit strookte geheel met de Spaansche politiek van bevoorrechting der — overigens niet zeer talrijke of welvarende — betere standen.

De uitvoerrechten drukten veel minder; in hetzelfde jaar was een uitvoer ter waarde van 33.1 millioen pasos met rond 0.45 millioen uitvoerrecht belast, of nog geen V/2%. Aan verdere inkomsten leverde de dienst der Aduanas per jaar nog 300 a 350.000 pesos 1) .

Ondanks de hoogste van het invoerrecht kon men het, behalve dan in zijn differentieering ten gunste van den Spaanschen invoer, weinig protectionistische werking toeschrijven; waar dergelijke be-doelingen voorzaten, kwamen zij door de eenzijdige structuur der Philippijnsche productie weinig of niet tot hun recht. Bij alle ge-breken schuilde echter in het stelsel één goede les: dat een bevolking als de Philippijnsche dergelijke indirecte lasten, ook al waren zij hoog, nagenoeg zonder politieke moeilijkheden verdroeg.

Directe belastingen2). De kern van de directe belastingen was eeuwen lang het „tribuut", een soort algemeen hoofdgeld. In 1884 echter werd deze belasting, die in de eerste plaats bedoeld was voor Indios (inboorlingen) en mestizos, afgeschaft en vervangen door de verplichting om jaarlijks een identiteitsbewijs te koopen, de cedula personel, tegen een bedrag, dat met de maatschappelijke omstan-digheden van het individu varieerde van 1 tot 25 pesos. De ver-plichting gold voor alle ingezetenen, mannen en vrouwen, ouder dan

18 jaar, met uitzondering van de Chineezen (zie beneden). Die cedulas moesten bij allerlei rechtshandelingen vertoond en op reis medegenomen worden; zooals Elliotts) teekenend zegt: "It was a sort of license to exist and do business". Een aantal categorieën waren vrijgesteld; de belangrijkste zijn: geestelijken, mindere mili-tairen, gemeentebestuurders met belastinginning belast, gevangenen, paupers. Later werden ook hier opcenten op gelegd tot een totaal van 50, zoodat de tien categorieën van 1.50 tot 37.50 pesos moesten opbrengen. De willekeur in de classificeering en de scherpe

invor-1) Rep. S.P.C., I, 80.

2) Jagor, 293 vgg.; Estadismo, II, 553 vgg.; Rep. T.P.C., 101 vgg.; El-liott, I, 250 vgg.

3) Elliott, 1,252.

BELASTINGGEBIED IN DE PHILIPPIJNEN.

dering schijnen deze belasting gehaat te hebben gemaakt; de cedulas zelf echter werden zeer op prijs gesteld1). De cedula personal was de rijkst vloeiende bron van inkomsten voor het Spaansch bewind: zij leverde in de laatste jaren 5 tot 7 millioen pesos per jaar.

Was deze belasting, ondanks haar progressie, voor de massa belangrijk drukkender dan voor de weinigen die in de hoogste klas-sen werden aangeslagen, de Chineezen moesten het zwaarder ont-gelden. Voor hen was het tribuut reeds in 1828 afgeschaft en vervangen door een hoofdgeld in drie categorieën: groothandelaars 120 pesos, kleinhandelaars 48 pesos en handwerkslieden 24 pesos per jaar. Later bleek dit te drukkend en worden lagere klassen inge-voerd, terwijl de Chineezen, die op het land hun bestaan zochten, zeer licht of niet belast werden. In 1890 eindelijk werd voor hen een cedula ingesteld, op te brengen door alle Chineezen boven de 14 jaar, die tot arbeiden in staat waren en verdeeld in acht klassen, van 3 tot 30 pesos. Opcenten brachten deze bedragen daarna tot ongeveer 5 tot 50 pesos. De belasting bracht in de laatste jaren omstreeks 0.5 millioen op.

Het tribuut, dat voor de niet of slechts ten deele direct aan het Spaansch gezag onderworpen stammen in het binnenland gehand-haafd schijnt te zijn, bracht uiterst weinig (ruim 10.000 pesos per jaar) in de schatkist2).

Het doordringen van eenigszins moderner begrippen op belas-tinggebied leidde in 1878 tot de invoering van een tweetal belastin-gen; een op bedrijf en beroep (industria comercio, profesiones y artes) en een op de gebouwde eigendommen in de steden (prodiedad urbana).

De eerste belasting is bedoeld als een heffing op netto inkomen uit handel en industrie en uit vrije beroepen, naar een grondslag van 5 %. Het stelsel is intusschen niet dat van een inkomstenbelasting.

Er waren twee vormen van aanslag. Van dividenden en van salaris-sen, waarvan de grootte gemakkelijk was na te gaan, werd —zoo-veel mogelijk bij de bron — rechtstreeks 5% geheven; in andere gevallen gold een zeer uitgewerkt stelsel van schattingen naar de uitwendige kenteekenen van de belasten bedrijven en beroepen, den

1) Otis, 1899, 32 Rep. T.P.C. 103.

2) Rep. S.P.C. I, 80.

550 HET BELASTINGSTELSEL EN DE VERDEELING VAN HET aard der goederen, die er geproduceerd of verhandeld werden en de plaats, waar zij gevestigd waren. Het laatste tarief, voor deze aanslagen opgesteld (1890), kende 400 onderscheidingen en vier algemeene groepeeringen naar de plaats van aanslag (Manila, steden met meer dan 30.000 inw., steden van 15 tot 30.000 inw., kleinere plaatsen). De hoogste aanslag per jaar was 400 pesos.

Vrijgesteld was alle inkomen uit landbouw, visscherij, mijnbouw en boschexploitatie: de twee laatste categorieën, omdat daar reeds andere heffingen op drukten. Dan vielen buiten deze belasting amb-tenaren, leerkrachten, schrijvers en uitgevers, openbare instellingen en instellingen van weld?.digheid. Ook waren vrijgesteld inkomens, die minder dan 600 pesos 's jaars bedroegen en bedrijven, waarvan de netto opbrengst op minder dan dat bedrag werd geschat. Deze laatste vrijstelling schijnt echter niet voor Chineezen te hebben ge-golden J) .

Mag men bij deze belasting spreken van een opzettelijke bevoor-rechting van den landbouw (en de daarmede samenhangende indus-tries die ook vrij waren), voor het overige was zij naar haar stelsel volkomen aan de eischen der maatschappij aangepast. In al die be-drijven en beroepen, waar de aanslag naar genoemd tarief plaats had, werden de moeilijkheden van aangifte en ontduiking vermeden en de betrokkenen, die deze belasting min of meer als een vast ver-gunningsrecht voor de uitoefening van hun bedrijf of beroep konden beschouwen, wisten van jaar op jaar reeds tevoren, met welke heffing zij moesten rekenen. Alleen de hoogere inkomens uit winsten

(uitgezonderd dividenden) kwamen er wel gemakkelijk af, doch hun aantal was toenmaals nog niet groot. Het tarief schijnt zorg-vuldig uitgewerkt te zijn geweest; Elliott zegt van deze belasting:

„Had it been honestly administered it would have been as just and equitable as any which could have been adopted"2). De ontdui-kingen, die voor de beter gesitueerden niet moeilijk waren, maakten, dat ook deze belasting naar verhouding het zwaarst drukte op den kleinen middenstand. Met inbegrip van allerlei opcenten bracht zij in de laatste jaren aan de schatkist ongeveer 1.25 tot 1.5 millioen pesos op s).

1) Elüott, I, 257.

2) Elliott, I, 258.

3) Rap. S. P. C, I, 80.

BELASTINGGEBIED IN DE PHILIPPIJNEN.

De urbana belasting werd geheven van de netto huur van ge-bouwde eigendommen in de stedelijke centra; zij bedroeg 5 %, terwijl de voor onkosten toegelaten aftrek van de bruto huur 25 % was. De goedkoopste soort huizen was vrijgesteld, indien de huur zoo laag was, dat de belasting slechts 1 peso of minder zou bedra-gen; ook waren vrijgesteld openbare en religieuze gebouwen en gebouwen van instellingen van publieke weldadigheid. Ook van deze belasting werden opcenten geheven; zij bracht, mede door den gebrekkigen aanslag, slechts weinig op en dat weinige voor-namelijk in Manila; nog geen 150.000 pesos per jaar1).

Monopolies en andere inkomsten 2). De belangrijke herzieningen in het belastingstelsel omstreeks 1880 waren ten deele het gevolg van het geleidelijk opheffen van allerlei monopolies, die in de eerste helft van de 19de eeuw nog een groot deel van de openbare inkom-sten leverden. Bijna al deze monopolies, die ten deele ook de pro-ductie, ten deele alleen den handel omvatten, vervielen in dien tijd;

het laatst (1884) dat voor de cultuur van en handel in tabak, het-welk — bij de beste bedoelingen — zeer drukkend in de uitvoering was geworden.

In 1898 was alleen overgebleven een opium-monopolie, dat ver-pacht was en ongeveer 5 tot 600.0000 pesos per jaar opleverde.

Eenigszins het karakter van een monopolie droeg de staatsloterij', die bijna 1 millioen 'sjaars in de schatkist bracht 3).

Belangrijk was ook nog de opbrengst van het zegelrecht; hierin zijn echter ook begrepen allerlei betalingen, b.v. van boeten, die met zegels gekweten moesten worden. Het jaarlijks provenu bedroeg ruim 0.5 millioen *).

De heffing van vergunningsrecht was op het einde der Spaansche heerschappij vrijwel geheel aan de gemeenten overgedragen of overgelaten; alleen die voor het winnen van producten uit de open-bare bosschen was nog van beteekenis (100 tot 150.000 pesos) *).

De inkomsten uit het landsdomein en uit de aanmunting van geld worden hier volledigheidshalve genoemd*).

Teekenend voor het belastingstelsel, dat slecht geëxploiteerd,

1) Rep. S.P.C., I, 80.

2) Jagor, 257 vgg., Rep. T.P.C., 103, 104; Elliott, I, 262 vgg.

3) Rep. S.P.C., I, 80, 81.

4) Rep. S.P.C., I, 80.

Kol. Studiën 4.

552 HET BELASTINGSTELSEL EN DE VERDEELING VAN HET maar op allerlei vindingrijke wijzen aangevuld werd, zijn een heffing van opcenten ten bate van het land op gemeentelijke heffingen *) en een op de premies voor het innen van de cedula, urbana en industria belastingen2). Deze laatste, wel uiterst omslachtige methode van versterking der middelen, die in 1898 nog bestond, hing weer samen met de omstandigheid, dat die premies zelf uit opcenten, niet uit de belasting zelf gevonden werden. Wanneer dan nog aan de ambte-naren, die zulke premies ontvingen werd opgedragen in ruil daar-voor de door hen bewoonde landsgebouwen te onderhouden s) dan sneed het mes, althans theoretisch, van drie kanten; in werkelijkheid werd echter alles wel op de contribuabelen verhaald.

Met de vermelding van een heffing van 10 % op spoorkaartjes en 10 % op sommige (openbare) salarissen 2) moge dit overzicht van de inkomsten der centrale kas worden besloten.

Locale heffingen*). Het Spaansche bewind besteedde bijna be-lachelijk weinig aan die zorg voor geestelijk en materieele welvaart, die in onze dagen zulk een groot deel der openbare middelen vordert en die in niet geringe mate in haar uitvoering is opgedragen aan locale overheden en gemeenschappen. Meer dan 95 % der begroo-ting was noodig om de kosten van de primaire overheidszorg te bestrijden; een kort overzicht van het budget voor het begrootings-jaar 1894/95 5) spreekt boekdeelen. Dat budget zag er als volgt uit:

1. Obligaciones generales (departement v.

koloniën te Madrid, bijdrage voor Fernando Po in Afrika, pensioenen, rente)

2. Estado (kosten v/d diplomatieken dienst in Oost-Azie)

3. Gracia y justicia (kerk en rechtspraak) ...

4. Guerra (leger echter inbegrepen militaire bestuurders in een aantal provinciën) 1) Elliott, I, 263.

2) Rep. S.P.C., I, 80.

3) Jagor 300.

4) Jagor, 295 vgg.; 298 vgg.; Estadismo, II, 552 vgg.; Rep. S. P. C, I, 44 vgg.; II, 76 vg.

5) Rep. S.P.C., I, 79 vg.; zie ook Montero y vidal, 169 vgg.; Estadismo, II; 555.

1.360.506.53 p.

65.150.00 „ 1.687.108.88 „ 4.045.061.84 „

BELASTINGGEBIED IN DE PHILIPPIJNEN. 553

5. Hacienda (financiën) 823.261.95 6. Marina (vloot) 2.450.176.77 7. Gobernacón (burgerlijk bestuur en

gewa-pende politie, inbegrepen de centrale

bur-gerlijke overheid en de posterijen) 2.220.120.98 8. Fomento (letterlijk: bevordering; d.w.z.

van welvaart en ontwikkeling, inbegrepen

de daartoe behoorende publieke werken) ... 628.752.46

Totaal 13.280.139.41 p.

Van de voor „Fomento" uitgetrokken gelden was dan nog 142.365 pesos uitgetrokken voor het boschwezen en het landsdomein (in-spection de montes), 15.575 pesos voor het mijnwezen, 37.462 pesos voor scheepvaart en kustverlichting; van de rest werd 141.175.50 pesos besteed aan onderwijs, voornamelijk aan een aantal middelbare scholen en vakscholen meest te Manila, 103.570 pesos aan landbouw en landbouwonderwijs en 109.690 pesos aan publieke werken, ook meest in en om Manila en enkele andere steden en dan nog grootendeels in salarissen.

Om geheel billijk te zijn moet hier worden opgemerkt, dat een groot deel van de 1.226.793.64 pesos, op deze begrooting uitgetrok-ken, ten goede kwam aan de parochiale geestelijkheid, die in de gemeenten een belangrijke, ja veelal een beslissende rol speelde in het bestuur en in zaken van onderwijs de leiding in handen had.

Daar staat echter tegenover, dat lang niet alle kosten van bestuur en politie ten laste van de centrale begrooting kwamen. Het provin-ciaal bestuur werd ten deele, het gemeentebestuur geheel buiten de landsbegrooting om bekostigd; zoo ook de plattelandspolitie. De inning van belastingen was aan de hoofden der gemeenten en ge-huchten of wijken opgedragen, vrijwel tegen geen andere vergoe-ding dan vrijstelling van de cedula en de industria belasting; werden later al inningspremies toegekend, dan verhaalde men die in den vorm van surtax op de belastingplichtigen en daartegenover stond een vrijwel onvoorwaardelijke aansprakelijkheid van de inners voor het binnenkomen van den geheelen aanslag. Het lager onderwijs en de publieke werken ten plattelande kwamen vrijwel geheel voor

554 HET BELASTINGSTELSEL EN DE VERDEELING VAN HET rekening van de gemeenten i ) ; alleen voor Manila, dat vrijwel onder directe leiding van het centraal gezag werd bestuurd, had het land wat meer fondsen over, ook voor deze doeleinden. Voor alle verdere sociale zorg moesten de locale gemeenschappen maar middelen vinden.

In dezen toestand schuilde wellicht het grootste gebrek van het Spaansche belastingstelsel. Wel stonden de gementelijke inkomsten en uitgaven onder beheer van de provinciale besturen en werden de gelden in de provinciale kassen bewaard, maar wat de onbezoldigde gemeentebestuurders voor zichzelf wisten te heffen of te houden, daar kraaide geen haan naar. Trouwens, vele provinciale gouver-neurs hadden in dat opzicht zooveel op hun geweten, dat zij voor zulk gekraai aan beide ooren doof zouden zijn geweest.

De gemeentelijke inkomsten, die bovendiennog, voorzoover zij in geldheffingen bestonden, verpacht mochten worden en werden (meest aan Chineezen) 2) leenden zich overigens bijzonder tot knoeierij en vexatie. In de eerste plaats noemen wij de herendiensten

(polos y servicios). In theorie rustte deze verplichting sedert 1884, toen zij van 40 op 15~ dagen per jaar werd teruggebracht, op alle mannelijke ingezetenen; evenwel werden zij, die een cedula van de 6de categorie of hooger betaalden, geacht zich van deze verplich-ting te hebben vrijgekocht s), ZOodat de betere standen haar ont-gingen. Ook de anderen konden ervan vrijkomen tegen afkoopgeld-het bedrag daarvan schijnt wisselend te zijn gewest (gemiddeld of ten hoogste 3 pesos?) 4). D e z e arbeid of de daarvoor betaalde afkoopsommen moesten strekken voor onderhoud en aanleg van publieke werken, doch algemeen vindt men vermeld, dat de gemeen-tebestuurders een en ander ten eigen bate aanwendden of wel de werkkrachten aan anderen verhuurden. Voorts kende men nog diensten in het gemeentehuis (tanoria, een week per jaar) en nacht-wachtdiensten (semanéros, eveneens een week); of zij tot 1898 werden gevorderd is onzeker, niet echter, aan wie zij tijdens hun bestaan ten goede kwamen s).

De meest geregelde inkomsten waren ongetwijfeld de opcenten, die 1) Census 1903, III, 578 vee

^ ?

e

P v

s

-

p

-

C

-

!

'

52

>

156

3) Estadismo, II, 553.

*) -/a g o r' 2££ R eP- s- P- C., I. 55.

5) Jagor, 295.

BELASTINGGEBIED IN DE PHILIPPIJNEN. 555 op de urbana (10) en de industria-belasting (25) geheven mochten worden i ) ; zij kwamen echter, door den aard der belastingen, in hoofdzaak aan Manila en de provinciehoofdsteden ten goede. Maar dan waren er nog een lange reeks van toegestane heffingen, in sommige waarvan wij misschien gecontinueerde adatheffingen moeten zien, die weinig in de publike kassen brachten en meest verpacht werden, maar die tot eindelooze vexaties aanleiding konden geven door de uit de machthebbende klasse der principalïa gerecru-teerde gemeentebesturen. Genoemd kunnen worden: marktretribu-ties, slachtbelastingen, heffingen bij verkoop van grond, huizen of groot vee, huur (verplicht?) van gemeentelijke veekralen, vergun-ningen om in wateren binnen de gemeente te visschen, heffingen voor straatverlichting of straatreiniging, brug- en veertollen, ge-meentelijke boeten, belastingen op voertuigen en paarden, retribu-ties voor het nazien van maten en gewichten, vergunningen voor biljartlokalen, theaters, wedrennen en vooral voor de populaire hanenmatten (tot 1891 was dit een landsheffing, die 100 tot 200.000 pesos per jaar opbracht) 2) .

De Maura-wet van 1893, die ten doel had het gëheele gemeente-wezen te moderniseeren, voorzag in een gemeentelijke belasting op landelijk grondbezit; tot uitvoering kwam echter deze bepaling niet, zoomin als vrijwel de geheele wet 3). De grondbezitter als zoodanig was en bleef het minst door den fiscus geplaagde individu in de Philippijnen.

Ondanks, deze indrukwekkende rij van heffingsmogelijkheden bleef het gemeentelijk budget uitermate schamel. Als een normale

(geld)begrooting voor een plattelandsgemeente van 20.000 zielen (het gemiddelde was in dien tijd niet meer dan 5 tot 6.000) wordt opgegeven 700 pesos *), waarvan dan aan publieke werken 20 en aan de fiesta (jaarfeest van den gemeentelijken beschermheilige;

een getransformeerd adatfeest?) 100 pesos worden besteed. Dat de onderwijzers bij dezen stand van zaken niet zelden honger leden en de wegen allermiserabelst waren, behoeft niet te verwonderen.

Het is vrijwel niet te schatten, welke druk de heffingen der pro-vinciën en gemeenten in totaal voor de bevolking hebben

betee-1) Otis, 1900, 348.

2) Elliott, I, 263.

3) Le Roy, I, 43 vgg.; Rep. S.P.C., I, 63; Otis 1900, 348.

4) Rep. S.P.C., I, 54.

556 HET BELASTINGSTELSEL EN DE VERDEELING VAN HET kend. Wel is waarschijnlijk, dat zoowel de verplichte diensten, als hetgeen niet in de openbare kassen terecht kwam, het totaal der provinciale en gemeentelijke geldinkomsten in beteekenis aanzien-lijk te boven ging. Zelfs de rond 2.000 onderwijzers en onderwij-zeressen bij het lager onderwijs*) kunnen, gezien de uiterst lage bezoldigingen, niet veel meer dan 300 tot 400.000 pesos per jaar hebben gekost.

Bij dit alles komen dan nog de — eveneens geheel onbereken-bare — heffingen van de kerk. Wel moet men eenerzij ds de paro-chiale priesters aanmerken als !het stabiliseerende element in het bestuur der gemeenten, doch anderzijds droeg hun onmiskenbare machtspositie er toe bij, dat de vorderingen der kerk niet te verwaar-loozen waren. Ook het uitgestrekte grondbezit der monnikenor-den 2), grootendeels door pachters gecultiveerd, is ten deele als een openbare last te zien.

Overzicht. Uit het voorgaande mogen deze conclusies getrok-ken worden. De door 'het land ingevorderde belastingen drukten in hoofdzaak op de massa, den kleinen middenstand en de Chi-neezen. Ziet men echter van de in moderne oogen zeker onbillijke bevoorrechting van de meer gegoeden en vian de grootere grond-bezitters af, dan kan niet worden gezegd, dat de centrale heffingen excessief waren.

De begrooting voor 1894/95 s) raamt:

1. Directe belasting 6.659.450 pes.

2. Indirecte belastingen 4.565.000 „ 3. Monopolies (incl. zegel) 1.112.850 „ 4. Loterijen 873.000 „ 5. Opbrengst uit domeinen 195.500 „ 6. Diverse middelen 174.100 ,,

Totaal 13.579.900 pes, Later, in verband met den opstand van 1896 ingevoerde opcen-ten brachopcen-ten de centrale inkomsopcen-ten in 1896/97 op hun hoogste punt: 17.474.000 pesos4); grootendeels waren dit, naar uit het

1) Rep. s. P. C, I, 18.

2) Dat in 1903 voor 7.239.000 dollar teruggekocht werd.

3) Rep. S.P.C., 1,80.

4) Elliott, I, 266, nt. 13.

BELASTINGGEBIED IN DE PHILIPPIJNEN. 557 staatje blijkt, inderdaad belastingen. Bij een bevolking van rond

6.5 millioen zielen is dit, ook voor dien tijd en dat land, niet over-dreven te lac'hten.

Afgezien van de bevoorrechte klassen kon ook de verdeeling der lasten, naar het stelsel beoordeeld, billijk geacht worden. Mits met integriteit toegepast gaf dat stelsel eenvoud van aanslag; het ging af op uiterlijk gemakkelijk waarneembare factoren ,en legde aan een maatschappij, die daar geheel niet op berekend was, geen moeilijkheden van aangifte op betreffende een zoo abstract begrip als „inkomen".

De ernstige bezwaren vloeiden, behalve uit de bevoorrechting van de gegoeden, voort uit drie dingen. Vooreerst uit de omstan-digheid, dat vooral het systeem van in- en uitvoerrechten, evenals zoo menige andere rechtsinstelling en gegeven ook de zwakke eco-nomische leiding, die van Spanje zelf uitgang, de ontwikkeling de-zer gewesten eerder tegenhield dan bevorderde. In de tweede plaats, de toepassing van het stelsel was in handen van in het al-gemeen niet intègre ambtenaren; zoowel de lage bezoldigingen van de landsdienaren, de politieke invloeden bij de benoemingen van uit Spanje, die telkens wisseling van personeel brachten i ) , als de bijna afwezigheid van officieele vergoeding aan de zoo belang-rijke gemeentebesturen, werkten corruptie in de hand. Eindelijk moest het geheel overlaten van allerlei gewichtige sociale zorg aan locale gemeenschappen, die door een kleine coterie vian gegoede grondbezitters ;en ontwikkelden beheerscht werden en over bijna niet te controleeren — en in ieder geval niet gecontroleerde — heffingsmacht beschikten, tot een niet in de begrooting verdiscon-teerden druk leiden, welke misschien in absoluten zin niet eens zoo verschrikkelijk zwaar was, doch een uiterst kwellend karakter kon dragen en veelal droeg.

De ernstige bezwaren vloeiden, behalve uit de bevoorrechting van de gegoeden, voort uit drie dingen. Vooreerst uit de omstan-digheid, dat vooral het systeem van in- en uitvoerrechten, evenals zoo menige andere rechtsinstelling en gegeven ook de zwakke eco-nomische leiding, die van Spanje zelf uitgang, de ontwikkeling de-zer gewesten eerder tegenhield dan bevorderde. In de tweede plaats, de toepassing van het stelsel was in handen van in het al-gemeen niet intègre ambtenaren; zoowel de lage bezoldigingen van de landsdienaren, de politieke invloeden bij de benoemingen van uit Spanje, die telkens wisseling van personeel brachten i ) , als de bijna afwezigheid van officieele vergoeding aan de zoo belang-rijke gemeentebesturen, werkten corruptie in de hand. Eindelijk moest het geheel overlaten van allerlei gewichtige sociale zorg aan locale gemeenschappen, die door een kleine coterie vian gegoede grondbezitters ;en ontwikkelden beheerscht werden en over bijna niet te controleeren — en in ieder geval niet gecontroleerde — heffingsmacht beschikten, tot een niet in de begrooting verdiscon-teerden druk leiden, welke misschien in absoluten zin niet eens zoo verschrikkelijk zwaar was, doch een uiterst kwellend karakter kon dragen en veelal droeg.

In document KOLONIALE STUDIËN (pagina 58-78)