• No results found

De voorloopige uitkomsten van de Volkstelling 1930

In document KOLONIALE STUDIËN (pagina 78-88)

door

P. CREUTZBERG.

Eenige maanden na den afloop van de Volkstelling, welke 22 September tot 7 October 1930 gehouden is, heeft het Kantoor voor de Volkstelling een uitwerking van de voorloopige resultaten in twee deelen: één voor Java en Madoera en één voor de Buiten-gewesten, het licht doen zien. Hiermede heeft het Censusbureau getuige het vele gebruik, dat reeds van deze publicatie gemaakt is,' en de talrijke beschouwingen over de bevolking van Nederlandsch-Indië, welke in den laatsten tijd in verschillende tijdschriften gege-ven zijn, de belangstelling van velen weten te wekken. De lezers hebben een blik kunnen slaan op het materiaal, dat nog bewerkt moet worden, en daarmee in zekeren zin een voorproefje gekregen van de gegevens, welke de volkstelling voor de bestudeering van de voor Indië zoo belangrijke vraagstukken kan opleveren

Gaarne wordt ook hier van de eerste oriënteering gebruik ge maakt. Elders i) is meermalen het stelsel van de telling uiteen-gezet: de synchronistische opname van Java en Madoera de ge-compliceerde werkwijze voor de Buitengewesten om aldaar aan de vele belemmeringen te ontkomen; de onderwerpen, tot welke het onderzoek zich uitstrekte; de typisch demografische vragen; daar-naast die, welke betrekking hebben op de ontwikkeling van de gereiden en ten slotte nog enkele, met welker uitkomsten men de economische bedrijvigheid der bevolking tracht te meten. Dit over-zicht kan dus beperkt blijven tot een beschouwing van hetgeen de eerste publicatie biedt.

_H i e r o n d e r volgt een samenvatting dezer uitkomsten.

Staat I.

Java en Madoera Inlanders

Neder landsch- Indië Inlanders

570 DE VOORLOOPIGE UITKOMSTEN VAN DE

De groei van de inheemsche bevolking op Java en Madoera, zoo-als uit de cijfers blijkt, is voor een autochthone bevolking in Azië op zichzelf geen opvallend verschijnsel. Wanneer echter rekening wordt gehouden met de reeds groote dichtheid, dan moet een was van 18,8%, dus gemiddeld 1,73% per jaar, wel zeer de aan-dacht trekken. Men vergelijke dit percentage met dat van de over-eenkomstige periode voor de bevolking van Japan en Britsch-Indië, hetwelk resp. 15,1% en 10,2%, dus gemiddeld 1,42 en 0,98%

jaarlijks bedraagt. Ook wanneer de bevolkingsgroei van Java en Madoera in vroegere perioden in beschouwing genomen wordt, is het duidelijk, dat tusschen 1920 en 1930 een buitengewone stijging heeft plaats gehad.

In de volgende tabel worden de resultaten van verschillende administratieve tellingen met het daaruit berekende jaarlijksche accres voor de tusschen die tellingen liggende perioden vermeld:

Staat 2. Inheemsche bevolking van Java en Madoera van 1815 tot 1930.

Jaar

Jaarlijksche toename in de tusschenliggende perioden

Zou men van de veronderstelling uitgaan, dat de cijfers van de laatste tellingen de werkelijkheid vrij juist weergeven, dan moet voor de verandering van de sinds 1880 dalende jaarlijksche toename in een vrij plotselinge stijging tusschen 1920 en 1930 een oorzaak worden gezocht in een belangrijke wijziging van de factoren, die het bevolkingsaccres doen ontstaan; voor Java en Madoera der-halve in hoofdzaak in een verandering van geboorte en sterfte. Dit beteekent, dat het sterftecijfer een daling en het geboortecijfer een stijging zou moeten vertoonen en wel dusdanig, dat de som van die daling en stijging gemiddeld per jaar ongeveer 8 °/00 van de

VOLKSTELLING 1930. 571 bevolking zou zijn. Nauwkeurige gegevens, om deze conclusie te toetsen aan de werkelijkheid, zijn echter niet te krijgen, maar de sterftestatistiek, welke door den Dienst voor Volksgezondheid wordt gepubliceerd, geeft geen aanwijzing voor een opmerkelijke verlaging van het sterftecijfer. Een groote stijging van het geboorte-cijfer is evenmin vast te stellen.

Dit geeft daarom aanleiding om de verklaring van de toename van de bevolking te zoeken in de verbeterde methode van tellen.

De activiteit van het Binnenlandsch Bestuur, de doeltreffende orga-nisatie, de vele propaganda, die gemaakt is om medewerking te verkrijgen van het publiek en het zoo veel doenlijk wegnemen van de ingeboren vrees bij de bevolking voor een fiscale bedoeling van den Census, dit alles heeft meer waarborgen voor volledigheid gegeven, dan vroeger ooit verkregen is.

Wordt dan aangenomen, dat de cijfers van 1930, in tegenstelling met de vroegere te lage opgaven nauwkeurig zijn, dan kan men, omdat bij deze veronderstelling rekening moet worden gehouden met een kleiner cijfer voor het reëel accres, dan in staat 2 voor 1920— 1930 is aangegeven, met vrij groote zekerheid vaststellen, dat de abnormale aanwas van de vorige eeuw tot het verleden behoort.

In vroegere jaren zijn in de Buitengewesten vrijwel geen be-trouwbare gegevens verkregen, zelfs in 1920 heeft men in vele gewesten moeten volstaan met een schatting of een niet-nomina-tieve telling. In 1930 is het gebied, waar een nominaniet-nomina-tieve telling niet mogelijk was, zeer veel kleiner geweest. Het is daarom ook niet wel mogelijk een juist beeld van den bevolkingsgroei te krijgen.

Alhoewel er verscheidene streken dichtbevolkt zijn (Bali, Su-matra's Westkust, Makassar, Sangihe- en Talaud-eilanden), kan daar toch niet van een verontrustenden toestand gesproken worden.

Voor sommige gewesten daarentegen is het verschijnsel van onder-bevolking, dat er dus niet voldoende krachten zijn om den aanwe-zigen een behoorlijk bestaan te verschaffen, wel aan te wijzen, b.v. in de Molukken en in Borneo.

De gegevens van de uitheemsche bevolkingsgroepen trekken zeer de aandacht van den lezer van de „Voorloopige Uitkomsten". Al-lereerst valt de enorme groei van die groepen, zoowel voor Java en Madoera, als voor de Buitengewesten — in merkwaardig

ge-DE VOORLOOPIGE UITKOMSTEN VAN ge-DE

lijke verhoudingen — op, maar niet alleen dit. Het aantal vrouwen van de Europeanen, Chineezen en Vreemde Oosterlingen is nog sterker toegenomen dan dat der mannen. De wanverhouding, die vroeger in de cijfers van mannen en vrouwen voor deze immigree-rende groepen tot uitdrukking kwam, is reeds sterk verbeterd, in vele ressorten is de toestand zelfs volkomen normaal geworden.

Toch blijft voor de Chineezen in de Buitengewesten nog een laag cijfer van 515,2 °/00 en voor Riouw en Billiton zelfs resp. 356,8 en 267,1 %o bestaan i ) .

Alleen in Java en Madoera is dit promille-cijfer voor Chineezen van 832,2 in 1920 tot 821,8 in 1930 teruggeloopen; een sterkere toeloop van singkeh-Chineezen zonder gezinnen zou hiervoor een verklaring kunnen zijn.

Een derde merkwaardigheid voor de uitheemsche bevolkings-groepen treft men aan bij de vergelijking van het gedeelte, dat zij in 1920 en in 1930 van de geheele bevolking innamen; was dit in 1920 voor Java en Madoera en voor de Buitengewesten resp. 1,6%

en 3,4%, in 1930 zijn deze cijfers tot 2% en 4% gestegen. De Chineezen alleen vormen met 1J4 millioen 2% van de bevolking van geheel Nederlandsch-Indië.

De sterke verschuivingen, die in de gegevens, welke nog slechts de getalsterkten van de beide sexen van de uitheemsche landaar-den betreffen, tot uitdrukking komen, wekken veel verwachtingen voor de resultaten der nadere bewerking, waar dan ook met belang-stelling naar zal worden uitgezien.

Ook voor de cijfers van de groote steden zullen de gedetailleerde gegevens van groot belang zijn, want vooral hier hebben groote veranderingen plaats gehad. Weliswaar moeten de waarschuwin-gen in den tekst der besproken uitgaven, dat n.l. in de steden in 1920 niet zoo goed geteld is als in 1930, ter harte genomen worden, maar zelfs wanneer men ruimte laat voor deels fictieve verande-ringen, dan nog geven waarnemingen voldoende aanleiding om van een opvallenden groei en wijziging in de verhoudingen te spreken.

Een beschouwing van de onderstaande tabel toont dit duidelijk aan:

1) In deel II der „Voorloopige Uitkomsten" is kennelijk een drukfout geslopen. Op pag. X moet in het overzichtstaatje voor Chineezen voor dezen coëfficiënt in 1920 378,4 in plaats van 738,4 staan, zooals in het zelfde staatje van den Engelschen tekst op pag. XXII.

Staat 3. per 1000 mannen

1920

Bevolking van de 7 steden in % van de bevolking van J a v a en Madoera

574 DE VOORLOOPIGE UITKOMSTEN VAN DE

In de steden is de bewegelijkheid van de bevolking veel grooter dan in het binnenland; veel meer dan daar wordt in de groote ste-den de kans geloopen, dat de voorloopige uitkomsten — welke im-mers de feitelijke bevolking V) weergeven — afwijkingen zullen opleveren met de later vast te stellen woonbevolking. Hoewel deze afwijkingen niet groot behoeven te zijn, zal met deze omstandigheid bij de gevolgtrekkingen uit den hier afgedrukten staat terdege reke-ning moeten worden gehouden.

Bij een vergelijking van deze tabel met staat 1 valt dadelijk op, dat niet alleen de verhoudingscijfers een ander beeld vertoonen, maar ook, dat tusschen 1920 en 1930 in de steden een veel meer geprononceerde verandering heeft plaats gegrepen, dan in Java en Madoera als één geheel beschouwd.

De inheemsche bevolking in de steden is in driemaal zoo groote verhouding toegenomen, terwijl het aantal vrouwen per 1000 man-nen ongeveer 40 °/00 is teruggeloopen. Ongetwijfeld wijst dit op een aantrekking van mannelijke werkkrachten, waarschijnlijk voor een deel tijdelijke, daar hier sprake is van een verhouding van de feitelijke bevolking. Niettegenstaande deze toestrooming is toch nog het deel, dat de inheemsche bevolking van het totaal aantal getelden in de steden uitmaakt, geringer geworden. Veel sterker is dit percentage voor de Europeesche bevolking teruggeloopen, hoe-wel ook deze groep in de steden meer dan in geheel Java en Madoe-ra is toegenomen. Hierbij treft men echter een belangrijke verbe-tering in de getalsverhouding der sexen aan. De Chineesche bevol-kingsgroep is opvallend gewassen; op elke 8 of 9 inwoners telt men thans één Chinees.

Wanneer men bedenkt, dat deze gegevens slechts gemiddelden zijn van zeven steden, welke onderling van verschillenden aard zijn, dan mag men aannemen, dat voor deze stad het eene, voor gene het andere kenmerk zich in een nog sneller tempo heeft ont-wikkeld. De gedetailleerde uitkomsten van de volkstelling voor de groote bevolkingsagglomeraten, die weliswaar volgens de laatste kolom van staat 4 numeratief nog niet veel beteekenis hebben, zullen niet alleen voor de volksbeschrijving, maar ook op ander

A '* D 1t b_fteekent, dat de aanwezigen ter plaatse, waar zii OD 7 October den nacht doorbrachten, geteld werden. J P U c t o t > e r

VOLKSTELLING 1930. 575 gebied een van de belangrijkste publicaties van de volkstelling

vormen.

De tabel VI van de „Voorloopige uitkomsten", waarin de dicht-heden van de regentschappen van Java en Madoera en van de af-deelingen van de Buitengewesten vermeld staan, is de moeite van een nadere beschouwing wel waard. Niet alleen ressorten, waarin groote samenwoningscentra gelegen zijn, maar ook anderen trek-ken in Java en Madoera door hun sterke bewoning de aandacht.

Aan de beide deelen van de besproken uitgaven is een bevolkings-dichtheidkaart toegevoegd, die de verspreiding der verschillende groepen van dichtheden duidelijk illustreeren. In 1920 was de dichtheid van Java en Madoera 263,7 inwoners per K.M.2, in 1930 is dit 314,5 geworden. Deze eilanden vormen inderdaad een van de dichtstbevolkte gebieden ter wereld, terwijl men bovendien bij de vergelijking met die andere landen rekening moet houden met de omstandigheid, dat men hier te maken heeft met een landbouwvolk van 41,7 millioen, in een land, weliswaar gezegend met een vrucht-baren grond en met streken, waar meer dan één oogst per jaar mogelijk is, maar waarvan nog gedeelten onbewoond zijn; de dicht-bevolkte gebieden buiten Nederlandsch-Indië zijn, of niet zoo uit-gestrekt, of niet uitsluitend afhankelijk van den landbouw. Wanneer men het Gouvernement Djokjakarta en de Residentie Klaten, om een voorbeeld te geven, als één gebied beschouwt, vindt men een dichtheid van méér van 500 voor een bevolking van 2]/2 millioen.

Voor de vergelijking met andere dichtbevolkte landen wordt het volgende staatje uit deel I overgenomen:

Staat 4.

Het is jammer, dat door de groote eenheid van berekening van de dichtheid-cijfers (regentschap en afdeeling) de juist zoo interessante

1) Berekend voor de oppervlakte van het bewoonde gedeelte, het Nijldal.

576 DE VOORLOOPIGE UITKOMSTEN VAN DE

nuances binnen die ressorten niet tot uitdrukking komen. Een kaartje, dat destijds in dit tijdschrift voor Java en Madoera is gepubli-ceerd ! ) , heeft door de kleinere eenheid van berekening: het dis-trict, veel meer beteekenis, dan het hier behandelde.

Om de tegenstelling tusschen Java en Madoera en de Buiten-gewesten, waar de dichtheid van 8,1 in 1920 tot 10,7 in 1930 steeg, goed te doen uitkomen, wordt hier nog een staatje uit de inleiding van deel II met een groepeering van de afdeelingen naar de daar aangetroffen dichtheden, naast een dergelijke tabel voor Java en Madoera — zij het met andere indeeling — geplaatst.

Staat 5. Java en Madoera

509.735 1) Bevolkingsdichtheid en Landbouw op Java. J. VAN GELDEREN 1922 p.

225-VOLKSTELLING 1930. 577 Negen en negentig procent van de oppervlakte van de

Buiten-gewesten met 85% van de inwoners wordt ingenomen door af dee-lingen met een dichtheid van minder dan 100, terwijl op Java en Madoera slechts 1,2% van de inwoners op 4,7% van de totale oppervlakte in regentschappen met een dergelijke dichtheid wonen.

Vóór deze bespreking wordt afgesloten, moet nog gewezen wor-den op de tabel, welke voor Java en Madoera een verdeeling van de desa's naar de grootte van het zielental geeft. In de regent-schappen van de Preanger worden opmerkelijk veel desa's van meer dan 6000 zielen aangetroffen, daarentegen zijn in de Vor-stenlanden slechts enkele desa's door meer dan 3500 personen bewoond. In de regentschappen Batang, Koetoardjo, Magelang, Pati, Rembang en Grisee komen desa's met minder dan 1000 inwoners het meest voor, maar over het algemeen zijn de groepen

1000-1499 en 1500-1999 het dichtst bezet. Voor het Binnenlandsch Bestuur en voor meerdere diensttakken van het Gouvernement zal deze tabel veel nut kunnen afwerpen.

In document KOLONIALE STUDIËN (pagina 78-88)