• No results found

In de sluitingsrede van het kabinet-Van Zuylen stelden de ministers: ‘dat de koning een vernieuwd beroep op de kiezers zal doen’.82 Dus overeenkomstig de situatie in 1866, begon

na de Kamerontbinding op 3 januari 1868 een nationale verkiezingsstrijd. Het centrale debat in de verkiezingsstrijd verschilde echter sterk met de verkiezingsvraag van 1866. Voorheen ging de strijd over de vraag of de Kamer ertoe bevoegd was te oordelen over de regering. Nu ging dat een stap verder. Na de Kamerontbinding van 3 januari 1868 ging de strijd over de vraag of een minister moest aftreden indien zijn begroting werd verworpen.

De liberalen vonden van wel. De Arnhemsche Courant opende het vuur:

Niets toont duidelijker het misbruik aan, hetwelk het ministerie van de ontbinding maakt. De ontbinding toch is in constitutionele landen een uiterst redmiddel om nationale vraagstukken, waarbij het gouvernement meent dat de natie niet meer homogeen denkt met hare Vertegenwoordiging, tot eene bevredigende oplossing te brengen. Het staken der gewone werkzaamheden van den gewonen wetgevender arbeid, vindt dan zijne regtvaardiging in het bereiken van een dringender doel, namelijk de oplossing van eene hoofdquaestie waarop alles afstuit en die men uit den weg moet ruimen voor en aleer men meer geregeld zijn gang kan gaan.83

Willem III ontbond de Kamer volgens de Arnhemsche Courant niet uit pure noodzaak. De Kamer hoefde geen ‘hoofdqueaestie’ op te lossen. Het Traktaat van Londen beëindigde

82 Nieuwe Rotterdamsche Courant, 2 januari 1868

immers de Luxemburgse Kwestie, waarmee de crisis was afgedaan: ‘Er is op het oogenblik niets meer te verrigten noch voor Limburg noch voor Luxemburg’.84 Het enige probleem dat

speelde was, zo luidde het in de krant: ‘Het ministerie ontbindt blijkbaar met het kleine doel om tegenover de Tweede Kamer in het gelijk te worden gesteld ten aanzien van de behandeling der buitenlandsche aangelegenheden’.85 In plaats van af te treden, misbruikte

het ministerie het koninklijk prerogatief om maar zijn gelijk te krijgen.

Van conservatieve zijde kwam snel een weerwoord. Het Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage publiceerde een artikel met de titel: ‘De ontbinding geregtvaardigd’:

Is de ontbinding der Tweede Kamer, waartoe Zijne Majesteit de Koning besloten heeft, geregtvaardigd? De oppositie zegt: neen. Als eerste motief voor het uitgesproken neen, wordt aangevoerd, dat de Ministers, na het votum over het IIIe Hoofdstuk, hadden moeten heengaan en .... aan Thorbecke het gezag doen overdragen. Zij worden voorgesteld, als hun eigen personen stellende boven 's lands belang, zoodat de Tweede Kamer zou ontbonden zijn alleen ten believe van de personen der Ministers. Wij behoeven waarlijk niet in 't breede uiteen te zetten, hoe veel beleedigends in deze voorstelling alweder gelegen is tegen het geëerbiedigd Hoofd van den Staat, die, indien de voorstelling juist ware, dan ook door de radicalen wordt beschouwd of als een willoos werktuig, dat, zonder oordeel des onderscheids, zich gebruiken laat tot alles wat eerzuchtige mannen verlangen, of als een Koning die de hand leent aan de bevordering van persoonlijke belangen boven die van het Hem zoo dierbaar Vaderland.86

Volgens het artikel stond Willem III niet in dienst van het ministerie en diende de ontbinding geen persoonlijke belangen. Een weerwoord, maar geen rechtvaardiging voor de ontbinding. Als rechtvaardiging probeerde de conservatieve verdediging de ontbinding als een oplossing voor achterliggende problemen in de Kamer voor te stellen. De huidige Kamersamenstelling voerde namelijk alleen maar oppositie, en daardoor kon geen enkel kabinet regeren: ‘Maar niet alleen een Ministerie Thorbecke; geen ander welk ook, kon voor de Tweede Kamer verschijnen met eenige kans van ondersteuning of duurzaamheid’.87 Oftewel, wat de regering

84 Ibidem, 3 januari 1868

85 Ibidem, 3 januari 1868

86 Dagblad van Zuidholland en ‘s Gravenhage, 8 januari 1868

ook deed, de huidige Kamer ondersteunde de regering toch niet. Een kabinet kon niet regeren zonder de steun van een Kamermeerderheid, en dus moest de koning in het ‘landsbelang’ de Kamer ontbinden.

De liberale aanval legde de kern van het debat op de vraag of de Kamerontbinding rechtvaardig was nadat een Kamermeerderheid de begroting van Buitenlandse Zaken wegstemde. De conservatieve verdediging probeerde de kern van het debat aan te passen en legde de aandacht op de verwerping van de begroting van Buitenlandse Zaken. De conservatieven stelden dat de Kamer op een oneerlijke wijze de begroting wegstemde. De verwerping ging niet om inhoud, maar om rancune van de Kamer. De Kamer zei dan wel dat aan de grondslag van de verworpen begroting de afkeuring voor het buitenlands beleid van Van Zuylen lag, maar de regering geloofde dit niet. De Kamer steunde volgens de conservatieven niemand. Deze regering niet, en komende regeringen ook niet. Vanuit het regeringsperspectief ging het om de vraag hoe de verwerping van de begroting tot stand kwam, en of daarvoor de Kamerontbinding gerechtvaardigd was. De regering vond die manier zeer apart, en daardoor was deze Kamerontbinding niet zomaar een ontbinding. Verontwaardigde reacties over de denkwijze van de regering stroomden binnen in de kranten. De Arnhemsche courant schreef: ‘Het wil doen gelooven dat aan den kant der Regering niets is dan opregtheid, vaderlandsliefde, talent en onpartijdigheid, en aan den kant der Kamer – althans aan den kant van deze meerderheid der Kamer die hoofdstuk III afstemde – niets dan intrigue, eigenliefde, verblindheid en partijzucht’.88 De

Kamermeerderheid stemde volgens de krant tegen de begroting van Buitenlandse Zaken, omdat ze het ‘slechte’ beleid van Van Zuylen afkeurde, en niet vanwege intrige, eigenliefde, verblindheid en partijzucht. Als iemand zich aan deze zaken schuldig maakte dan was dat wel het ministerie:

Wanneer wij niet wisten hoezeer hartstogt, vooroordeel en partijzucht het oog verblinden en het verstand benevelen, hoe het hardnekkig voornemen om, het koste wat het wille, gelijk te hebben en gelijk te krijgen tot uitingen en handelingen leidt, waarover men zich onder andere omstandigheden die schamen zou, - wij zouden geen woord kunnen vinden sterk genoeg om de houding en het gedrag van het ministerie ter dezer gelegenheid, en vooral om zijne voorstellingen

van het gebeurde aan den Koning en aan het land, naar verdienste te brandmerken.89

In de publieke opinie ontstond een debat tussen twee partijen die met totaal verschillende zienswijzen, niet luisterden naar elkaars standpunt. De liberalen stelden dat de ontbinding onrechtvaardig was, omdat het geen groots landbelang diende. De conservatieven stelden dat een ontbinding rechtvaardig was indien een regering geen enkele kans maakte op samenwerking met de Kamer.

De Nederlandse kiesgerechtigden oordeelden op 22 januari en 4 februari toen de verkiezingen plaatsvonden.90 De kiezers stemden licht in het nadeel van het kabinet-Van

Zuylen. Een aantal Kamerleden die voor de begroting stemden in november 1867 maakten plaats voor nieuwe politici.91 Toch bleef het kabinet-Van Zuylen aan. De Kamerontbinding

diende immers ter bevordering van de samenstelling der Tweede Kamer. Het kabinet wilde eerst ervaren hoe de nieuwgekozen Kamer tegenover hen stond.