• No results found

tweede lid, en 4.1.3 tot en met 4.1.5 [Professionalisering]

Vooruitlopend op de stelselherziening die met deze wet wordt gerealiseerd, is een afzonderlijk wetsvoorstel in voorbereiding waarmee wordt beoogd de professionalisering van de

beroepsbeoefenaren in de jeugdsector reeds in het huidige stelsel te bevorderen. In dat afzonderlijke wetsvoorstel wordt voorzien in de wettelijke grondslag voor een kwaliteitsregister waar beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg kunnen worden ingeschreven. Het kwaliteitsregister is een door de Ministers van VWS en de Minister van VenJ erkend beroepsregister. Voorts wordt voorzien in een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot de deskundigheid, opleiding, hoedanigheid en verantwoordelijkheidstoedeling van bij of voor jeugdzorgorganisaties werkzame personen om een verantwoorde uitvoering van taken te kunnen realiseren. De hoedanigheid kan betrekking hebben op de registratie in het kwaliteitsregister. De beheerder van dat register zal moeten voorzien in een systeem van tijdelijke of permanente schrapping uit het register van geregistreerden die niet of niet langer voldoen aan de vereisten voor registratie of de aan de registratie verbonden gedragsregels. In de praktijk zal dit er erop neer komen dat de beheerder een vorm van tuchtrecht in stand houdt. Om geregistreerd te worden zal de betrokkene moeten voldoen aan voorwaarden ter zake van opleiding en werkervaring. De registratie heeft een periodiek karakter. Om voor herregistratie in aanmerking te komen zal de betrokkene moeten aantonen dat hij in de voorafgaande periode voldoende werkervaring heeft

67 Kamerstukken II 1989/90, 21 561, nr. 3, pag. 33.

86 opgedaan en dat hij voldoende na- en bijscholing heeft ondergaan. Hiermee wordt een

professionalisering van de jeugdhulp bereikt, zoals onder andere is aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 2 april 2012.68

Verbreding

De wijze waarop een en ander met het genoemde afzonderlijke wetsvoorstel geregeld zal worden in de Wjz, krijgt een vervolg in deze Jeugdwet. Daarbij moet worden opgemerkt dat met dit wetsvoorstel behalve de jeugdzorg in de zin van de Wjz ook andere vormen van ondersteuning, hulp en zorg worden gedecentraliseerd naar de gemeente. Daarnaast vallen met deze wet ook gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming en jeugdreclassering en de meldpunten voor huiselijk geweld en kindermishandeling onder het bereik van de professionaliseringseis. Dat betekent dat de professionalisering van beroepsbeoefenaren in de jeugdhulp een verbreding is ten opzichte van de professionalisering van de beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg.

De norm van de verantwoorde werktoedeling

Voor zover de jeugdhulp verleend wordt door private organisaties, zal op die organisaties de plicht rusten de norm van de verantwoorde werktoedeling toe te passen. Die norm is binnen een

organisatie goed hanteerbaar omdat in een organisatie altijd sprake is van werktoedeling.

Net als in de Wjz zullen ook in de Jeugdwet ZZP'ers kunnen worden betrokken bij de hulpverlening.

Het systeem van de Wjz brengt mee dat die betrokkenheid slechts kan plaatsvinden doordat de Bureaus jeugdzorg of de zorgaanbieders ZZP'ers inschakelen. Beide organisaties zijn daarbij gebonden aan de norm van de verantwoorde werktoedeling. In het nieuwe stelsel ligt dat

(gedeeltelijk) anders en doen zich voor wat betreft de feitelijke verlening van jeugdhulp een aantal mogelijkheden voor.

Gecertificeerde instellingen houden zich met uitsluiting van andere instellingen bezig met de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen, de jeugdreclassering en de tenuitvoerlegging van door de kinderrechter afgegeven machtigingen voor gesloten jeugdhulp. Zij vallen onder het toezicht van de landelijke inspectie. Daarnaast vindt verlening van jeugdhulp plaats door jeugdhulpaanbieders. Dat kunnen natuurlijke personen, verbanden van natuurlijke personen of rechtspersonen zijn die jeugdhulp doen verlenen. Jeugdhulpverleners kunnen ook solisten zijn die zelf jeugdhulp verlenen. In vergelijking met de huidige situatie kan het dus voorkomen dat de jeugdhulp niet zoals nu door een grote organisatie wordt geleverd, maar door zeer kleinschalige organisaties van bijvoorbeeld een samenwerkingsverband of door een solistisch werkende ZZP'er.

Het is aan het college daarin keuzes te maken. De norm van de verantwoorde werktoedeling is een norm die zich niet zondermeer leent voor de toepassing op natuurlijke personen die zonder de inschakeling van tussenpersonen zelf de jeugdhulp verlenen. Er wordt immers geen werk

toegedeeld. Door voor bepaalde vormen van jeugdhulp solistisch werkende jeugdhulpverleners te contracteren, wordt het werk feitelijk toegedeeld door het de gemeente.

Gemeenten zullen contracten moeten sluiten met jeugdhulpaanbieders om aan hun

verantwoordelijkheden invulling te kunnen geven. Indien een jeugdhulpaanbieder bij voorbaat al niet aan de norm van de verantwoorde werktoedeling zal kunnen voldoen, bijvoorbeeld omdat de gecontracteerde jeugdhulpaanbieder (of voor hem werkende personen) geen geregistreerde jeugdprofessional is en de hulpvraag zodanig is dat niet aannemelijk is dat hij kwalitatief dezelfde hulp kan leveren als een geregistreerde jeugdprofessional, zal de gemeente hem daarvoor niet mogen contracteren. Iets soortgelijks kan zich voordoen bij georganiseerde verbanden die niet of in onvoldoende mate beschikken over geregistreerde jeugdhulpaanbieders. Het college zal zich ervan moeten verzekeren dat de jeugdhulpaanbieder aan de norm van de verantwoorde

werktoedeling kan voldoen. Daarnaast is de gemeenten gehouden in hun beleids op te nemen hoe zij waarborgt dat de door haar gecontracteerde jeugdhulpaanbieders voldoen aan de norm van de verantwoorde werktoedeling. De gemeenteraad ziet toe op de correcte uitvoering van het plan.

68 Kamerstukken II 2011/12, 31 839, nr.195

87 Ten slotte is de situatie denkbaar dat gemeenten zelf de hulpverlening organiseren door daarvoor binnen de gemeente een dienst in te stellen. In dat geval dient de gemeente zelf aan de norm van de verantwoorde werktoedeling te voldoen.

Artikel 4.1.7 [Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling]

Met de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling69 is een verplichting geïntroduceerd voor een groot aantal organisaties in allerlei sectoren (dus niet alleen de

jeugdsector) om voor hun medewerkers een meldcode vast te stellen die stapsgewijs aangeeft hoe gehandeld dient te worden wanneer een medewerker mogelijk signalen van mishandeling

tegenkomen. Tevens zijn die organisaties verplicht de kennis en het gebruik van die meldcode onder hun medewerkers te bevorderen. De meldcode wordt met de onderhavige bepaling verplicht gesteld voor alle aanbieders van jeugdhulp, gecertificeerde instellingen en MHK’s.

Een meldcode zorgt ervoor dat organisaties en hun medewerkers voorbereid zijn op en weten hoe te handelen in dergelijke moeilijke situaties. Een meldcode ondersteunt professionals bij de afweging om wel of niet te melden en eventuele verdere stappen te ondernemen. De meldcode ondersteunt een professional stapsgewijs vanaf het opmerken van signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling tot aan de laatste fase, waarin de beroepskracht – zo nodig met ondersteuning door deskundigen – besluit tot het zelf hulp organiseren of het doen van een melding. Het gaat er uiteindelijk om dat de professional beoordeelt of hij zelf, gelet op zijn competenties, zijn

verantwoordelijkheden en zijn professionele grenzen, in voldoende mate effectieve hulp kan bieden of kan organiseren. Indien de professional meent dat dit niet of maar gedeeltelijk het geval is, ligt een melding voor de hand. De stappen van de meldcode bewaken dat de veiligheid van het mogelijke slachtoffer steeds voorop wordt gesteld en dat zorgvuldig wordt gewerkt. Onder

“degenen die werkzaam zijn voor …” in het derde lid worden ook begrepen de medewerkers die zelf geen jeugdhulp verlenen, bijvoorbeeld een administratief medewerker of een receptionist. Ook zij moeten in staat zijn signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling op te merken en weten wat zij daar vervolgens mee kunnen doen. Doorgaans zal dat laatste vooral inhouden dat zij moeten weten bij welke collega zij aan kunnen kloppen over de waargenomen signalen. De delegatiebepaling in het vierde lid ziet op het Besluit verplichte meldcode, dat bepaalde elementen voor de meldcode verplicht stelt. Deze bepaling vormt nu mede de grondslag voor dat besluit.

Artikel 4.1.8 [Meldplicht calamiteiten en geweld]

Naar analogie van artikel 12 Wcz wordt voorgesteld ook voor jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en MHK’s een meldplicht op te nemen voor calamiteiten en geweld bij de verlening van jeugdhulp.

Op basis van de verplichte melding aan de toezichthouder kan deze de jeugdhulpaanbieder verzoeken vervolgens een feitenonderzoek naar de situatie te doen of zal de toezichthouder zelf onderzoek verrichten en bekijken hoe de handhaving verder moet worden ingericht om doelgericht tot verbetering te komen van de jeugdhulp. Daarbij kunnen, indien nodig, straffe middelen worden ingezet. Een melding aan de toezichthouder laat wettelijke verplichtingen tot het doen van aangifte van strafbare feiten onverlet. Ook zal een niet-natuurlijke dood moeten worden gemeld bij de gemeentelijke lijkschouwer.

Artikel 4.1.9 [Wettelijke vertegenwoordiging en toestemming]

Uitgangspunt is dat jeugdhulp slechts verleend mag worden met toestemming van de betrokkene.

Dit kunnen de jeugdige, zijn ouders of verzorgers zijn. Bij niet ingrijpende jeugdhulp mag deze toestemming verondersteld worden te zijn verleend. Dit geldt bijvoorbeeld voor een consult om het gedrag van het kind te bespreken en een aansluitend gesprek om dit gedrag te verbeteren. Dit geldt zowel voor jeugdhulp in vrijwillig als gedwongen kader. Voor een jeugdige jonger dan twaalf jaar geldt dat zijn wettelijke vertegenwoordiger toestemming moet geven. Voor jeugdigen tussen de twaalf en zestien jaar moeten zowel de wettelijke vertegenwoordiger(s) als de jeugdige toestemming geven. In het vierde en vijfde lid zijn hierop uitzonderingen opgenomen zowel voor

69 Kamerstukken II 2011/12, 33 062

88 de ontbrekende toestemming van de jeugdige als voor de ontbrekende toestemming van de

wettelijk vertegenwoordiger. Een jeugdige van zestien jaar of ouder dient zelf toestemming voor de jeugdhulp te geven. Jeugdhulp wordt ook verleend in het kader van de uitvoering van een

kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Indien de vereiste toestemming ontbreekt, kan in het kader van een ondertoezichtstelling eventueel een schriftelijke aanwijzing worden gegeven om te bewerkstelligen dat de jeugdhulp alsnog wordt aanvaard. Voor medische behandeling kan de kinderrechter vervangende toestemming verlenen.

Paragraaf 4.2 Eisen aan gecertificeerde instellingen, jeugdhulpaanbieders die verblijf