Princesse Liet-boec:
TOT AMSTELREDAM
Ghedruckt by Hendrick Barentsz. woo-nende inde Warmoes-straet / int Vergulde Schrijff-boeck / Anno 1605.
Voorreden. [vertaling]
VYftich nieuwe Liedekens, Amoureuse ghelieven, Van een Speelcorenken ghecomponeert,1
Op der Grieckscher Princessen, haer klachtighe brieven:2
Hoe sy deur Venus strale zijn ghetormenteert Haer pyne, verdriet, wort hier ghenarreert:3 Haer blyschap ende vreucht vol amoureusheydt, Haer Vryers bedroch die haer hebben onteert, Hare schalcke listen, en oock haer heusheydt4 Haer ghestadighe liefde, oock haer vercoelde minnen Tinnerlijcke wesen van die Liefde, en haer preusheydt,5
[Penelope en Ulisses] [vertaling]
Penelope schrijft tot Ulisses6
op de Stemme: Laestmael ontrent den avont/ by avonture.
O Liefde / Liefde / u wreede cueren / Die zijn te fel al over myn7
Myn Liefs weercomste mach my niet ghebueren /8
Dit is myn hertgen soo groote pyn / Troyen verheven / Troyen verheven9
Dat ghy noch lustich stont / so soud ic ongesont10
En dus treurich niet leven.
Want eene die my heeft vergheten / Laet my alleen so menighen nacht Thien Jaren heb ick myn Bedt versleten: Alleen / ick doe Venus myn klacht Prince ghepresen / Prince ghepresen /
U minnelijck ghemoet/ myn seer verlanghen doet Om eens by u te wesen.
Veel Coninghen machtich zijn ghecomen / Triumphelijck al in haer landt11
Och u Ulisses en heb ick noyt vernomen / Waer meucht ghy wesen Ridder valiant?12
By ander vrouwen // By ander vrouwen / Ic denc wel sulc quaet / maer liefken delicaet13 Ick gaet u niet toe betrouwen.14
Ist saeck dat ghy lief hebt vercreghen? Van my desen gheschreven brief
Weder om te schrijven laet dat versweghen Maer comt selver en vertroost u lief Ick moet hier lyen / ick moet hier lyen / So menigen aenstoot / van seven Vryers groot15 Die my hier willen vrijen.
Prince.
6 Penelope is beroemd geworden omdat zij als koningin van het eiland Ithaka de bloeitijd van haar leven in afwachting van de terugkomst van haar echtgenoot Odysseus (in dit lied ‘Ulisses’) heeft doorgebracht. Kort na de geboorte van hun zoon Telemachos was Odysseus opgeroepen om deel te nemen aan de Griekse wraakexpeditie tegen Troje die lien jaar zou duren, waarna de terugreis nog eens tien jaar in beslag zou nemen. Homeros beschrijft in de
Odyssee dat Penelope in het paleis mannen te logeren krijgt (‘seven Vryers groot’) die haar
het hof maken (‘vrijen’), terwijl ze zich te goed te doen aan de voorraden. Ze dwingen Penelope om uit hun midden een nieuwe bruidegom te kiezen die het koningschap van Odysseus over zal nemen. In plaats daarvan zou Penelope liever, zoals ze Odysseus schrijft in haar lied, haar leven verder doorbrengen met hem en met de verhalen over zijn heldhaftige
O watte vreucht sou ick verpachten Als ick u Lief had by der handt Ende verhalen // Ende verhalen
U feyten excellent / die ghy bedreeft seer jent18 Binnen de Troysche palen19
Ulisses antwoort tot Penelope, Op de wijse Hoe ben ick in liefde aldus verblindt.
O Klachtich leven / o swaer doleur20 Waer deur ick altijt treur
In lyden seer rigeur21
U brief die melt / o over schoone vrou22 Dat ick niet schrijven sou
Maer u lossen van rou
En selver brenghen de tydinghe soet23
Daernae soo streckt oock alle mijn ghemoet24 Maer Aeolus ghewelt / en Boreas ontsteldt /25
Die ist die ons dus quelt.
Troyen de stadt die en hout my niet / Sy doet u gheen verdriet:
U Jonste my doch biet26
Och mocht ick als Plistinides saen /27
Die zijn Lieffken seer plaen28 Met armkens ging omvaen
Al was de Zee stuer en straff van propoost /29 Sijn liefs aenschijn te sien dat was zijn troost /30
Al maecte de zee ghetier / Sy blusten Venus vier31 T'samen met groot playsier
Ick beclaghe u o schoone Robijn Dat ghy daer soo moet zijn In druck en daertoe pijn /32
Mijn droefheyt ende swaer ellent Sal haest comen ten endt O bloeme excellent /33
Dat u lieff soude werden verhaelt Hoe ick vol droefheyt hebbe ghedwaelt Ghy sout lieffste ghehult?34
My gheven niet de schult Dus lijdt noch wat ghedult.
20 klachtich: klagelijk; doleur: verdriet
21 rigeur: meedogenloos
22 over schoone: zeer mooie
23 tydinghe: bericht; soet: aangenaam
24 streckt: verlangt
25 Aeolus: god van de winden, die hij in zijn grot opsluit of vrij laat waaien; Boreas: een van
de vier winden, de koude noordenwind; ontsteldt: lees: ontsteldheid: verschrikking 26 Jonste: gunst
Dat wy moghen verblijdt: Sijn sonder haet oft nijt
Mijn herte peynst altijdt o Lieff eerbaer /36
Want het valt my te swaer
O liefste Lieff nu noch niet meer en claecht / De hope heeft my de vrees verjaecht Dus my haest daer verwacht Mijn herte dach en nacht Om u droeffheyt verpacht.38
[Phillis en Demophon] [vertaling]
Phillis schrijft tot Demophon,39
Stemme:
Schoon over schoone Lieff ick hadt u niet toebetrout.
DEmophon soet / ick maeck so grooten clacht Seght met ootmoet40
Waer sydy toe ghesint
Om my niet te troosten / sydy soo bedacht41
So mach ick wel clagen dat ic u heb bemint / Den tijt is gepasseert / die ghy hadt ghestelt
Ghy en zijt noch niet ghekeert / dit mijn herte seer quelt42 U lieffelijc woorden die hebben my verblint.
Is het u vaders schult / O uytvercoren lief? Ick sal hebben gedult / en verbeyen den tijdt43
Met handen te saem / bid ick door desen brief
Om den windt bequaem / daer ick nae haeck met vlijdt44 T'verbeyen duert te lanc / ghy en haest u niet te seer U liefde die is cranc / ick claech het God den Heer45 Deucht loonen met quaet dat is een vals strijt /46 En was ick oock niet sot?
U Schip deed ick versien47
Want ghy met my spot / O Ridderlijc engien48
U ooghen betraent 38 verpacht: ervaart
39 Op een dag verwelkomt prinses Phyllis in haar veilige haven in Thracië de bemanning van een gestrand schip. Onder de mannen bevindt zich Demophoön, een Atheense prins die na de Trojaanse oorlog op weg naar huis in een storm terecht is gekomen. Phyllis' gastvrijheid gaat zo ver dat ze Demophoön uitnodigt haar minnaar te worden. Dan komt vanuit Athene het bericht dat troonpretendent Mnestheus, die de Atheense troon had opgeëist na de verbanning van Theseus, Demophoöns vader, overleden is. Gedreven door het vooruitzicht van macht en heerschappij spoedt Demophoön zich naar Athene. Hij belooft de bedroefde Phyllis, die hij dan achterlaat, dat hij zal terugkomen. In het liedje klaagt de prinses dat de afgesproken termijn voorbij is zonder dat Demophoön zich aan zijn belofte heeft gehouden (‘Den tijt is gepasseert / die ghy hadt ghestelt’); als hij niet terugkeert, zal hij de oorzaak zijn
Ick heb u gelogeert / u volck heb ick gespaert51 En dat ghy hebt begeert / O Conincks kindt vermaert52
U vaders woning reyn / en zijn heerlicke faem Maer ghy vals vileyn / bedrieger van een vrou54
In menich heerlijck lant / soo kent men zynen naem Maer deur u groote schandt /
Een yeghelijck u sou55
Kennen t'aller stont / deur u ontrouwich feyt /56
O valsch van mont // met u vileynicheyt57
Die maechden bedriegen / ic niet voor vroom en hou. Prince liefste jent / ic heb dickwils gedacht58 Met groot torment // my te vergheven coen /59
Oft met een Swaert // te deursteken onsacht /60 Myn Herte gejaert // seer jonc in zyn saysoen61
Comt ghy my niet te baet // voorwaer soo sal seer saen /62 Geven die Gramschap Raet /63
Dat ick het sal bestaen / daer ghy af sijt d'oorsaeck.64 Maer ick sal het feyt doen65
Demophon antwoort tot Phillis op de stem. Moet ick altoos treuren / sonder ophouwen.
HEb ick niet eylacy // genoech te lyen:66
Comt hier noch desen brief? Ghy staet noch in myn gracy /
Stelt druc besyen / O Phillis waerste Lief67 Myn Vaders doot // dat is den noot
Dat ick dus bloot // ben voor u lief minjoot68
Myn lieft sal niet minderen / O uytvercoren vrouwe Hoe claget ghy dus seer?
Wat mach u doch hinderen // dat ghy syt vol rouwe? O eerbaer Maget teer /
Men my verwijt // tot elcker tijt
Dat ick subyt / myn jonck Hert daer verslyt.69 Dickwils ben ick denckende /
O Phillis lief verheven / Hoe ick myn armkens blanck
Om u hals was schenkende / liefde boven schreven /70
54 vileyn: gemene kerel
55 yeghelijck: ieder
56 feyt: daad
57 vileynicheyt: gemeenheid
58 jent: edel
59 torment: lijden; vergheven: vergiftigen; coen: dapper
Vlieten seer plaen / Doen ick van u most gaen.
Soudy noch o schoone // een ander konnen trouwen Soo rasch ende subyt?73
Kan die lieft ydoone // so drae verkouwen?74 Die also langhe tijdt
Heeft schoon gebloeyet // ende vast gegroeyet Sou die vermoeyet // so ras zijn afgesnoeyet?
Princesse gepresen // ghy wilt met qua gedachten / Segt ghy seer fel en coen?
U selver sonder vreesen / met alle u crachten Met quaet fenijn verdoen?75
Och doet sulcks niet // want waert gheschiet Seer groot verdriet / sou ick hebben bespiet.76
[Briseis en Achillis] [vertaling][melodie]
Briseis schrijft tot Achillis.77
Op de stemme: Die Winter is ons verganghen.
HElaes tis al verganghen /78 Daer eens Liefde was groot Ick sit hier nu ghevanghen Maer veel liever waer ick doot / Hebt ghy die alreed vergeeten? Die ghy so vyerich hebt bemint?79 Ick kan hier drincken noch eeten: So ben ick om u verblindt
Men gaet u presenteren80 Giften van Goude schoon / Ghy soudt my weer begheeren81 Noch soud ghy hebben ydoon82 Twintich vergulden cruycken Drie Maeghden excelent /83
73 rasch: plotseling
74 ydoone: aangenaam, drae: snel; verkouwen: bekoelen
75 fenijn: vergif; verdoen: ombrengen
76 bespiet: ondervonden
77 Briseïs is tijdens de Trojaanse oorlog op een van de rooflochten van de Grieken naar het omliggende land ontvoerd en als slavin en minnares toegewezen aan Achilles, de
onoverwinnelijke held in het Griekse kamp. Als koning Agamemnon echter zijn eigen slavin Chryseïs moet teruggeven aan haar vader (een priester van Apollo, die de Grieken voor de roof strafte met de pest) neemt hij Briseïs over van Achilles. Achilles is beledigd en weigert verder te vechten. Dit is een omslagpunt in de Trojaanse oorlog en de Grieken lijken te gaan
Mijn Stadt heb ick sien bederven86 Mijn man en broeders saen87
Moesten die Doot verwerven Maer dat is al ghedaen U Edelheyt ende couragie88 Crijch ick / die lief minjoot89 O schoone personagie Soo ben ick nu uyt den noot.
Dat ghy nae Griecken wilt Moet ick u dan ontbeeren91
Och weest hier af ghestilt?92 Mach ick u niet verspreken?93
O uytvercoren greyn94 Soo moet my hertgen breken Laet ghy my hier alleyn.
O liefste lief verheven Ick sweer u Ridder jent95 Soo waer als wy noch leven Heeft hy my noyt bekent96
Wat gaet ghy daer op passen? Ghy spreect het oude vermaen97 Soo schoone roosen sietmen wassen98
Alsmen daer siet vergaen.
O Grieken wilt my doch sennen99 Aen hem met biddende mont /100
Als hy dan sal bekennen101 Mijn armkens saecht terstont /102
Ick hoop hy sal vertoeven103 Deur mijn jammerlijck verdriet Zijn herte sal hem bedroeven Als hy my treurich siet.
Prince.
Mach ick u niet versmeken104 O Prins end Heere mijn? Comt wilt my dan deursteken
Soo ben ick uyt dese pijn / Helpt my uyt dit verseeren105 Off mach het noch geschien?
Dat uwen thoren mach keeren106 Wilt my by u ontbien.107
Achillis antwoordt op Briseis: Stemme. Des menschen Jeucht.
Tls ghenoech van dien 91 ontbeeren: missen
92 weest [...] ghestilt: kom tot bedaren
93 verspreken: overhalen
94 uytvercoren greyn: allerliefste
95 jent: edel
96 hy: nl. Agamemnon; my noyt bekent: met mij nooit de liefde bedreven
Ick gae my te seer stooren / Ghy verweckt my tot thooren109
U lieffde soet // in mijn herte goet Schoon lieffken noch verhoolen blijft.110
U schoonheydt siet111 En sal ick niet verachten Maer het verdriet
Sal ick my wel voor wachten112
Venus met al haer crachten
En maeckt my niet alsoo subieckt113 Dat ick mijn lant // het waer my schant Sou laten om een vrou perfeckt.
Mijn Edelen aert
En cant doch niet vergeten / Dat hy heeft gebaert114 Het moet hem zijn verweten
Heb ick my niet ghequeten?115
Dat ghy mijn eere aldus blaemt116
Ick waert wel weert / Had ick u begheert / Een poppen ruyter te zijn ghenaemt.117
Soude ick coen118
Mijn gramschap nu bedwinghen?119
T'is niet van doen120 Al comt het bespringhen121
Die Griecken voor allen dinghen In mijn presenti hebben gheseydt122 U hulp is cleyn / dus ben ick certeyn /123 Nae huys te trecken nu bereydt
Prince.
O edel Princes / adieu uyt jonstigher minnen124 Schoone Matres125
Bedwingt u Jonghe sinnen /126
Doet hoop u troost ghewinnen? Het is eylaes een cranck propoost127 Nae Griecken jent // reys ick present128
Anders van my crijcht ghy geen troost. 110 verhoolen: verborgen
111 siet: (niet vertalen)
112 my [...] voor wachten: op mijn hoede zijn voor
113 subieckt: onderworpen
114 hy: nl. Agamemnon; heeft gebaert: teweeg heeft gebracht
115 ghequeten: plicht gedaan
116 blaemt: te schande maakt
117 poppen ruyter: weinig heldhaftige man die graag opschept
118 coen: dapper
Phedra schrijft tot Hipolitus,129
Stemme: Mijn hert leyt in soo swaer verlangen.
SChoon lief wilt u toch eens verneeren130 Mijn brieff te overlesen soet131
Wat ick voorts van u sal begheeren / En derff ick u nau segghen goet /132
T'beschaemde dat / doet my vresen Op dit termijn
Lief uyt ghelesen // die hoop ghepresen133
Sal mijn trooster zijn. Venus thoont kracht Wie sal haer laten134
Al sydy mijns mans eygen kint Wilt het daeromme doch niet laten Te troosten die u heeft bemint
Wilt u niet schamen // Ridder vol vramen135
Ghebruyckt my vry
T'sal wei betamen // want gheen blamen136 Salmen gheven dy.
Hypolitus Theseus soone jent137 Ick wil met u al over de jacht138
U eerbaer wesen seer excelent139 Daer ick naer haecke dach en nacht140
U schoone manieren // gaen u vercieren141 U schoone jeucht
Met wilde dieren // kont ghy hantieren142
Ick prijs u vreucht.
Wilt ghy die wijsheyt altijt hanteeren? Laet Venus bloemkens oock zijn ghepluct Wilt ghy int velt altijdt useeren?143 Een ghebloeyet roosken / niet en verdruckt Een volle bloome // pluckt sonder schrome Voor u ghespaert
Slacht niet den loome// Wilt by my come144
O Ridder vermaert.145
Ick bidde u door Venus cracht Dat ghy wilt hooren mijn propoost146 U Vaders vrouwe niet en veracht Maer wiltse gheven uwen troost / Ic heb mijn leven // in u handt ghegheven Merckt mijn verdriet
U Vader verheven // comt ons beneven147 In langhe wijle niet.
Hypolitus antwoordt tot Phedra,
133 uyt ghelesen: voortreffelijk
134 laten: lees: haten (zie ook Van Ghistele, brief van Phaedra, tweede strofe)
135 vol vramen: heldhaftig
136 betamen: gepast zijn
SChaemt tot u schrijven148 En u oneerbaer wesen Wilt toch verdrijven Die oneer mispresen / K'sal u bevel niet doen Als nu mits desen149 Dies laet in u vermoen150 Niet zijn gheresen Wilt toch eens mercken151
Watter af is ghecomen Van d'oneerbaer wercken Medea vol onvromen152 Haer Vader heeft sy verraen Al sonder schromen153
Haer kint en Broer verdaen154 T'leven ghenomen.
Mijn Vaders trouwe
Soude ick die gaen crooken?155
Sy en sal / O Vrouwe:
Van my niet worden ghebroocken / Ick prijs de fraye Jacht
Seer soet van roocken /156 Boven die felle kracht Van Venus stoocken.
Ick wil beminnen Die fraye Jacht verheven. En niet eens beginnen / U eenich troost te gheven
Want deur Venus vier / Soud ick in sneven157
Comen o Vrouwe fier158 Laet dit verdreven.159
Prince
Princesse schoone
Ghy meent dat my u tranen Souden ydoone160
Tot deernisse161vermanen162 En denckt dat Moeder niet U Cortisanen /163
148 tot: voor
149 mits desen: door middel hiervan
150 vemoen: gedachten
151 mercken: in acht nemen
152 vol onvromen: rampzalig
[Oenone en Paris] [vertaling]
Oenone schrijft tot Paris.166
Stemme: Die soete coele Mey / is nu ontdaen.
Wll Paris helaes / my nu versmaen?167 En van sinnen dwaes
Een ander lief ontfaen /168
Denckt hoe ick ben belaen169 Al door dit quaet gherucht Een ander haelt hy saen170
Hy is van mijn ghevlucht Ick bidde ick niet en ducht171 Leest mijnen brief verheven Voor Menelaus sucht172
Sy is van hem niet gheschreven / Die voorwaer u leven
Heeft ghesworen claer173 Sy comt van my beneven174
U lief u wederpaer175.
Weet ghy wel wat ghy spraeckt / O Ridder vol ontrouwe?
Met u seynssen seer naeckt176 In eenen boom ghehouwen Als Paris sijn vrouwe Sal verlaten soet
Soo sal Xyantus vercouwe177
Loopen tegen die vloet // O ghy Riviere goet Wilt nu achterwaert loopen Paris is wech onvroet178
166 De nimf Oenone brengt een zeer gelukkige tijd door met een mooie jonge herder met wie zij samenwoont in de bergen. Hun liefde lijkt voor altijd, daar heeft de jongen althans een eed op gezworen. Als op een dag echter wordt ontdekt dat hij Paris is, de zoon van Priamus en Hecuba van Troje, verandert haar leven. Wanneer prins Paris vervolgens in een
schoonheidswedstrijd tussen de drie godinnen Juno, Minerva en Venus een keuze maakt voor de laatste in het zogeheten ‘Parisoordeel’ en hij als beloning de mooiste vrouw van de wereld toegewezen krijgt (de Griekse koningin Helena), moet Oenone ook haar laatste hoop laten varen. Paris, die inmiddels met Helena in Troje woont en om haar deelneemt aan de Trojaanse oorlog, wil Oenone niet meer terug. Hoe zij daarop reageert, horen we in dit liedje. 167 versmaen: afwijzen
168 ontfaen: ontvangen
Maer nu door Venus raet Connen dees sware tropen180
Dat ick wert desperaet.181 Doen ick u laestmael sprack182
En van u ging scheyden / Gheen troost my en ghebrack Ick ginck u oock gheleyden183 Daer wy onder ons beyden Menich troostelijck woort Malcanderen toeseyden /
Alsoo dat wel behoort / Daer en was niet bespoort184
Dan suchten ende steenen185 En ghy gaeft my confoort186
U hert en gingt niet meenen /187 Ghy kusten my seer reenen188 Voor mijnen rooden mondt Den Heer wil u verleenen Dat ick u sien ghesondt.
Ick heb dickwils ghesien Off u Schip quam varen / Maer eens hoort mijn bedien189
Ick moet het u verclaren / Sach ik u Schip naren /190 My docht ick was verblijt / Maer een Vrou Jonck van Jaren Met een fijn habijdt191
Sach ick doen ter tijdt In uwen schoot rusten T'was u vreucht en jolijt192 U mondt haer dickmaels kuste Denckt wat my doen luste /193
O valsch Ridder ontrou? Als den onghesusten194 Kiest ghy een ander Vrou.
Is u trouwe dus licht195
O Paris vol oneeren? Helenaes ghesicht Dat gaet u nu payseren196 Met groote tormenteeren197 Salt u worden gheloont Haer eyghen Man en Heere198
Die heeft sy nu gehoont / u eerste liefde toont199 Ick bidde u weest mijns ghenadich
So suldy zijn ghecroont / Voor een minnaer gestadich200
184 bespoort: waargenomen
185 steenen: klagen
186 confoort: troost
187 U hert: (maar) uw hart
188 reenen: rein
189 bedien: vertellen
Dat lost my van verdriet.203 Prince is dat sy claecht Dat ghy haer hebt bedrogen
T'is schant dat zijt ghewaecht204
Sy heeft het meer gheploogen205 Maer ick wilt betooghen O Ridderlijck engien206
Gheenighe menschen ooghen207 Hebbent van my ghesien Laet het doch gheschien O Paris Conincx soone
Van Helena wilt vlien En / Oenone schoone208 Gheeft die vreugt te loone /
Als ghy eertijdts hebt ghedaen Maer haer liefde ydoone209
Wilt die doch niet versmaen210
Paris antwoordt tot Oenone Op de Stem / Wy Jonghe sinnen.
Liefste lief verheven Ick ken mijn valsch leven Weest met my ghedult Het is Cupidos schult211
T'gheen datter is bedreven Hoop ick dat ghy beneven212 Patientie nemen sult213 Gods woort moet zijn vervult Ick ben u lief ghehult214
Maer twas Helena soet Die Venus my oyt koude215 En heeft ons tween ontvoude216
Dat ick u liefken goedt Eylacy nu derven moet.217
Ick ging u niet versmaden218
Syt ghy lieft beladen219