• No results found

De toestand in de kampen

In document Bittere Strijders (pagina 41-45)

2. De handhaving van de orde

4.1 De toestand in de kampen

Gedurende de eerste arrestaties in de eerste dagen na de bevrijding werden door de BS geïmproviseerde bewaringsplaatsen ingericht om de gearresteerden in te kunnen huisvesten. Dit waren voornamelijk schoolgebouwen, kazernes, gevangenissen en fabrieksgebouwen, maar soms ook kelders van grote gebouwen. Binnen een aantal dagen tot een aantal weken werden de gevangenen geconcentreerd in de grotere kampen die het meest geschikt waren voor langdurige internering. Zo werd in Amsterdam bijvoorbeeld de gymzaal van het Vossius Gymnasium in gebruik genomen om de eerste gearresteerden in te laten verblijven. Op 12 mei werden ze overgebracht naar een gevangenkamp in de loodsen van de

103 Parlementaire Enquete Commissie 1940 – 1945, Parlementaire Enquete Regeringsbeleid 1940 – 1945 Deel 5a, Verslag

Nederlandsche Stoomboot Maatschappij (KNSM) op de Levantkade.104 In Haarlem werden de

gevangenen na een aantal weken eveneens geconcentreerd en werden ze van een aantal kleinere bewaringsplaatsen overgebracht naar vier grotere kampen.105 Ook in Den Helder werden de gevangenen

eerst ondergebracht in zeven kampen, waarna ze binnen een maand allemaal werden ondergebracht in twee kampen, waarvan één kamp zich op Texel bevond.106 In het gebied ten oosten van de stad Utrecht

waren de gevangenen zelfs ondergebracht in 21 verschillende bewaarplaatsen, waarvan sommige bewaarplaatsen slechts tientallen gevangenen hadden opgenomen. In de meeste gewesten waren de gevangenen vanaf begin juni geconcentreerd in de grotere kampen, maar in Utrecht duurde dit tot eind juni.107

De toestanden in de kampen waren gedurende de eerste weken na de bevrijding, met name in mei, erbarmelijk te noemen. De gevangenen sliepen veelal op de grond, die soms slechts met een dunne laag stro was bedekt. In sommige kampen sliepen de gevangenen dicht op elkaar en waren de zieken niet van de rest van de gevangenen gescheiden, waardoor ziektes zich gemakkelijk konden verspreiden. Daarnaast waren de hygiënische voorzieningen soms ontoereikend en was er een tekort aan wc’s. Bovendien liet de voedselvoorziening in de kampen in de eerste weken te wensen over. Dit had onder andere te maken met de algehele voedseltekorten in West-Nederland. Zo blijkt uit getuigenverslagen over de strafgevangenis in Rotterdam dat de gevangenen bij binnenkomst halverwege mei met vijf man in éénmanscellen werden gestopt en op de grond moesten slapen. Er was vrijwel geen mogelijkheid om zich te wassen en de gevangenen konden ook niet naar buiten om even te luchten. Het eten bestond uit niet meer dan wat aardappelschillen, bedorven blaadjes sla en bloembollenmeel en 75 gram brood per dag. Bovendien zou het door de Canadezen geleverde voedsel niet aan de gevangenen zijn uitgedeeld.108

Ook in een bewaarplaats in een school aan de Polderweg in Amsterdam lagen de geïnterneerden twee weken lang op een met stro bedekte vloer en kregen zij in deze twee weken slechts drie keer een hompje brood en vijf keer een schepje eten.109

In sommige kampen was er in het begin tevens een tekort aan bewaking. Zo rapporteerden meerdere kampcommandanten en gewestelijk commandanten over dit tekort. Zo rapporteerde de gewestelijk commandant van ’t Gooi dat er vooral in mei in alle kampen in zijn gewest een tekort was aan bewaking.110 Het Militair Gezag in Utrecht meldde eveneens dat er een groot tekort was aan

betrouwbare, vast aangestelde en goed uitgeruste bewaking.111 Ook de commissaris van het Militair

104 NL-HaNa, BRIOP, 2.13.208 inv.nr. 2745, Rapport commandant Bewakingstroepen Amsterdam over de periode 4 t/m 12

mei, 12 mei 1945.

105 NL-HaNa, MG, 2.13.25 inv.nr. 697, Veertiendaags rapport districts militair commissaris (DMC) Haarlem, 6 t/m 19 juni,

ongedateerd.

106 NL-HaNa, MG, 2.13.25 inv.nr. 701, Rapport werkzaamheden DMC Den Helder 9 mei t/m 9 juni, 9 juni 1945. 107 Het Utrechts Archief (UA), Weekrapport DMC Utrecht-Oost 10 t/m 16 juni, 16 juni 1945.

108 NIOD, Van der Vaart Smit, 270b inv.nr.2a, Getuigenverklaringen strafgevangenis Rotterdam, ongedateerd. 109 NIOD, Van der Vaart Smit, 270b inv.nr.1e, Getuigenverklaringen Bewaarplaats polderweg, zomer 1946.

110 NL-HaNa, ODS/BS, 2.13.137 inv.nr. 253, rapport gewestelijk commandant ’t Gooi betreffende arrestantenkampen, 11

juni 1945.

Gezag in Delft meldde dat er een groot tekort was aan bewaking in de kampen.112 Bovendien waren de

Bewakingstroepen van de BS in sommige kampen onprofessioneel en lieten zij teveel toe in de kampen. Zo kwamen er klachten binnen over de bewaarplaats in de Da Costaschool in Amsterdam, waar de BS- bewakers erg amicaal waren met voornamelijk de vrouwelijke gevangenen. Ze boden hen sigaretten aan en lieten zich soms zelfs door hen verleiden. Daarnaast liepen de gevangenen hier vrij rond en was er weinig bewaking. Dit leidde tot onvrede bij de omwonenden.113 Ook in Leiden is geklaagd over de

amicale manier waarop de bewakers van de BS met de geïnterneerden omgingen.114

Het kamp waar in secundaire literatuur en in de bronnen uit de diverse archieven het meest over wordt gesproken is het kamp aan de Levantkade in Amsterdam. In dit kamp zaten al snel tegen de 4000 politieke gevangenen. Zij waren verdeeld over de verschillende loodsen van de KNSM. De gevangenen sliepen, net zoals in de andere kampen, op de vloer met een kleine laag stro en lagen vaak dicht op elkaar. Het kamp was zeer onhygiënisch. Er waren te weinig wc’s en de beschikbare wc’s waren overvol en vies. Er waren te weinig faciliteiten waar de gevangenen zich konden wassen en gevallen van luis en schurft kwamen veelvuldig voor en verspreidden zich snel. De voeding betrof slechts één snee brood en tweemaal iets minder dan een halve liter dunne soep per dag.115 Door de tekorten aan voeding was er

ondervoeding ontstaan en wanneer gevangenen voor een langere tijd moesten staan zakten sommigen in elkaar. De combinatie van de ondervoeding en de slechte hygiëne zorgde ervoor dat ziektes zich zeer snel verspreidden door het kamp. Bovendien was er een groot tekort aan ziekenzalen en werden gevangenen die leden aan tyfus gewoon tussen de andere gevangenen gelegd, wat de verspreiding van ziekten alleen maar verder versnelde. Er waren eind mei al twee personen gestorven aan de gevolgen van uitputting en dysenterie.116

Ook de bewaking in het kamp liet te wensen over. Er was onvoldoende bewaking in en rond het kamp aanwezig en de BS’ers die de bewaking uitvoerden werkten vaak zonder enige vorm van discipline. Er werd weinig door de bewakers gecontroleerd, waardoor gevangenen makkelijk op plekken konden komen waar zij niet hoorden. Bovendien werd er door de bewakers veel met vuurwapens geschoten binnen de muren van het kamp. Vaak deden zij dit enkel uit verveling en soms oefenden ze hun schiettechnieken op de celdeuren van gevangenen. Er zouden hierbij tegen het einde van mei al 3 bewakers gewond zijn geraakt en één arbeider zou zelfs aan zijn verwondingen zijn overleden. De BS- bewakers waren soms ook amicaal met bepaalde arrestanten. Ze zouden goederen voor hen hebben binnengesmokkeld in ruil voor sterke drank. Ook zouden een aantal arrestanten met de bewakers van de BS hebben kunnen feesten aan boord van een schip nabij het kamp. De bewakers maakten zich daarnaast schuldig aan diefstal van goederen in het kamp. De artsen die in het kamp werkzaam waren hadden bij de kampcommandant aangegeven dat het kamp in een noodtoestand verkeerde en dat hier snel wat aan

112 NL-HaNa, MG Z-H, 3.09.34 inv.nr. 3, Veertiendaags rapport DMC Delft 12 t/m 29 juni, 3 juli 1945.

113 NL-HaNa, BRIOP, 2.13.208 inv.nr. 2712, Rapport over arrestantenkamp Da Costaschool Amsterdam, 23 juli 1945. 114 NL-HaNa, MG Z-H, 3.09.34 inv.nr. 6, Weekrapport DMC Leiden 30 mei t/m 5 juni, ongedateerd.

115 NL-HaNa, MG, 2.13.25 inv.nr. 696, Weekrapport PMC Noord-Holland 29 mei t/m 4 juni, 4 juni 1945. 116 NL-HaNa, ODS/BS, 2.13.137 inv.nr. 253, Rapport kamparts interneringskamp Levantkade Kat, 28 mei 1945

gedaan moest worden. De antwoorden van de kampcommandant waren volgens de artsen echter ‘onbevredigend’ en de BS-commandanten leken de klachten van de kampartsen niet eens serieus te nemen.117 De provinciaal militair commissaris van het Militair Gezag had het kamp ook bezocht en was

zeer ontevreden over de toestand. Hij beval daarom aan het commissariaat noodvoorziening om meer voedsel te leveren en aan de kampcommandant om meer bewaking in te huren, zodat de omstandigheden in het kamp zouden verbeteren.118

In de meeste kampen leek de toestand in de loop van juni te verbeteren. Op last van het Militair Gezag werd de voedselvoorziening opgevoerd en werd ook geprobeerd de faciliteiten te verbeteren. Zo is uit rapporten van de sectie Juridische zaken van het Militair Gezag enige verbetering op te merken. Het Militair Gezag bracht meerdere bezoeken aan de kampen en zag bijvoorbeeld in het kamp in Brielle dat de gevangenen in kribben konden slapen in plaats van op de grond en dat de hygiënische faciliteiten voldoende waren, waar dat eerst niet het geval was. In Alphen aan den Rijn leek de hygiëne eveneens verbeterd. In de kazernes in Dordrecht en Gorinchem waren de omstandigheden nog niet naar behoren, maar ook hier was de situatie verbeterd ten opzichte van eerdere bezoeken.119 In het kamp Duinrust in

Overveen rapporteerde de kersverse kampcommandant ook verbetering. Hij had een reorganisatie doorgevoerd en heeft strenge regels geïmplementeerd. Er was een tekort aan bewaking dat hij heeft kunnen oplossen. Bovendien heeft hij bewakers van de BS die hij als ongewenst beschouwde van het kamp verwijderd. De hygiëne in het kamp was verbeterd en de hoeveelheid voeding was opgevoerd, al kon het laatste nog beter.120 Zelfs in het kamp aan de Levantkade zou de situatie in juni aan de beterende

hand zijn geweest. De voedselvoorziening was inmiddels verbeterd en er was voldoende bewaking ingehuurd.121

De BS waren in de eerste weken verantwoordelijk voor de organisatie van de meeste bewaringsplaatsen en interneringskampen, waar de omstandigheden vaak erbarmelijk waren. Echter, gezegd moet worden dat de situatie in West-Nederland in de eerste weken na de bevrijding het voor de BS zeer moeilijk maakte om een goede organisatie van de internering te realiseren. Er was in het gehele gebied een groot voedseltekort en de voedseldistributie liep in het begin moeizaam, waardoor het ook moeilijk was om de gevangenen in de kampen van voldoende voedsel te voorzien. Bovendien hebben de BS in een periode van een aantal dagen al heel veel collaborateurs gearresteerd en dat aantal werd niet minder. Het was in mei moeilijk om in een korte tijd alle voorzieningen op orde te hebben om zo’n groot aantal gevangenen onder te brengen.122 Ook waren er tekorten aan bewaking, omdat het aantal

gevangenen simpelweg erg hoog was. Hoewel er zich dus in het archiefmateriaal aanwijzingen bevinden dat de BS ongedisciplineerd hebben gehandeld in de interneringskampen, konden de BS de erbarmelijke

117 NL-HaNa, ODS/BS, 2.13.137 inv.nr. 253, Rapport kamparts interneringskamp Levantkade J. van der Werff, 31 mei 1945 118 NL-HaNa, MG, 2.13.25 inv.nr. 696, Weekrapport PMC Noord-Holland 29 mei t/m 4 juni, 4 juni 1945.

119 NL-HaNa, MG Z-H, 3.09.34 inv.nr. 33, Interneringsrapporten Sectie II Juridische Zaken MG Z-H.

120 NL-HaNa, BRIOP, 2.13.208 inv.nr. 3431, Rapport kampcommandant interneringskamp Duinruist P. Wentink, 9 juni

1945.

121 NL-HaNa, MG, 2.13.25 inv.nr. 696, Weekrapport PMC Noord-Holland 5 t/m 11 juni, 11 juni 1945. 122 NL-HaNa, MG, 2.13.25 inv.nr. 769, Weekrapport Chef-Staf periode per 25 mei en per 1 juni, ongedateerd.

omstandigheden dus niet geheel aangerekend worden. De BS hebben zich onvoldoende kunnen voorbereiden op de organisatie van de internering.

In document Bittere Strijders (pagina 41-45)