• No results found

Arrestaties door de Binnenlandse Strijdkrachten

In document Bittere Strijders (pagina 33-41)

2. De handhaving van de orde

3.1 Arrestaties door de Binnenlandse Strijdkrachten

Tegen de achtergrond van de grote feestvreugde en de soms chaotische overname van het gezag werden er ook vrijwel direct na de bevrijding door de BS arrestatieploegen gevormd. Op een aantal plaatsen hadden de BS de arrestaties al van tevoren goed voorbereid en wisten ze welke personen er gearresteerd moesten worden. Toen het Militair Gezag op 7 en 8 mei het gebied was binnengereden was er dus al een aantal verdachten door de arrestatieploegen van de BS opgepakt en in bewaring gesteld. Zo werden in Amsterdam op 6 mei al de eerste verdachten opgepakt en gevangen genomen in provisorische bewaringsplaatsen.82 In Haarlem waren de BS op 7 mei eveneens begonnen met het uitvoeren van de

eerste arrestaties.83 Ook in Utrecht werd vermeld dat de BS al veel verdachten hadden gearresteerd op

het moment dat het Militair Gezag de provincie binnenreed.84

Op een aantal plekken liepen de arrestaties toch vertraging op en gingen de arrestaties minder snel dan verwacht. Dit kwam doordat in de eerste dagen na de bevrijding een bevel van de Canadese legerleiding binnenkwam, waarin stond dat de BS voorlopig nog niet gewapend mochten optreden en dat er geen arrestaties meer verricht mochten worden. Dit was om verdere conflicten met de Duitse troepen te voorkomen.85 In sommige gebieden leverde dit een vertraging op bij het uitvoeren van de

arrestaties. Zo hielden de BS in Utrecht zich netjes aan het bevel en traden zij niet gewapend op. Uiteindelijk had iemand van de POD hier speciale armbanden geregeld, waarmee zij alsnog gewapend mochten rondlopen.86 In andere gebieden gingen de arrestaties daarentegen wel door. Zo rapporteerde

de militair commissaris van Den Helder dat het bevel van de Canadese legerleiding volgens hem ongegrond was. Het bevel zou in strijd zijn geweest met de vooraf gemaakte afspraken tussen de geallieerden en het Militair Gezag en het was überhaupt niet mogelijk om hierop te handhaven. De militair commissaris had er daarom niets op tegen dat de BS gewapend zouden blijven rondlopen. De BS gingen hier daarom gewoon door met de arrestaties.87 Na een week waren de opsporingsdiensten en

arrestatieploegen weer in de meeste plekken aan het werk en binnen twee weken was al een groot aantal verdachten opgepakt.88 Zo rapporteerde de commissaris van het Militair Gezag in Noord-Holland dat

op 14 mei in de meeste gewesten van de BS al een groot aantal personen was gearresteerd. In gewest Noord-Holland-Noorderkwartier waren bijvoorbeeld al 3000 van de 4000 verdachten gearresteerd. Ook in de andere gewesten in Noord-Holland was al ongeveer de helft van het aantal verdachten opgepakt. Alleen in Amsterdam was er in verhouding nog een kleiner aantal van de 13000 verdachten gearresteerd, maar toch ging dit al om een aantal van 4000 mensen. Bovendien waren in alle gewesten in Noord- Holland al POD’s aan het werk.89

De rapportering over het verloop van de arrestaties door de BS-arrestatieploegen lijkt in lijn te zijn met de rapportering over de ordehandhaving van de BS. In het begin rapporteerde het Militair Gezag over het algemeen dus positief. Waar er in de meeste provincies geen bijzonderheden waren over de samenwerking met de BS en er soms zelfs positief gesproken werd over de samenwerking, kan worden aangenomen dat dit eveneens gold over de verrichtingen van de arrestatieploegen. Anders zou dit in de verschillende rapporten van het Militair Gezag zijn opgenomen. Echter, de rapporten van het Militair Gezag geven bijna geen beschrijving van de eerste dagen na de bevrijding, omdat het Militair Gezag toen nog niet West-Nederland was binnengereden. Enige rapportage van de BS is wel beschikbaar, maar

83 NL-HaNa, BRIOP, 2.13.208 inv.nr. 3354, Rapport districtscommandant Haarlem over de periode 4 t/m 10 mei, 17 mei

1945.

84 UA, 1136 inv.nr. 1, Verslag Sectie II Juridische Zaken MG Utrecht-Oost, ongedateerd 85 NL-HaNa, MG, 2.13.25 inv.nr. 769, Weekrapport Chef-Staf periode per 18 mei, ongedateerd. 86 UA, 1136 inv.nr. 1, Verslag Sectie II Juridische Zaken MG Utrecht-Oost, ongedateerd

87 NL-HaNa, MG, 2.13.25 inv.nr. 701, Rapport werkzaamheden DMC Den Helder 9 mei t/m 9 juni, 9 juni 1945. 88 NL-HaNa, MG, 2.13.25 inv.nr. 769, Weekrapport Chef-Staf periode per 31 mei, ongedateerd.

deze zouden gekleurd kunnen zijn. Om die reden is er ook gekeken naar binnengekomen correspondentie bij de BS. In de rapporten en de binnengekomen correspondentie van de BS zijn diverse aanwijzingen te vinden dat de BS weldegelijk een aantal excessen hebben veroorzaakt tijdens het uitvoeren van de arrestaties. Zo waren er in Den Haag verschillende korte rapporten geschreven over misstanden. Zo zou iemand bij een arrestatie met gummiknuppels zijn geslagen door de arrestatieploeg van de BS. Ook zou het huis van een gearresteerde dame door de BS zijn geplunderd.90 Bij de BS in

Amsterdam kwamen eveneens klachten binnen over de arrestatieploegen. Zo zouden verschillende huizen van collaborateurs door leden van de BS zijn geplunderd, nadat de bewoners waren gearresteerd.91 In Haarlem werd volgens een BS-verslag juist door de bevolking geklaagd over het te

geringe aantal arrestaties dat in de eerste dagen na de bevrijding was uitgevoerd. Echter, hierbij kan worden afgevraagd of het niet de BS zelf waren die vooral vonden dat dit het geval was.92

De aanwijzingen dat de BS ongedisciplineerd zouden hebben gehandeld bij het uitvoeren van de arrestaties zijn zeer gering. In de geraadpleegde archieven komen slechts enkele voorbeelden voor waar bovendien weinig details worden gegeven. Ook in de secundaire literatuur wordt er maar weinig geschreven over de manier waarop de BS in West-Nederland de arrestaties uitvoerden. Zo wordt in Het

Koninkrijk slechts kort geschreven over de arrestaties die zich in de eerste dagen van mei hebben

afgespeeld. Op slechts één pagina benoemt De Jong het feit dat de arrestaties in Utrecht zonder excessen verliepen en hij noemt een voorbeeld van een kort bericht over excessen bij arrestaties in Den Haag. Echter, volgens De Jong kan worden verondersteld dat de arrestaties tot veel meer excessen hebben geleid dan is gedocumenteerd. De reden hiervoor zou zijn geweest dat de plegers van de excessen, de leden van de BS, er geen belang bij zouden hebben gehad om de excessen vast te leggen.93 Hier zou ook

aan kunnen worden toegevoegd dat een groot deel van de omstanders ook niet de behoefte voelden om de misstanden te documenteren, vanwege de wraakgevoelens die zij hadden jegens de gearresteerden. Daarnaast was het voor het Militair Gezag in de eerste dagen van mei moeilijk om over de arrestaties te rapporteren, omdat zij toen nog niet West-Nederland waren binnengereden. Ook in de epiloog van de serie gaat De Jong kort in op de arrestaties en concludeert hij opnieuw dat aangenomen kan worden dat er veel meer excessen hebben plaatsgevonden. .94

Hoewel de argumenten de aanname van De Jong goed onderbouwen, mag niet worden vergeten dat de beperkte documentatie over de excessen bij de arrestaties in West-Nederland een schril contrast vormen met de berichtgeving over de arrestaties in de zuidelijke provincies. Er is veel bekend over het chaotische verloop van de arrestaties door de BS aldaar. De BS hadden de arrestanten publiekelijk

90 NL-HaNa, BRIOP, 2.13.208 inv.nr. 439, Stukken betreffende onderzoek naar leden van de BS Den Haag. 91 NL-HaNa, BRIOP, 2.13.208 inv.nr. 2712, Stukken betreffende arrestaties Amsterdam.

92 NL-HaNa, BRIOP, 2.13.208 inv.nr. 3354, Rapport districtscommandant Haarlem over de periode 4 t/m 10 mei, 17 mei

1945.

93 L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog deel 10B, Het laatste jaar II (’s Gravenhage 1982)

1379.

94 de Jong, L., Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog deel 12, Epiloog I (’s Gravenhage 1988) 485 –

vernederd, mishandeld en ze hadden hun huizen geplunderd. Daarnaast waren er veel arrestanten ten onrechte opgepakt en waren er vaak geen processen verbaal opgesteld. Dit chaotische verloop was één van de redenen voor de discussie over de arrestatiebevoegdheid tussen de geallieerden, het Militair Gezag en de BS die in het eerste hoofdstuk is besproken. Later waren de arrestaties in het zuiden en de daaropvolgende discussie ook een onderwerp in één van de onderzoeken van de Parlementaire Enquêtecommissie ‘Regeringsbeleid 1940 – 1945’, die onderzoek deed naar het regeringsbeleid van de kabinetten tijdens de bezetting. Over de arrestaties in het zuiden van het land is dus weldegelijk veel gedocumenteerd, terwijl de argumenten voor het uitblijven van documentatie ook voor de arrestaties in het zuiden hadden kunnen gelden.95 De aanname van De Jong moet dus enigszins worden genuanceerd.

Er kan aangenomen worden dat er meer excessen hebben plaatsgevonden bij de arrestaties door de BS in West-Nederland dan is gedocumenteerd. Echter, op basis van de beschikbare rapportering kan er niet worden aangenomen dat dit structureel was en dat het in het merendeel van de dorpen en steden is gebeurd.

Een meer voor de hand liggende aanname kan worden gemaakt wanneer een parallel wordt getrokken met de bevindingen in het vorige hoofdstuk. Hierin werd onder andere duidelijk dat het Militair Gezag en de staf van de BS constateerden dar er een groep was, waarvan de meesten niet afkomstig waren uit het gewapende verzet, die de naam van de BS schaadden. Deze groep zou uit de BS moeten worden gezuiverd. Ook in dit hoofdstuk komt naar voren dat de samenwerking met de BS over het algemeen naar behoren verliep en er werden over de arrestaties, net zoals over de ordehandhaving, vrijwel geen bijzonderheden gemeld. Op basis van enkele aanwijzingen kan wel worden aangenomen dat er zich een aantal excessen hebben voorgedaan en dat het niet bij de gedocumenteerde misstanden is gebleven. Het is aannemelijk dat de groep die de naam van de BS schaadde en daarom de BS zouden moeten verlaten ook hiervoor verantwoordelijk was. Een groot deel van de arrestaties leek dus ordelijk en in goede samenwerking met de POD’s, de politie en het Militair Gezag te zijn uitgevoerd, maar een aantal BS’ers hebben door heel West-Nederland gezorgd voor excessen bij deze arrestaties.

3.2 ‘Moffenmeiden’

In de secundaire literatuur wordt ook gesproken over de publieke vernedering van de ‘moffenmeiden’; de vrouwen die een relatie hebben gehad met een Duitse soldaat. Deze vrouwen zijn in alle delen van het land ten prooi gevallen aan woedende menigten. Ze werden voor het oog van velen kaalgeknipt of geschoren en soms werd hun kale hoofd met pek of menie besmeurd. Soms moesten ze bovendien borden omhooghouden met woorden als ‘moffenhoer’ of andere verwijzingen naar hun seksuele relatie met Duitsers. Hoewel er in secundaire literatuur aanwijzingen zijn dat de BS in West-Nederland betrokken waren bij deze publieke vernederingen, zijn er in de geraadpleegde archieven vrijwel geen

95 A.D. Belinfante, In Plaats van Bijltjesdag, De Geschiedenis van de Bijzondere Rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog

aanwijzingen die erop duiden dat de BS hierbij betrokken waren. De mogelijke redenen hiervoor zijn min of meer hetzelfde als de redenen voor de beperkte documentatie over de excessen bij de arrestaties. Bovendien zou het kunnen dat veel slachtoffers zich hebben geschaamd voor het feit dat zij een moffenmeid waren en daarom niet hebben geklaagd bij de BS of het Militair Gezag.

De aanwijzingen die er wel zijn bieden geen hard bewijs dat de BS zich met de vernedering van de ‘moffenmeiden’ bezighielden. Zo heeft prins Bernhard een bevel uitgegeven aan de gewestelijk commandant en de districtscommandanten van Zuid-Holland-Zuid en vermoedelijk ook aan de andere gewestelijk commandanten waarin hij nadrukkelijk vermeldde dat de BS de vrouwen die met Duitsers omgang hadden gehad niet mochten kaalscheren. Of dit toen al was gebeurd valt niet uit dit bevel op te halen.96 In Noord-Holland hebben verschillende plaatselijk commandanten van de BS voor hun

districtscommandant moeten uitzoeken welke vrouwen er in hun dorp omgang hebben gehad met Duitsers. In verschillende korte berichten geven zij het aantal vrouwen die hieronder vielen aan, soms met naam en toenaam. Echter, hieruit valt niet op te halen wat er met die vrouwen is gebeurd.97 Vanwege

dit zeer beperkte aantal bronnen die er amper op wijzen dat de BS in West-Nederland betrokken waren bij de vernedering van de ‘moffenmeiden’ is besloten voor dit thema uit te wijken naar de beschikbare secundaire literatuur.

Over dit thema zijn twee publicaties verschenen waarin er voorbeelden worden besproken van de vernedering van ‘moffenmeiden’ in West-Nederland waar de BS bij betrokken waren. De meest recente publicatie is Moffenmeiden van Rianne Oosterom en beschrijft de vernedering van de vrouwen die omgang hebben gehad met Duitsers. Op basis van dagboeken, egodocumenten en interviews met getuigen beschrijft zij in verhalende enkele voorbeelden van de publieke vernedering van de ‘moffenmeiden’.98 Zo beschrijft ze de situatie in Utrecht, waar er meerdere ‘moffenmeiden’ werden

meegenomen door de BS waarna ze op verschillende pleinen voor de ogen van menigten werden kaalgeschoren. Hierbij is niet duidelijk of de BS de ‘moffenmeiden’ ook schoren. Eén oud-BS’er verklaarde aan Oosterom dat hij zag gebeuren hoe burgers de ‘moffenmeiden’ kaalschoren en dat hij hierbij niet ingreep. Een andere vrouw gaf in een brief aan Oosterom aan dat ze zelf heeft meegewerkt aan het oppakken van de meiden. Ze gaf aan dat ze ‘er bij was’, waaruit Oosterom concludeerde dat ze onderdeel was van de BS. Echter, het zou evengoed kunnen dat zij bedoelde dat ze aanwezig was bij het oppakken van de ‘moffenmeiden’.99 Ook beschrijft ze de situatie in Ridderkerk. Hier zouden de BS zelfs

in een vergadering hebben besloten de ‘moffenmeiden’ op te pakken. Dit deden zij omdat er door het Canadese bevel om ongewapend te blijven nog geen arrestaties uit konden voeren. Om de woede van de bevolking te temperen zouden de ‘moffenmeiden’ daarom door de BS worden opgepakt.100 Hoewel

96 NL-HaNa, BRIOP, 2.13.208 inv.nr. 4391, Bevel BNS over kaalscheren ‘moffenmeiden’, ongedateerd.

97 NL-HaNa, ODS/BS, 2.13.137 inv.nr. 253, verschillende berichten betreffende ‘moffenmeiden’ Noord-Holland, 15 mei

1945.

98 R. Oosterom, Moffenmeiden (Amsterdam 2019) 9 – 15. 99 Ibidem., 49 – 54.

het boek van Oosterom voorbeelden bevat van de betrokkenheid van de BS bij de vernedering van de ‘moffenmeiden’, gaat het slechts om twee voorbeelden die betrekking hebben tot de gebeurtenissen in West-Nederland. Bovendien berusten deze voorbeelden voornamelijk op de verslaglegging van derden. Het boek geeft zodoende geen compleet beeld van de situatie omtrent de betrokkenheid van de BS bij de vernedering van de ‘moffenmeiden’ in West-Nederland.

Een uitgebreider werk is Wie geschoren wordt moet stilzitten van Monika Diederichs. Hierin beschrijft ze de behandeling van de ‘moffenmeiden’ in verschillende plaatsen door het hele land. Zij doet dit op basis van getuigenverslagen, de archieven van de Bijzondere Rechtspleging en de archieven van verschillende gemeenten. Bovendien heeft ze, in tegenstelling tot Oosterom, interviews afgelegd met slachtoffers van de vernedering. Ze geeft een beschrijving van de gebeurtenissen door het hele land en gaat kort in op de situatie in West-Nederland. Zo beschrijft ze dat in verschillende plaatsen in Noord- en Zuid-Holland vrouwen door leden van de BS op straat waren gesleurd en werden gedwongen om zich kaal te laten knippen. Op basis van ooggetuigenverslagen wordt beschreven dat er al voor de bevrijding in verschillende gemeenten door de BS lijsten waren opgesteld met daarop vrouwen die met Duitsers omgang hadden gehad. Zo zouden er in Haarlem, Alblasserdam, Den Haag en Rotterdam dergelijke lijsten zijn opgesteld om deze na de bevrijding af te kunnen werken. In verschillende gemeenten gebeurde dit dan ook en werden de ‘moffenmeiden’ opgepakt en meegenomen naar openbare plekken.101 In een aantal gemeenten waren de BS hier bij betrokken. Zo zouden de BS volgens een

ooggetuige samen met de politie in het dorpje Hillegom hebben besloten om de ‘moffenmeiden’ in het openbaar kaal te laten knippen, zodat de woede van de bevolking relatief beperkt kon blijven. Ook zouden BS’ers hebben meegewerkt met het oppakken van de ‘moffenmeiden’ in Hillegom. In Dordrecht zou zelfs de districtscommandant het bevel hebben gegeven om het haar van de vrouwen te scheren en wel in de vorm van een hakenkruis. In de steden Utrecht en Amsterdam en dorpen in Zuid-Holland leek het voornamelijk de burgerbevolking die de ‘moffenmeiden’ meenam en kaalschoor. In sommige gevallen zouden de BS hebben toegekeken of de vrouwen onder schot gehouden met een stengun.102

Uit de secundaire literatuur blijkt dus dat de BS op verschillende plekken betrokken waren bij de publieke vernedering van de ‘moffenmeiden’. Dit gebeurde voornamelijk gedurende de eerste dagen na de bevrijding, omdat de collaborateurs toen nog niet konden worden opgepakt. De situatie in de besproken plaatsen verschilde. Op sommige plekken zouden de BS hebben besloten de ‘moffenmeiden’ op te pakken, om zo de woede van de burgerbevolking in bedwang te kunnen houden. Op deze plekken waren de BS echt actief bezig met het opsporen, oppakken en kaalscheren van de ‘moffenmeiden’. Echter, op de andere plekken was voornamelijk de burgerbevolking actief en keek de BS toe of hielden zij de ‘moffenmeiden’ alleen onder schot. Hoewel de secundaire literatuur geen compleet beeld geeft over de situatie in heel West-Nederland kan aangenomen worden dat door het hele gebied de situatie

101M. Diederichs, Wie geschoren wordt moet stilzitten (Soesterberg 2015) 155 – 158. 102 Ibidem., 161 – 167.

verschillend was. Op sommige plekken hebben de BS voornamelijk toegekeken hoe de ‘moffenmeiden’ werden vernederd, op andere plekken hebben de BS er een actieve bijdrage aan geleverd.

3.3 Besluit

Direct na de bevrijding werden er door de BS arrestatieploegen gevormd en werden de eerste verdachten opgepakt. Op sommige plekken werden de arrestaties vertraagd, omdat de BS niet meer gewapend mochten rondlopen. Op andere plekken gingen de arrestaties wel door. Na twee weken waren er op de meeste plekken al een groot aantal arrestaties uitgevoerd, in samenwerking met de POD’s. Over het algemeen leken de arrestaties ordelijk en rustig te zijn verlopen. Er zijn slechts enkele aanwijzingen die erop duiden dat er excessen hebben plaatsgevonden. Echter, in secundaire literatuur wordt gesuggereerd dat deze excessen zich op veel meer plekken hebben afgespeeld. Gezien het verschil met de documentatie over de arrestaties in het zuiden dient dit enigszins te worden genuanceerd. Echter, wanneer wordt gekeken naar de zuivering van de BS kan worden aangenomen dat de personen die de naam van de BS schaadden ook betrokken waren bij de excessen bij de arrestaties. Aangenomen kan daarom worden dat de arrestaties over het algemeen ordelijk verliepen, maar dat er toch BS’ers waren die ervoor zorgden dat er door heel West-Nederland enkele excessen hebben plaatsgevonden bij de arrestaties.

Vooral tijdens de eerste dagen na de bevrijding werden er door heel West-Nederland ‘moffenmeiden’ opgepakt en voor het oog van menigten kaalgeschoren en vernederd. In secundaire literatuur komt naar voren dat op enkele plekken de BS hierbij betrokken zouden zijn geweest. De

In document Bittere Strijders (pagina 33-41)