• No results found

Toepasbaarheid van het modelin strumentarium voor andere soorten

11. Integratie en toepassingen

11.9. Toepasbaarheid van het modelin strumentarium voor andere soorten

Uit de studies die in dit rapport worden gepresen- teerd komen een aantal karakteristieke eigenschap- pen naar voren van het trekgedrag en ruimtelijke populatiedynamiek van de Kolgans. De gebruikte en ontwikkelde onderzoeksmethoden zijn echter op een breed scala van soorten toepasbaar. Mede door dit Kolganzen-project zijn de betrokken onderzoeks- groepen bedreven geworden in het analyseren van de grote datasets met veldwaarnemingen die voor veel soorten onderhouden worden, het opstellen en ana- lyseren van fysiologische modellen en het ontwerpen en analyseren van ruimtelijke (meta-)populatiemo- dellen. In dit Kolganzenproject was de integratie van het fysiologische trekmodel met het metapopulatie- model een interessante wetenschappelijke uitdaging.

Door het optimale trekgedrag en compenserende foerageergedrag na verstoring door te rekenen in het metapopulatiemodel waren we in staat de gevolgen te laten zien van deze gedragingen van individuele ganzen voor het aantal Kolganzen in Nederland en de door hen veroorzaakte gewasschade.

De in dit rapport besproken beheerscenario’s om- vatten geenszins alle mogelijke opties, De keuzen daarin zijn mede beïnvloed door het feit dat het ganzenbeheer in Nederland zich in een overgangs- fase bevindt, nu de verantwoordelijkheid ervoor is overgedragen van het rijk naar de provincies. Welke wegen daarbij worden ingeslagen is nog niet voor alle provincies duidelijk. Het in dit project ontwik- kelde modelinstrumentarium kan ook voor afzon- derlijke provincies van nut zijn bij het maken van beleidsafwegingen. De ruimtelijke inrichting van het metapopulatiemodel maakt het mogelijk effecten van ingrepen in één provincie te verkennen, waar- bij deze niet alleen voor de provincie zelf maar ook op het niveau van Nederland en de gehele (flyway) populatie in beeld kunnen worden gebracht. Het feit dat effecten op deze hogere schaalniveaus belangrijk zijn pleit wel voor een gezamenlijke, onderling afge- stemde aanpak. Het doorrekenen van nieuw ontwik- kelde scenario’s met de hier ontwikkelde modellen is overigens niet iets dat beleidsmakers en beheerders eenvoudig zelf kunnen doen; daarvoor is wel input van professionele onderzoekers nodig. Maar nu het instrumentarium klaarstaat kunnen dergelijke aan- vullende verkenningen wel worden uitgevoerd met een (zeer) beperkte extra inspanning en kosten. In iets mindere mate geldt hetzelfde voor beleids- vraagstukken ten aanzien van andere ganzensoor- ten. De in de modellen gebruikte parameters voor reproductie, overleving, dispersie en gedragsaspec- ten en de relaties tussen aantallen en schade zijn soortspecifiek en zullen voor andere soorten (iets) andere waarden hebben, al vertonen verschillende ganzensoorten veel overeenkomsten in hun demo- grafie en gedrag. Vanwege die overeenkomsten is de basisstructuur van de modellen wel al geschikt voor toepassing bij andere soorten, zodat het daarvoor benodigde werk vooral zal bestaan uit het kiezen en implementeren van de juiste parameterwaarden. Afhankelijk van of er direct bruikbare literatuur- gegevens beschikbaar zijn of schattingen moeten worden afgeleid door analyse van veldgegevens, zoals bij de Kolgans, kan dit overigens nog een flinke klus zijn. Van het in hoofdstuk 7 beschreven trekmodel bestaan overigens al versies voor ver- schillende soorten; het is oorspronkelijk ontwikkeld voor de Kleine Rietgans (Bauer et al. 2006, 2008, Klaassen et al. 2006), maar ondertussen ook al aan- gepast voor de Brandgans (Jonker et al. 2010) de

Kleine Zwaan (Beekman et al. 2002) en zelfs voor de Kanoetstrandloper (Bauer et al. 2010).

Met betrekking tot het metapopulatiemodel zou toepassing op enkele andere talrijke schadeveroor- zakende soorten interessant zijn, waaronder Brand- gans en Grauwe Gans. Deze soorten verschillen van de Kolgans onder meer in het feit dat naast de overwinterende trekvogels ook een aanzienlijke (bij de Grauwe Gans tegenwoordig zelfs belangrijkere) eigen broedpopulatie jaarrond in Nederland voor- komt, maar de structuur en de ingebouwde flexibili- teit van het model bieden goede mogelijkheden om ook deze aspecten een plaats te geven, zodat geïnte- greerde analyses van zomer- en winterganzenbeleid mogelijk worden.

Een andere gebruiksmogelijkheid van dit model- instrumentarium is de integratie van de effecten van meerdere menselijke activiteiten (bijvoorbeeld beheer, verstoring, aantasting leefmilieu) op indivi- duele dieren via ruimtelijke populatiemodellen om de consequenties te kunnen onderzoeken van die activiteiten voor populaties op nationaal en interna- tionaal niveau. Het mede hier gesmede samenwer- kingsverband, verder geformaliseerd in het Centre for Avian Population Studies (CAPS, www.avianpo- pulationstudies.org), brengt de data en expertises bij elkaar die nodig zijn voor een dergelijke gedetail- leerde opschaling van menselijke activiteiten naar populatiedynamiek.

Bij de toepassingsmogelijkheden van deze experti- ses, data en modellen kan gedacht worden aan een breed scala van analyses. Bijvoorbeeld het bestu- deren van de cumulatieve effecten van verjaging, afschot, voedingswaarde van gebieden, verstoring, interactie met andere soorten van wilde dieren, et- cetera op verschillende tijdstippen in het jaar en op soms totaal verschillende plekken. Deze analyses kunnen zowel resulteren in voorspellingen van lo- kale aantallen dieren, alsook de ruimtelijke verdeling van dieren en van de mogelijke impact die zij hebben op de landbouw of andere economische of natuur- waarden.

11.10. Conclusies

• Na decennia van groei is de Europese kolgan- zenpopulatie in het afgelopen decennium gesta- biliseerd; reproductie en sterfte zijn momenteel ongeveer in balans. Een verdere toename van de sterfte door afschot zal dan leiden tot een afname van de populatie.

• Twee belangrijke kanttekeningen daarbij zijn dat bij de huidige populatiegrootte grote aantallen ge- schoten ganzen ‘nodig zijn’ om een merkbaar ef-

fect op de overleving te bewerkstelligen, en dat dit effect bovendien naar verwachting deels gecom- penseerd zal worden via dichtheidsafhankelijke effecten op de reproductie.

• Door een flexibel gebruik van meerdere pleister- plaatsen tijdens de voorjaarstrek zijn Kolganzen tamelijk goed gebufferd tegen negatieve indirecte effecten van verstoring en jacht in de wintergebie- den op het broedsucces.

• Verschillende factoren beperken de effectiviteit verjaging/verstoring als middel om landbouw- schade door de ganzen te reduceren. De grote beweeglijkheid van Kolganzen binnen hun winter- areaal maakt dat lokale of regionale aantalsver- lagingen maar een beperkte duur hebben. Onder bepaalde omstandigheden kunnen verstoring/ jacht in Nederland zelfs leiden tot meer in plaats van minder begrazing, doordat de ganzen hun winterverblijf verlengen. Bovendien leidt verja- ging tot extra energiekosten en extra voedselbe- hoefte.

• Het blijvend verjagen van Kolganzen uit alleen specifieke polders of percelen met kwetsbare gewassen kan een interessante optie zijn omdat hier verminderde gewasschade wellicht eerder opweegt tegen de kosten van continu verjagen (in-

clusief extra begrazing door verstoring). • De beweeglijkheid van de ganzen en het regio-

overschrijdende karakter van effecten van men- selijke ingrepen vormen een sterk argument om beleid en beheer m.b.t. Kolganzen aan te pakken op een groot schaalniveau, door middel van coör- dinatie en afstemming tussen provincies en lan- den in de flyway.

• Het ontwikkelde modelinstrumentarium is op een breed scala van soorten toepasbaar. Mede door dit Kolganzen-project zijn de betrokken onderzoeks- groepen bedreven geworden in het analyseren van de grote datasets met veldwaarnemingen die voor veel soorten onderhouden worden, het opstellen en analyseren van fysiologische modellen, en het ontwerpen en analyseren van ruimtelijke (meta-) populatiemodellen. Bij de toepassingsmogelijk- heden van deze expertises, data en modellen kan gedacht worden aan een breed scala van analyses. Bijvoorbeeld het bestuderen van de cumulatieve effecten van verjaging, afschot, voedingswaarde van gebieden, verstoring, interactie met andere soorten van wilde dieren, etcetera op verschil- lende tijdstippen in het jaar en op soms totaal ver- schillende plekken.