• No results found

7. Tussen twee vuren: model van de voorjaarstrek

7.2. Modelbeschrijving en parameterisa tie

7.5.4. Demografische consequenties – overleving en broedsucces

Onze resultaten hebben laten zien dat overleving hoog kan blijven, zelfs bij een verhoogd predatie- risico wanneer slechts één pleisterplaats beïnvloed is, zolang deze plaats niet NL is of als de toename slechts beperkt is. De ganzen kunnen dan hun gedrag aanpassen en het risico op sterfte minima- liseren. Als een combinatie van pleisterplaatsen beïnvloed is of als NL of Nen (de eerste en laatste pleisterplaats) een hoog predatierisico hebben, dalen de overleving of het broedsucces echter aanzienlijk. Dit komt doordat er in NL veel minder uitwijkmoge- lijkheden zijn (omdat het voorjaar nog moet begin- nen op andere pleisterplaatsen). Met toenemende klimaatverandering met zachtere winters kunnen D en PL in de toekomst wellicht eerder beschikbaar komen voor Kolganzen en zullen de effecten van ver- storing met afschot naar verwachting minder drama- tisch worden. Gebruik van de laatste pleisterplaats voor de broedgebieden (Nen) is ook belangrijk voor een succesvol broedseizoen, omdat er dan slechts een korte laatste vlucht nodig is en de vogels met veel reserves op de broedgebieden kunnen aanko- men.

Kortom, een algemeen resultaat van onze studie is dat voor ganzen die de voorjaarstrek naar Arctisch Rusland overleven, predatierisico in NL tot een ge- wijzigde verblijfsduur in NL leidt en dat predatierisi- co op de Russische/Baltische pleisterplaatsen vooral invloed heeft op het broedsucces.

Deze bevindingen geven aan dat ganzen een aan- zienlijke potentie hebben om te compenseren voor nadelige omstandigheden op eerdere pleisterplaat- sen tijdens hun trekroute, maar dat de potentie om te compenseren afneemt naarmate ze dichter bij de broedgebieden komen. Het ontbreken van deze com- pensatiemogelijkheid komt aan het licht bij (ganzen) soorten die geen of slechts enkele tussenliggende pleisterplaatsen hebben en die dus de mogelijkheid missen om te corrigeren voor “foute” beslissingen, zoals een laat vertrek vanuit hun overwinteringsge- bied (Ebbinge & Spaans 1995, Clausen & Clausen 2013).

Er is enige discussie of jacht danwel afschot echt een effectieve maatregel kan zijn om populatiegrootte te beheersen. Dit zal afhangen van de grootte van de populatie. Bij kleine populaties leidt een verandering in afschotintensiteit tot een meetbaar verschil in de procentuele sterfte en heeft direct een effect op de po- pulatieontwikkeling (Ebbinge 1991). Dit komt door- dat afschotmortalitiet bij ganzen additief is (d.w.z. bovenop de natuurljike mortaliteit komt) (Francis

groot is geworden moet de afschotintensiteit echter enorm zijn om nog effect te hebben. In het geval van de Sneeuwgans, waarvan in Noord-Amerika enkele populaties in de laatste decennia zeer sterk zijn ge- groeid, hebben studies aangetoond dat jacht tijdens de voorjaarstrek de aanwas van jongen in de popula- tie kan verminderen (Morrissette et al. 2010), moge- lijk door niet-dodelijke effecten (Julliet et al. 2012). Maar bij dergelijke zeer grote populaties blijkt een toename van de jacht geen effectieve maatregel meer om populatiegrootte te beheersen (Koons et al. 2014).

7.6. Conclusies

• Met een gedragsgebaseerd model hebben we de gevolgen van verstoring met afschot/ jacht op de voorjaarstrek van Kolganzen onderzocht. Daarbij hebben we gekeken naar het trekgedrag, de dy-

namiek van lichaamsreserves, de overleving en het verwachte broedsucces. Hierbij wordt er van uitgegaan dat de ganzen verstoring (door begelei- dend afschot) en jacht ervaren als een verhoogd predatierisico en hun gedrag daarop aanpassen. • De voorspelde gevolgen blijken afhankelijk van de

locatie binnen de trekroute waar verstoring door middel van afschot/ jacht plaatsvindt.

• Afschot/ jacht vroeg in de trekroute veranderde voornamelijk de keuze voor c.q. verblijfsduur op pleisterplaatsen en de overleving, terwijl het broedsucces sterker werd beïnvloed naarmate afschot/jacht dichter bij de broedgebieden werd uitgevoerd.

• De conditie van de ganzen bij vertrek uit Nederland heeft weinig effect op de conditie bij aankomst in de broedgebieden, terwijl de conditie bij vertrek vanuit pleisterplaatsen verderop langs de trekroute hier wel effect op heeft.

Figuur 7.16. Vertrektijden (uit NL in dagen na 1 maart) en verblijfsduur in overige pleisterregio’s (dagen) voor verschillende parameter in- stellingen. (a) Predatierisico in NL is gelijk aan die in de standaardinstellingen. (b) Predatierisico in NL is verhoogd. (c)Predatierisico op alle Baltische/Russische pleisterplaatsen is ver- hoogd. Ark staat voor Ark/ Kom.

A

C B

• Onze resultaten laten zien dat een verhoging van het predatierisico in Nederland (NL) leidt tot een langere verblijfsduur in NL, maar ook dat (de verwachting van) een hoger predatierisico in de Baltische of Russische pleisterplaatsen leidt tot latere vertrektijden vanuit NL. Beiden zijn strate- gieën om het predatierisico te minimaliseren door óf minder intensief te foerageren óf plaatsen met een hoog risico te vermijden. Een langer verblijf in NL betekent dat foerageren over een langere periode plaatsvindt en dus dat de totale schade in NL hoger zal zijn. Daarom kan het verhogen van het predatierisico in NL leiden tot het contra- intuïtieve resultaat dat hierdoor de schade toe- in plaats afneemt.

• Bij een extreme verhoging van het predatierisico in NL verlaten de ganzen NL en vertrekken naar Duitsland (D); dit gaat echter gepaard met een dramatisch lage overleving alsmede een verlaagd broedsucces, omdat de omstandigheden in D pas later in het voorjaar geschikt worden om op te vetten.

7.7. Dankwoord

Wij bedanken Sabrina van der Kraats voor haar hulp bij het parameteriseren van het model en Mitra Shariati Najafabadi voor het maken van figuur 7.1.

7.8. Appendix A1

De gevoeligheid van het model werd getest voor verschillende parameters: predatierisico (zie resulta- ten), start van het voorjaar (zie ook figuur 7.9), eind- beloning, vliegsnelheid en beslissingsfout. De in- vloed van de start van het voorjaar werd getest door de start tien dagen later te laten plaatsvinden voor elke pleisterplaats, zodat voedsel tien dagen later pas beschikbaar kwam in vergelijking met de standaard- instellingen. De eindbeloning werd gehalveerd om te kijken of vogels meer op overleving zouden inzetten dan het op tijd op de broedgebieden arriveren. De ef- fecten van vliegsnelheid werd bekeken door de snel- heid te verlagen van 1440 km/dag naar 1296 km/ dag, gebaseerd op waardes gegeven door Guillemain

et al. (2007). Tot slot veranderden we de beslissings-

fout van 1000 naar 2000 om te zien of in welke mate het gedrag van de vogels verder zou afwijken van het optimale gedrag indien er meer ruimte is voor het maken van fouten.

De effecten van het veranderen van de start van het voorjaar, vliegsnelheid, beslissingsfout en eindbelo- ning op vertrektijden, verblijfsduur en broedsucces zijn te vinden in figuur A1 en A2. De grootte van deze

Figuur 7.17. Het aantal broedpogingen voor verschil- lende parameter instellingen. (a) Predatierisico in NL is gelijk aan die in de standaardinstellingen. (b) Predatierisico in NL is verhoogd. (c) Predatierisico op alle Baltische/Russische pleisterplaatsen is verhoogd.

A

C B

effecten hangt af van het scenario, dus hebben we drie verschillende scenario’s gebruikt: a) standaard predatierisico in Nederland, b) verhoogd predatie- risico in Nederland en c) verhoogd predatierisico op alle Baltische/Russische pleisterplaatsen.

Wanneer het voorjaar tien dagen later startte, ble- ven de ganzen in alle scenario’s langer in Nederland (figuur 7.16). Het verlagen van de vliegsnelheid naar 1296 km/dag leidde tot een eerder vertrek vanuit Nederland en tot een langere verblijfsduur in Lit/

Ukr. Daarnaast leidde een lagere vliegsnelheid in scenario b en c tot een nog eerder vertrek vanuit Nederland en tot een daarmee gepaard gaande verandering van verblijf op Est/Tver (en volgende pleisterplaatsen) naar een verblijf op Lit/Ukr. Het verhogen van de waarde voor de beslissingsfout re- sulteerde in een langere verblijfsduur in Nederland en Est/Tver. Het verlagen van de eindbeloning beïn-

vloedde de verblijfsduur in Nederland en Lit/Ukr. Over het algemeen werd het broedsucces niet be- invloed door veranderingen in bovengenoemde parameters, maar er was één uitzondering: een la- gere vliegsnelheid bij een verhoogd predatierisico in Nederland leidde tot een hoger aandeel broedvogels (figuur 7.17b).