• No results found

TIVA OF IMMATERIËLE ACTIVA OP LANDBOUWBEDRIJ

VEN

2.1. Worden de met de primaire landbouwproductie verband houdende in­

vesteringen in materiële of immateriële activa op landbouwbedrijven uitgevoerd door een of meer begunstigden?

ja

neen

2.2. Zo neen, heeft de investering betrekking op materiële of immateriële activa die door een of meer begunstigden worden gebruikt?

ja

neen

2.3. Is de steun bedoeld voor investeringen in materiële of immateriële activa die verband houden met de productie, op het bedrijf, van energie uit hernieuwbare bronnen of van biobrandstoffen?

ja

neen

Zo neen, gelieve niet te antwoorden op de vragen 2.4 tot en met 2.17.

2.4. Wordt de investering uitgevoerd met het oog op de productie van bio­

brandstoffen in de zin van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parle­

ment en de Raad ( 1 )?

ja

neen

2.5. Als het antwoord op vraag 2.4 „ja” is, is het dan zo dat de productie­

capaciteit van de voor steun in aanmerking komende installaties voor de productie van hernieuwbare energie niet groter is dan de capaciteit die overeenstemt met de gemiddelde hoeveelheid brandstof die het land­

bouwbedrijf jaarlijks voor vervoer verbruikt?

ja

neen

▼M9

02004R0794 — NL — 22.12.2016 — 010.001 — 180

( 1 ) Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijzi­

ging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.6. Worden de geproduceerde biobrandstoffen op de markt verkocht?

ja

neen

Zo ja, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.7. Wordt de investering uitgevoerd met het oog op de productie, op het landbouwbedrijf, van thermische energie en/of elektriciteit uit hernieuw­

bare bronnen?

ja

neen

2.8. Als het antwoord op vraag 2.7 „ja” is, is het dan zo dat:

a) de installaties voor de productie van hernieuwbare energie die voor steun in aanmerking komen, uitsluitend tot doel hebben in de eigen energiebehoefte van het betrokken landbouwbedrijf te voorzien?

ja

neen

en

b) de productiecapaciteit van de installaties voor de productie van her­

nieuwbare energie die voor steun in aanmerking komen, niet groter is dan de capaciteit die overeenstemt met het gecombineerde gemid­

delde jaarlijkse energieverbruik van thermische energie en elektrici­

teit van het landbouwbedrijf, met inbegrip van het landbouwhuishou­

den?

ja

neen

Als het antwoord op zowel punt a) als punt b) „neen” is, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.9. Wordt, met betrekking tot elektriciteit, de jaarlimiet van het eigen ver­

bruik nageleefd?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.10. Hoe wordt het gemiddelde jaarlijkse verbruik opgeteld wanneer de in­

vestering in de energie- of biobrandstofproductie door meer dan één landbouwbedrijf wordt uitgevoerd?

2.11. Bestaan er op nationaal niveau minimumnormen voor energie-efficiëntie voor investeringen die energie verbruiken of produceren?

ja

neen

2.12. Als het antwoord op vraag 2.11 „ja” is, is er op nationaal niveau bepaald dat aan de in vraag 2.11 bedoelde normen moet worden voldaan?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.13. Is de steun specifiek bestemd voor investeringen in installaties die vooral tot doel hebben elektriciteit op te wekken uit biomassa?

ja

neen

▼M9

02004R0794 — NL — 22.12.2016 — 010.001 — 181

2.14. Als het antwoord op vraag 2.13 „ja” is, wordt in die installaties een door de lidstaat bepaald minimumpercentage van de opgewekte warmte-ener­

gie gebruikt?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.15. Zijn er op het niveau van de lidstaat voor de verschillende types instal­

laties drempelwaarden vastgesteld voor het maximale aandeel granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliehoudende gewassen dat mag worden gebruikt voor de productie van bio-energie, waaronder bio­

brandstoffen?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.16. Blijft de steun voor bio-energieprojecten beperkt tot bio-energie die vol­

doet aan de toepasselijke duurzaamheidscriteria die zijn vastgesteld in de wetgeving van de Unie, waaronder artikel 17, leden 2 tot en met 6, van Richtlijn 2009/28/EG?

ja

neen

Zo neen, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.17. Is de productiecapaciteit van de installatie groter dan het gemiddelde jaarlijkse verbruik van de begunstigde(n)?

ja

neen

Zo ja, dan moeten de lidstaten voldoen aan de voorwaarden van de richtsnoeren voor staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 ( 1 ), tenzij de steun van de aanmeldingsverplichting is vrijgesteld (bijv. door de algemene groepsvrijstellingsverordening ( 2 )).

2.18. Welke van de onderstaande doelstellingen worden met de investering beoogd:

a) de verbetering van de algehele prestatie en duurzaamheid van het landbouwbedrijf, met name door een verlaging van de pro­

ductiekosten of de verbetering en omschakeling van de produc­

tie;

b) de verbetering van het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandig­

heden of de normen inzake dierenwelzijn voor zover de inves­

tering tot doel heeft verder te gaan dan de geldende Unienor­

men;

c) de aanleg en verbetering van infrastructuur in verband met de ontwikkeling, aanpassing en modernisering van de landbouw, inclusief op het gebied van de toegankelijkheid van landbouw­

grond, ruilverkaveling en grondverbetering en de voorziening en besparing van energie en water.

Als de investering gericht is op een andere activiteit waarmee dit doel wordt nagestreefd, gelieve die andere activiteit te om­

schrijven:

d) de verwezenlijking van agromilieuklimaatdoelstellingen, waar­

onder die in verband met de staat van instandhouding van de biodiversiteit van soorten en habitats, en de vergroting van de maatschappelijke belevingswaarde van een Natura 2000-gebied of van andere systemen met hoge natuurwaarde, voor zover het om niet-productieve investeringen gaat.

▼M9

02004R0794 — NL — 22.12.2016 — 010.001 — 182

( 1 ) PB C 200 van 28.6.2014, blz. 1.

( 2 ) Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

Als de investering gericht is op een andere activiteit waarmee dit doel wordt nagestreefd, gelieve die andere activiteit te om­

schrijven:

e) het herstel van agrarisch productiepotentieel dat schade heeft opgelopen door natuurrampen, buitengewone gebeurtenissen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kun­

nen worden gelijkgesteld, dierziekten, plantenplagen en be­

schermde dieren, de preventie van schade als gevolg van deze gebeurtenissen en factoren, en de beperking van het risico van dergelijke schade.

Als de investering gericht is op een andere activiteit waarmee dit doel wordt nagestreefd, gelieve die andere activiteit te om­

schrijven:

f) de vestiging, voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouw­

bedrijf, van jonge landbouwers voor zover het gaat om inves­

teringen om te voldoen aan de Unienormen voor de landbouw­

productie, met inbegrip van de veiligheid op de werkplek.

Voor deze doelstelling mag investeringssteun worden verleend gedurende ten hoogste 24 maanden vanaf de datum van vesti­

ging. Wordt deze termijn nageleefd?

ja

neen

g) de uitvoering in Kroatië van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad ( 1 ) (de nitraatrichtlijn) gedurende ten hoogste vier jaar vanaf de toetredingsdatum overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 5, lid 1, van die richtlijn;

h) de naleving van nieuwe eisen die in het recht van de Unie worden gesteld aan ondernemingen die actief zijn in de pri­

maire landbouwproductie.

Voor die doelstelling mag investeringssteun worden verleend gedurende ten hoogste twaalf maanden vanaf de datum waarop de nieuwe, in het recht van de Unie gestelde eisen voor de betrokken onderneming bindend zijn geworden. Wordt deze termijn nageleefd?

ja

neen

i) overige (gelieve te omschrijven):

Als de investering andere doelstellingen heeft, wijzen wij erop dat enkel investeringen waarmee een of meer van de in de punten a) tot en met h) opgesomde doelstellingen worden be­

oogd, in aanmerking komen voor steun voor investeringen in landbouwbedrijven.

2.19. Omvatten de in aanmerking komende kosten:

a) de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of ver­

betering van onroerende goederen;

Was het bedrag van de aangekochte grond gelijk aan of lager dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie?

ja

neen

Zo neen, heeft de concrete actie betrekking op milieubehoud?

ja

neen

Zo ja, dan kan in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen een hoger percentage worden toegestaan.

▼M9

02004R0794 — NL — 22.12.2016 — 010.001 — 183

( 1 ) Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).

Gelieve informatie te verstrekken over de uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde omstandigheden, zodat de Commissie het geval in kwestie kan beoordelen.

b) de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

c) algemene kosten in verband met de onder a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaar­

heidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen van de in de punten a) en b) bedoelde uitgaven worden verricht;

d) de kosten van de aankoop of ontwikkeling van computersoft­

ware en van de verwerving van octrooien, licenties, auteurs­

rechten en handelsmerken;

e) uitgaven voor niet-productieve investeringen in verband met de in punt 143, onder d), van de richtsnoeren bedoelde doelstel­

lingen;

f) als het gaat om investeringen met het oog op het herstel van agrarisch productiepotentieel dat schade heeft opgelopen als gevolg van natuurrampen, buitengewone gebeurtenissen, on­

gunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten, plantenplagen of beschermde dieren: de kosten om het productiepotentieel te herstellen tot op het vóór de betrokken gebeurtenis bestaande niveau;

g) als het gaat om investeringen ter preventie van schade als ge­

volg van natuurrampen, buitengewone gebeurtenissen, ongun­

stige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten of plantenplagen of ter pre­

ventie van schade door beschermde dieren: de kosten van spe­

cifieke preventieve acties om de impact van dergelijke waar­

schijnlijke gebeurtenissen te verminderen;

h) overige kosten (gelieve te omschrijven): …

2.20. Omvatten de in aanmerking komende kosten:

a) de kosten van de aankoop van productierechten, betalingsrech­

ten en eenjarige gewassen;

b) de kosten van de aanplant van eenjarige gewassen;

c) de kosten van de aankoop van dieren, met uitzondering van investeringen voor:

i) de aankoop van dieren met het oog op de doelstelling van punt 143, onder e), van de richtsnoeren,

en

ii) de aankoop van fokdieren voor de verbetering van de ge­

netische kwaliteit van het veebeslag; voor deze uitzondering moet worden voldaan aan de voorwaarden van vraag 2.23 van dit formulier aanvullende informatie;

▼M9

02004R0794 — NL — 22.12.2016 — 010.001 — 184

d) de kosten van investeringen om aan de geldende Unienormen te voldoen, rekening houdend met de in punt 148 van de richt­

snoeren opgenomen uitzonderingen;

e) andere dan de in punt 144 van de richtsnoeren bedoelde kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, over­

headkosten en verzekeringspremies;

f) werkkapitaal.

Als er kosten bij betrokken zijn die in de punten a) tot en met f) zijn vermeld, dan wijzen wij erop dat de steun niet kan worden aangemerkt als verenigbaar met de interne markt.

2.21. Omvatten de in aanmerking komende kosten uitgaven voor investeringen die worden uitgevoerd met het oog op de doelstelling van punt 143, onder e), van de richtsnoeren?

ja

neen

2.22. Omvatten de in aanmerking komende kosten uitgaven voor de aankoop van fokdieren voor de verbetering van de genetische kwaliteit van het veebeslag?

ja

neen

2.23. Wordt, als het antwoord op vraag 2.22 „ja” is, voldaan aan de volgende voorwaarden?

a) de steun mag alleen worden toegekend voor de aankoop van fokdieren voor de verbetering van de genetische kwaliteit van het veebeslag bij runderen, schapen en geiten;

b) alleen investeringen om de genetische kwaliteit van het bestand te verbeteren door de aankoop van zowel mannelijke als vrou­

welijke fokdieren van hoge kwaliteit die in stamboeken zijn geregistreerd, komen in aanmerking;

c) als het gaat om de vervanging van bestaande fokdieren, mag de steun slechts worden toegekend voor de vervanging van dieren die niet in een stamboek waren geregistreerd;

d) voor de steun komen alleen actieve landbouwers in aanmer­

king;

e) alleen dieren die gedurende een zekere periode een optimaal voortplantingspotentieel bieden, mogen worden aangekocht;

daarom komen alleen vrouwelijke dieren in aanmerking die worden aangekocht voordat zij hun eerste nageslacht ter wereld hebben gebracht;

f) de aangekochte dieren moeten ten minste gedurende vier jaar in het beslag worden gehouden.

In dit specifieke geval is investeringssteun slechts met de interne markt verenigbaar als cumulatief aan de voorwaarden van de punten a) tot en met f) wordt voldaan.

2.24. Wordt, met betrekking tot irrigatie op nieuwe en bestaande geïrrigeerde arealen, aan de volgende voorwaarden voldaan?

a) voor het hele gebied waarin de investering zal worden uitge­

voerd en andere gebieden waarin deze investering gevolgen voor het milieu kan hebben, is een stroomgebiedbeheerplan overeenkomstig de kaderrichtlijn water aan de Commissie toe­

gezonden;

b) de maatregelen die in het kader van het stroomgebiedbeheer­

plan overeenkomstig artikel 11 van de kaderrichtlijn water wor­

den uitgevoerd en voor de landbouwsector van belang zijn, zijn in het betrokken maatregelenprogramma omschreven;

▼M9

02004R0794 — NL — 22.12.2016 — 010.001 — 185

c) er is een watermetingssysteem waarmee het waterverbruik op het niveau van de gesteunde investering kan worden gemeten, of een dergelijk systeem zal als onderdeel van de investering beschikbaar worden gesteld;

d) een investering in de verbetering van een bestaande irrigatie- installatie of een irrigatie-infrastructuuronderdeel komt alleen in aanmerking als uit een voorafgaande beoordeling blijkt dat hierdoor, afgaande op de technische parameters van de be­

staande installatie of infrastructuur, ten minste tussen 5 % en 25 % water kan worden bespaard;

e) als de investering betrekking heeft op oppervlakte- of grond­

waterlichamen waarvan de toestand om redenen in verband met de waterhoeveelheid als minder dan goed is aangemerkt in het betrokken stroomgebiedbeheerplan:

i) moet de investering garanderen dat het waterverbruik, op het niveau van de investering, daadwerkelijk ver­

mindert met ten minste 50 % van de potentiële water­

besparing die door de investering mogelijk wordt ge­

maakt,

ii) moet de investering, indien zij betrekking heeft op één landbouwbedrijf, tevens resulteren in een vermindering van het totale waterverbruik van het landbouwbedrijf van ten minste 50 % van de potentiële waterbesparing die op het niveau van de investering mogelijk wordt gemaakt. Het totale waterverbruik van het bedrijf moet ook het water omvatten dat door het bedrijf wordt ver­

kocht;

f) geen van de in punt e) vermelde voorwaarden is van toepassing omdat het gaat om een investering in een bestaande installatie die enkel betrekking heeft op energie-efficiëntie, een investe­

ring voor het aanleggen van een reservoir of een investering in het gebruik van gerecycleerd water die geen gevolgen heeft voor een oppervlakte- of grondwaterlichaam;

g) als het gaat om een investering die leidt tot een netto-uitbrei­

ding van het geïrrigeerd areaal met gevolgen voor een bepaald oppervlakte- of grondwaterlichaam, wordt voldaan aan het vol­

gende:

i) de toestand van het waterlichaam in het betrokken stroomgebiedbeheerplan is niet als minder dan goed aangemerkt om redenen die verband houden met de waterhoeveelheid, en

ii) uit een milieuanalyse blijkt dat de investering geen significante negatieve milieueffecten zal hebben. Een dergelijke analyse van de milieueffecten moet door de bevoegde autoriteit worden uitgevoerd of goedgekeurd, en kan tevens betrekking hebben op groepen bedrijven;

In dit specifieke geval kan investeringssteun slechts als ver­

enigbaar met de interne markt worden aangemerkt als aan de twee criteria van de punten i) en ii) wordt voldaan.

h) de voorwaarde van punt g), onder i), is niet van toepassing op investeringen die tot een netto-uitbreiding van het geïrrigeerd areaal leiden als:

i) de investering wordt gecombineerd met een investering in een bestaande irrigatie-installatie of een bestaand irrigatie-infrastructuuronderdeel waarvan uit een voor­

afgaande beoordeling blijkt dat hierdoor, afgaande op de technische parameters van de bestaande installatie of infrastructuur, ten minste tussen 5 % en 25 % water kan worden bespaard, en

▼M9

02004R0794 — NL — 22.12.2016 — 010.001 — 186

ii) de investering leidt tot een daadwerkelijke verminde­

ring van het waterverbruik, op het niveau van de in­

vestering als geheel, van ten minste 50 % van de po­

tentiële waterbesparing die door de investering in de bestaande irrigatie-installatie of het bestaande infra­

structuuronderdeel mogelijk wordt gemaakt;

De voorwaarde van punt g), i), geldt enkel niet als is voldaan aan de twee voorwaarden die onder i) en ii) van dit punt zijn vermeld.

i) de voorwaarde van punt g), onder i), geldt niet voor investe­

ringen in de bouw van een nieuwe irrigatie-installatie die van water wordt voorzien vanuit een bestaand reservoir dat door de bevoegde autoriteiten vóór 31 oktober 2013 is goedgekeurd, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

i) het betrokken reservoir is vermeld in het betrokken stroomgebiedbeheerplan en valt onder de contro­

levoorschriften van artikel 11, lid 3, onder e), van de kaderrichtlijn water,