• No results found

Theoretische modellen om sedentair gedrag te bepalen

2 Sedentair gedrag bij ouderen

2.8 Theoretische modellen om sedentair gedrag te bepalen

In de psychologie zijn verschillende theorieën voorhanden die kunnen gebruikt worden om gedrag te verklaren. Specifiek voor SG werden recent een ecologisch model (the ecological model of four domains of sedentary behavior) en een model gebaseerd op de dual-process theorie (HAPA+habit model) ontwikkeld. Beide theorieën worden hieronder toegelicht.

2.8.1 Ecologisch model

Determinanten zijn oorzakelijke factoren die het gedrag helpen bepalen. De determinanten van SG kunnen in kaart gebracht worden aan de hand van het ecologisch model van Owen (Figuur 10). Het model benadrukt hoe het perspectief van gedragingen kan worden toegepast voor het begrijpen van de factoren die verband houden met SG in verschillende contexten. Eveneens kan dit model toegepast worden op alle leeftijdsgroepen: kinderen, jeugd, volwassenen en oudere volwassenen (Owen et al., 2011).

Figuur 10: Het ecologisch model met de vier domeinen van sedentair gedrag (uit Owen et al., 2011)

Het ecologisch model vestigt de aandacht op vier domeinen van SG; de vrije tijd, het huishouden, de werkgerichte omgeving en het transport (Owen et al., 2011). Binnen elk domein wordt het gedrag van een individu door verschillende niveaus beïnvloed, waaronder het individueel, sociaal, organisatorisch-, gemeenschaps-, omgevings- en beleidsniveau. Het individuele of intrapersoonlijke niveau beschrijft de demografische, biologische en

33 psychosociale factoren van het individu. Het sociale niveau heeft betrekking op de directe omgeving van het individu zoals vrienden, familie en collega’s. Het organisatorisch en gemeenschapsniveau leggen de focus op initiatieven vanuit de organisatie of gemeenschap om het SG te verminderen. Het beleidsniveau omvat de wetgeving, reglementeringen en subsidiëring. Al deze niveaus kunnen bepaalde sedentaire gedragingen beïnvloeden en interageren met het individueel niveau (waaronder persoonlijke voorkeuren, plezier of barrières) en proximaal-sociale factoren (zoals bijv. familiale vereisten of werkrelaties). Binnen deze masterproef zal voornamelijk gefocust worden op het intrapersoonlijke niveau. Dit niveau kan worden onderverdeeld in 3 subklassen: socio-demografische, biologische en psychosociale factoren. Deze variabelen bevinden zich in de kern van het ecologische model van Owen et al. (2011).

2.8.1.1 Socio-demografische variabelen

Tabel 2: Systematische review van determinanten van sedentair gedrag in oudere volwassenen: een DEDIPAC studie (uit Chastin et al., 2015)

Socio-demografische factoren maken deel uit van de eigenschappen van een persoon die weinig tot niet beïnvloedbaar zijn. Leeftijd, geslacht, burgerlijke staat, sociaaleconomische status (SES), tewerkstelling of pensionering zijn socio-demografische factoren die geassocieerd worden met het SG en dit gedrag mogelijks kunnen voorspellen (zie tabel 2 uit Chastin et al., 2015).

34 De mate van SG is afhankelijk van de leeftijd waarbij O’Donoghue (2016) vaststelde dat de meerderheid in het onderzoek een positieve relatie toont tussen de leeftijd en het SG (hoe ouder de persoon; hoe meer SG). Shiroma et al. (2013) zagen ook een jaarlijkse toename in de totale dagelijkse ST van ongeveer 5% na de leeftijd van 65 jaar. Toch zijn er studies die een negatieve relatie aantonen tussen de leeftijd en proxy ’s van SG. Zo rapporteerden Kikuchi et al. (2013) dat ouderen van 70 jaar of ouder minder snel tv keken dan ouderen jonger dan 70 jaar.

Onderzoek bestudeerde vervolgens ook de associatie tussen het geslacht en het SG waarbij men zag dat ouderen van het mannelijke geslacht meer sedentair waren dan vrouwen (Salmon et al., 2003; Clark et al., 2010; Ku et al., 2011 en Arnardottir et al., 2013). Meer specifiek vertonen mannen meer SG tijdens het gebruik van een computer en in de vrije tijd (De Cocker et al., 2014). Kikuchi et al. (2013) meldde dat mannen 21% meer kans hebben om langer tv te kijken in vergelijking met vrouwen en waarbij het SG werd geassocieerd met ongunstige gezondheidsresultaten bij volwassenen onafhankelijk van het niveau van FA. Deze associaties worden in andere studies niet gevonden. Zo hebben vrouwen volgens Clark et al. (2010) een sterkere en meer consistente associatie met SG dan mannen. Godfrey et al. (2014) vonden geen significant verband tussen geslacht in de totale ST, maar wel een verschil in accumulatie patronen van SG per geslacht.

Associatie van de burgerlijke staat met SG werd ondersteund door het cross-sectioneel onderzoek van Van Der Berg et al. (2014) en toonde aan dat ongehuwde oudere volwassenen 15,3 minuten meer per dag, zowel zelfgerapporteerd als objectief gemeten, SG vertoonden in tegenstelling tot hun gehuwde tegenhangers. Mede ondersteund met de bevindingen van van Cauwenberg et al. (2014) die hogere niveaus van zelfgerapporteerd SG konden aantonen (+6,5 en +11 minuten per dag tv-kijken) bij weduwen of weduwnaars in vergelijking met samenwonenden/getrouwden of gescheiden/ongetrouwden.

Aansluitend heeft ook de sociaaleconomische status (SES) een invloed op de mate van SG bij ouderen. SES staat voor de positie van de mens op de maatschappelijke ladder. Deze SES kan niet op een directe manier gemeten worden maar kan wel worden benaderd aan de hand van enkele indicatoren, zoals bijvoorbeeld het inkomen en het opleidingsniveau. Uit een eerdere Australische studie bleek dat personen die kosten rapporteerden als een hindernis om FA te vertonen meer kans hadden op hogere tv-tijden (Salmon et al., 2003). Deze bevindingen werden niet ondersteund door recenter onderzoek waarbij lage gezinsinkomen niet significant

35 geassocieerd werden met hogere tv-tijden. De indicator “opleidingsniveau” daarentegen ging wel gepaard met een toegenomen kans op een hogere ST voor mannen en vrouwen. In volgende onderzoeken werd een omgekeerd significant verband gevonden tussen het opleidingsniveau en de ST. Kikuchi et al. (2013) vonden een toename van 37% in odd ratio van de tv-tijd voor diegene die geen universitair diploma hadden. De geschatte effect-size rapporteerde 42 minuten minder per dag voor ouderen met een hoger opleidingsniveau (Van Cauwenberg et al., 2014).

De status van de tewerkstelling vertoonde significante associaties met SG in enkele studies (Kikuchi et al., 2014; Godfrey et al., 2014). Tewerkstelling doorheen het leven wordt mede geassocieerd met een hogere ST op oudere leeftijd (Van Der Berg et al., 2014). Daarnaast zou het hebben van een beroepsfunctie met vrijwilligerswerk samen gaan met een reductie van zo’n 15 minuten objectief en subjectief gemeten tv-tijd per dag. Omdat deze masterproef betrekking heeft op 60-plussers brengt dit met zich mee dat een meerderheid van deze ouderen de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar in de nabijheid zal bereiken of reeds heeft bereikt. De overgang naar en de eerste jaren van het pensioen is een belangrijke fase in het leven van de oudere volwassene en kan FA en/of SG gaan beïnvloeden (Van Dyck, Cardon en Bourdheauhuij, 2016).

2.8.1.2 Biologische variabelen

Een belangrijke biologische factor die in rekening moet worden gebracht is de BMI. Gennuso et al. (2013) vonden dat een hoger objectief gemeten SG geassocieerd was met hogere BMI- waardes. Eveneens in de studie van Stamatakis et al. (2012) werd het zelfgerapporteerde SG in de vrije tijd positief geassocieerd met BMI. Aansluitende variabelen die invloed kunnen uitoefenen op het SG zijn het hebben van obesitas en hypertensie. Belangrijk hierbij is dat deze determinanten ook gevolgen kunnen zijn van fysieke inactiviteit en SG (Chau, Grunseit, Chey et al., 2013).

2.8.1.3 Psychosociale variabelen

Chastin et al. (2015) benadrukten dat voornamelijk niet-veranderbare variabelen (zoals socio- demografische variabelen) werden onderzocht als mogelijke bijbehorende variabelen van SG. Dit legt de noodzaak op aanvullend onderzoek naar de veranderbare variabelen, zoals de psychologische en sociale determinanten om de interventie-ontwikkelaars verder te informeren met betrekking tot het reduceren van SG (Sallis, Owen, Fisher., 2008). Volgens de resultaten van Van Dyck et al. (2011) werd de perceptie van de ouderdom significant gerelateerd aan

36 verandering in de schermtijd. Een positieve perceptie van ouderdom ging gepaard met een toename van de schermtijd. Rhodes et al. (2009) onderzocht of gepland gedrag verband hield met SG waarbij gemengde resultaten werden gevonden. Houding en intentie waren negatief gecorreleerd met SG, in tegenstelling tot de waargenomen controle en de norm. Verder vonden ook Conroy et al. (2013) een negatieve associatie tussen gewoonte en intentie in termen van SG.

2.8.2 Dual-process theorie

De dual-process theorie steunt op het idee dat de intrapersoonlijke determinanten van SG, waaronder motivatie, tweevoudig van aard zijn: enerzijds is er het gecontroleerde en anderzijds is er het automatische motivatieproces (Conroy DE, Maher JP, Elavsky S, 2013). Gecontroleerde processen zijn bewust, vrijwillig en kosten moeite (bijv. intenties). Automatische processen zijn relatief onbewust, moeiteloos en onbedoeld (bijv. gewoontes). De SG-gewoontes hebben dus een directe invloed op het gedrag (Maher J.P., & Conroy D.E., 2016). Om de automatische motivatieprocessen die SG reguleren te verklaren, werd gebruik gemaakt van de Health Action Process Approach+habit (HAPA+habit) (Schwarzer R, Schüz B, Ziegelmann JP, et al., 2007). HAPA is een sociaal-cognitief theoretisch model dat eerder succesvol werd toegepast om de gecontroleerde processen te verklaren die verschillende gezondheidsgedragingen reguleren. Eén van de belangrijkste principes van HAPA is dat individuen intenties ontwikkelen om gedrag te veranderen en deze intenties vervolgens in gedrag vertalen. Het vormen van intenties volstaat echter niet om gedrag te beperken. Dit fenomeen staat bekend als de kloof tussen intentie en gedrag (Conroy D.E., Maher J.P., Elavsky S., 2013). Inspanningen dienen geleverd te worden om intenties te vertalen in gedrag en SG- gewoontes te overwinnen. Zo zijn er interventies die gebruik maken van action planning en het verbeteren van zelf-effectiviteit en intenties om de nadelige gewoontes van SG (automatisch proces) te verbreken.

37