• No results found

Thema 4: Jezelf als instrument

In document NIET THUIS KUNNEN OPGROEIEN , EN D AN? (pagina 33-36)

VERHALEN UIT DE PRAKTIJK

3.9 Thema 4: Jezelf als instrument

boos en te dreigen met van alles. Dat is voor de andere kinderen heel schadelijk, dus dan zeg ik: “Kom maar jongens, dan gaan wij even uit de ruimte.” Tegen het kind zeg ik: “Ik zie dat je boos bent en dat mag ook. Ik kom zo terug, ik breng eerst even de rest weg. Die mogen van mij dan buitenspelen. Alles kan.”

Vaak zeggen stagiaires of nieuwe mensen: dat kan toch niet? Dat kan wel, want ik denk: voor mijn part ga je met zijn allen picknicken op een slaapkamer als je brood aan het eten bent.

Dat kan, alles kan. Een beetje flexibel moet je daarin zijn en kinderen ervaren dat vaak ook als heel prettig. Zij voelen ook echt van: jij gaat er nu voor zorgen dat ons niks gebeurt. Ik denk dat ze daar meer aan hebben dan te zien dat je in conflict bent met een rollebollend kind.”

Zingen op de gang Maart 2014 Een pedagogisch medewerker vertelt:

‘Een collega van ons zingt altijd luid in de gang. Toen ze dat voor de eerste keer deed, gaf een jongen aan dat hij dat fijn vond. Nu zet ze dat ook in bij andere kinderen en checkt ze bij hen of die het ook fijn vinden.

Als je van die dingen terugkrijgt, dan denk je: dat kan ik dus ook proberen bij anderen. De dingen die je inzet kunnen verschillen, maar de manier van reageren, afstemmen,

gelijkwaar-digheid, dat ze er mogen zijn, hoe je je eigen gevoel toont, dat is er continu. Daar moet je jouw eigen manier in zoeken. Je zoekt hoe je lijntjes kunt blijven houden met een kind en wat bij jou past.’

Samen even uitzuchten Maart 2014

Een behandelcoördinator vertelt:

‘Wat er bij dit kind is... Die mentor zat heel erg van: dit doet dit kind niet bij mij, maar wel bij iemand anders. Die gooit een ruit in, loopt weg of wordt agressief naar een ander kind. Die agressie is het eerste wat naar boven komt. Dat is een primaire reactie op angst. Dan kan jij niet zeggen: kom maar hier. Dat wil dat kind niet. Dus dan zal je iets moeten verzinnen. Jij moet even uit de situatie. Ik blijf vriendelijk tegen jou. Ik blijf aardig tegen jou. Maar ik ben wel duidelijk:

ik snap dat jij het nu heel erg moeilijk hebt en ik zie dat je heel erg boos wordt, ik vind je nog steeds aardig, maar dit kan niet. We stoppen nu de situatie. We halen jou er even uit om rustig te worden. Ook dat andere kind. Jullie moeten allebei even afkoelen. Even tot rust komen.

Ik heb het liefst dat ze dat doen. Maar de situatie is niet zo. We proberen het wel, dat is ons streven. Je zet dat kind op een neutrale plaats. Dat is nu helaas meestal de kamer, ik zou liever een andere plaats daarvoor zien. Soms het halletje. Soms ben je buiten en zet je een kind in een hoekje. Ga daar maar even zitten. Dan wil ik graag dat de leiding het contact met dat kind houdt.

Al is het voor de deur, dat kan ook. En dan na een tijdje vraag ik: gaat het al een beetje? Ik ben er nog voor jou. Kan ik binnenkomen? Kunnen we samen even knuffelen?

Een concreet voorbeeld heb ik gezien bij een gezinshuis hier in het dorp. Daar was een kind dat op school ontplofte. De gezinshuisouder had het kind van school gehaald, want het was totale paniek.

Kom maar mee met mij, want zo kan het niet. Dus die heeft het kind in het halletje gezet. Dat kind heeft een uur lang gillend, krijsend, bonkend op die deur in dat halletje gezeten. Het kind was echt totaal de weg kwijt.

De gezinshuisouder stond er maar tegen die deur geleund, om die maar dicht te houden. Ik ben er nog voor jou hoor. Zo van: weet maar dat ik er ben, ik wijs jou niet af. Met het zweet op haar hoofd die deur maar dicht houden en door het raampje kijken. Kan ik al binnen komen? Lukt het al? Nou dat heeft anderhalf uur geduurd voordat het kind tot bedaren was. Pff, ik zie nou dat het lukt. Pff, zullen we samen even uitzuchten, uitpuffen, want we zijn er allebei moe van? Hèhè, pff, moe hoor.’

Vertel eens Maart 2014 Een pedagogisch medewerker vertelt:

‘Een jongen bij me op de groep zei laatst: “Sommigen van jullie zijn zo streng.”

Ik zeg: “Maar ik heb altijd het idee dat ik veel strenger ben dan de anderen.”

“Nee”, zegt hij. “Dat komt door de stem. De andere roepen mijn naam.”

Toen deed hij voor hoe. “Jij zegt altijd: aah, jongen.”

Dan denk ik: oh ja, daar zit het hem dus in. Het zit dus in je stemgebruik. Het zit in hoe je kijkt naar de ander en het serieus nemen. Hoe boos hij ook is, ik zal altijd vragen van: wat is er nou eigenlijk aan de hand? Vertel eens. In plaats van: nou is het klaar en je gaat hier de spullen niet kapot maken. Dat je altijd wel de opening blijft geven aan een kind.’

Om de beurt November 2013

Een orthopedagoge vertelt:

‘Ik werkte een tijdje terug met een groepje van drie kinderen die niks met elkaar hebben. Je merkt dat het een grote kakofonie is. Eén begeleider erbij. Het enige wat ik tegen haar gezegd heb is: zorg voor een beurtverdeling. Maar niet door te zeggen van: nu heb jij de beurt, of je praat voor je beurt. Nee. Maar gewoon door de richting te hebben. Richting dat kind iets te zeggen, een pauze te nemen, het kind geeft iets terug, mogelijk zeg je er nog iets over, pauze, volgende.

Dus je doet de beurtverdeling in plaats van dat je zegt: hé, jij hebt niet de beurt en jij hebt wel de beurt. Dat betekent dus dat ik nu mijn mond moet houden terwijl die ander mag praten.

Dat is voor ons misschien zo vanzelfsprekend, maar we vergeten soms dat dit misschien niet geldt voor de kinderen met wie je werkt. En wat zie je na negen maanden: dat kinderen op hun beurt wachten. Dus het komt uit het systeem zelf en daardoor herkennen kinderen het ook. Ze gaan op school vooruit en ze passen thuis beter. Oma vindt het gezellig als het kind op bezoek komt. Ze hebben vriendinnetjes. Dat zie je dan gebeuren. Als het op instructie gaat, komt het niet in het eigen systeem.’

Veel verhalen laten zien hoe belangrijk het is om kinderen te laten meebeslissen. Hoe jong ze ook zijn. Ook laten de verhalen zien dat kinderen mogen zijn wie ze zijn, met hun eigen achtergrond, wensen en behoeftes. De verhalen zijn voorbeelden hoe een kind zijn eigen autonomie kan behouden en hoe je hier als hulpverlener bij kunt aansluiten, zowel in de benadering naar het kind toe als in de praktische aanpak.

In document NIET THUIS KUNNEN OPGROEIEN , EN D AN? (pagina 33-36)