• No results found

NIET THUIS KUNNEN OPGROEIEN , EN D AN?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "NIET THUIS KUNNEN OPGROEIEN , EN D AN?"

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NIET THUIS KUNNEN OPGROEIEN , EN D AN?

Problematische hechting en chronische traumatisering bij jeugdigen in de 24-uurs zorg: kennis uit de literatuur, lessen voor beleid en verhalen uit de praktijk.

(2)
(3)

COLOFON

Niet thuis kunnen opgroeien, en dan?

Tekst Linda Heutink (Stichting Maashorst), Arwen Hoogenbosch en Fawzi Salih (K2 Brabants Kenniscentrum Jeugd), en Jolet Swagers (K2 Next Generation) Met dank aan Deelnemers project Verbinden en Vasthouden

Provincie Noord-Brabant Eindredactie Sander van der Ploeg

Contact Linda Heutink: LHeutink@maashorst.koraalgroep.nl Jolet Swagers: Jolet.Swagers@k2next.nl

Fawzi Salih: Fawzi.Salih@k2.nl Ontwerp Fiona Reinaerts, www.perexemplaar.nl

Copyright Overname van informatie uit deze publicatie is toegestaan onder voorwaarde van bronvermelding:

© K2 Brabants Kenniscentrum Jeugd, K2 Next Generation en Stichting Maashorst, december 2014

Dit boek is mede tot stand gekomen met subsidie van de Provincie Noord-Brabant.

K2 Brabants Kenniscentrum Jeugd Koningsweg 2 - Postbus 1430

‘s-Hertogenbosch

K2 Next Generation Koningsweg 2 - Postbus 1430

‘s-Hertogenbosch

Stichting Maashorst Mgr. Suijsstraat 8 - Postbus 14 Reek

(4)
(5)

Niet thuis kunnen opgroeien, en dan?

Problematische hechting en chronische traumatisering bij jeugdigen in de 24-uurs zorg:

kennis uit de literatuur, lessen voor beleid en verhalen uit de praktijk.

(6)
(7)

V OO RW OO RD

We staan op de drempel van een nieuwe, spannende periode voor de jeugdzorg. Met de transitie naar de gemeente, gaan we over naar een nieuwe aanpak, lokaal geworteld.

Voortaan zijn gemeenten de belangrijkste gesprekspartners voor jeugdhulpverleners.

Het is daarom belangrijk om kennis te delen, samen te spreken over, en te werken aan, zo goed mogelijke hulpverlening. Want dat werk doet er toe, daar mag geen enkele twijfel over bestaan.

In de jaren dat de provincie verantwoordelijk was voor Jeugdzorg, was kwaliteit steeds leidend. Daarom hebben we in 2009 het Innovatiefonds (nu Transformatiefonds geheten) in het leven geroepen. Een fonds uit eigen provinciale middelen gefinancierd, met als doel vernieuwing en verdieping in methodieken te stimuleren. Het project Verbinden en Vast- houden is hier een mooi voorbeeld van: verschillende organisaties, die zich gezamenlijk inzetten voor kwaliteitsverbetering. Samen werken aan een duurzame oplossing voor de meest kwetsbare groep kinderen die (tijdelijk) niet thuis kan opgroeien.

Het is belangrijk dat deze kennis, deze ervaring, zo breed mogelijk gedeeld wordt. Ook andere instellingen moeten er kennis van kunnen nemen, want alleen dan kunnen we duurzaam maatwerk leveren voor kinderen en hun ouders. We moeten in een netwerk samenwerken aan de psychische en lichamelijke gezondheid van kinderen.

Deze publicatie brengt die kennisdeling in de praktijk. Ik hoop dat het voor iedereen die betrokken is bij jeugdzorg een handvat is om met elkaar in gesprek te gaan en te blijven.

Jeugdzorginstellingen, ouders, gemeenten: iedereen die verantwoordelijk is voor deze bijzondere groep kinderen.

Brigite van Haaften - Harkema Gedeputeerde Cultuur en Samenleving Provincie Noord-Brabant

(8)
(9)

INHOU D SOPGA V E 1 INLEIDING

2 LESSEN VOOR BELEID

3 VERHALEN UIT DE PRAKTIJK

4 KENNIS UIT DE LITERATUUR

5 CONCLUSIE

6 LITERATUUR

(10)
(11)

INLEI D ING

Net als Ben kunnen sommige kinderen door omstandigheden (tijdelijk) niet thuis opgroeien. Hun opvoeder is niet in staat hen een veilige basis te bieden. De opvoeder kampt bijvoorbeeld zelf met belastende ervaringen uit de eigen kindertijd of een bepaalde persoonlijkheidsproblematiek.

Bij mij binnengekomen Maart 2014

‘Er was een jongen bij ons op de groep. Zijn naam was Ben. Hij was uit een pleeggezin gehaald.

Daar was het mis gegaan. In zijn verleden viel iedere keer de hechtingsfiguur weg. Ik zie dan zo’n wond iedere keer weer worden opengerukt. Die kan dan bijna niet genezen. Hij is bij ons geplaatst om te stabiliseren en om te kijken waar hij langdurig kon worden geplaatst.

Hij had heel veel verdriet over zijn vertrek bij dat pleeggezin. Dat is nooit helemaal goed geko- men. Zoveel verdriet. Die pleegmoeder was voor hem zijn moeder. Zo noemde hij haar ook. Daar is hij echt een hechtingsrelatie mee aangegaan.

We konden hem weinig duidelijkheid geven over waarom hij niet meer in dat gezin kon wonen en wanneer hij bij ons wegging. Hij voelde zoveel onmacht. Ik bleef vrij afstandelijk naar hem en legde hem op een rationele manier uit hoe het zat. Totdat hij op een moment bij het raam stond te staren naar een fotootje in zijn handen van zijn oude pleegmoeder. Ik zei: “Kom eens even bij me zitten jongen. Even echt op schoot zitten op de grond. Kom maar, laat maar gaan.” Ik moet daar dan zelf voor openstaan. Laat maar gebeuren. Dan huilt hij echt even hartverscheurend bij mij uit.

Daarvoor wilde ik een bepaalde afstand van hem houden. Dat voelde ik zo vanbinnen. Maar op dat moment dacht ik: we gaan het gewoon een keer echt aan. Dan zet ik mijn hart open.

Laat het maar gebeuren. Dan mag het bij mij binnenkomen dat jij verdriet hebt en dat ik dat vervelend vind om te zien. Echt vervelend vind om te zien. En dat ik niet denk van: het is al- lemaal verklaarbaar. Na dat huilmoment dacht ik: hier is eigenlijk niks mis mee. En bij hem zie je daarna echt ontspanning.’

(12)

Kinderen als Ben komen dan terecht in een pleeggezin, een gezinshuis of in een residentiële behandelsetting. Velen van hen hebben een hechtingsprobleem.

Hun verzorger trok zich weinig van het kind aan, of reageerde niet adequaat op signalen van het kind. Hierdoor hebben deze kinderen vaak weinig vertrouwen in de beschikbaarheid van een opvoeder voor praktische zaken en emotionele intimiteit: de basis van geestelijke en lichamelijke gezondheid.

Ook spelen vaak trauma’s mee die deze kinderen al op zeer jonge leeftijd herhaaldelijk hebben ervaren. Zowel (chronische) traumatisering als hechtingsproblematiek kunnen zich uiten in ernstige gedragsproblemen. Deze leiden vaak tot psychiatrische en persoonlijkheids- problemen, criminaliteit, een groot beroep op zorg en moeizame maatschappelijke

participatie. Een onveilige hechtingsrelatie moet daarom vroegtijdig worden herkend. Daar waar mogelijk moet de relatie worden hersteld. Als dit niet met de biologische ouder(s) lukt, dan moet een nieuwe, veilige hechtingrelatie worden opgebouwd met een andere volwassene.

Ook is het belangrijk om onderliggende trauma’s te behandelen, die mogelijk te maken hebben met de onveilige hechtingsrelatie.

Het is niet eenvoudig om tijdig de juiste hulp te bieden aan deze kinderen en hun opvoeders.

Daarbij komt dat deze kinderen vaak moeilijk gedrag vertonen, dat niet altijd wordt gelinkt met hechtingsproblematiek of een chronisch trauma. Hechtingsfiguren en andere volwassen nemen dan juist afstand van het kind, terwijl dat de problematiek alleen maar vergroot.

Om deze kinderen de juiste zorg en opvang te bieden die zij en hun opvoeders nodig hebben, moet aan veel zaken worden gedacht. Denk aan een nieuw thuis, ondersteuning voor de (vervangende) hechtingsfiguur, duidelijkheid over plaatsing, continuïteit van zorg en aan een opvoeder die kan omgaan met verdriet. Alleen op die manier herstelt een kind van zijn problematische start en kan het uitgroeien tot een gezonde volwassene die meedoet in onze samenleving.

Hoe kunnen we ervoor zorgen dat kinderen zoals Ben goed worden opgevangen en hun nieuwe verblijf als hun thuis gaan zien? Hoe krijgen (vervangende) opvoeders de juiste begeleiding om een hechte relatie met deze kinderen op te bouwen? En hoe weten instellingen hoe zij deze kinderen moeten ondersteunen en behandelen?

(13)

In deze publicatie bundelen wij - Stichting Maashorst, K2 Next Generation en K2 Brabants Kenniscentrum Jeugd – onze kennis en ervaring. Wij doen aanbevelingen voor bestuurders, beleidsmakers, professionals en pleegouders. Van aanbevelingen over effectieve samen- werking tussen verschillende partijen rondom het kind, tot adviezen over pedagogisch handelen in een leefgroep. Onze lessen komen voort uit het vernieuwingsproject Verbinden en vasthouden.

De overdracht van de jeugdzorg naar de gemeenten staat erg in de belangstelling. Gelukkig is er ook ruimte voor innovatie en transformatie. Zo stelde de provincie Noord-Brabant in 2013 middelen beschikbaar voor het project Verbinden en vasthouden en gingen diverse zorg- aanbieders ¹ en Bureau Jeugdzorg samenwerken.

Aanleiding hiervoor waren de stagnerende hulpverleningstrajecten en daaropvolgende doorverwijzingen door heel Noord-Brabant. Jeugdigen verbleven soms langer dan een jaar in de residentiële zorg zonder perspectief op een vervolgplek. Ook werden jeugdigen soms van de ene zorginstelling naar de andere overgeplaatst, omdat zij nog niet konden opgroeien in een gezinssituatie en de behandelduur per instelling werd beperkt door financiële regelgeving.

Dit zijn omstandigheden waarin het voor kinderen en hun opvoeders moeilijk is veilige en nieuwe hechtingsrelaties aan te gaan. De ontwikkeling van deze kinderen stagneert dan ook vaak of gaat zelfs achteruit.

Met Verbinden en vasthouden willen de samenwerkende partijen de trajectbegeleiding van jeugdigen in de 24-uurs zorg en pleeggezinnen te verbeteren. Doel is een duurzame traject- begeleiding (transformatie) en inzicht bij gemeenten in de doelgroep. Zo kunnen zij zich goed voorbereiden op de komende systeemwijziging – de transitie van de jeugdzorg. Met meer inzicht in deze doelgroep en effectieve, duurzame behandeling en begeleiding van deze jeugdigen zijn niet alleen gemeenten, maar ook professionals en pleegouders beter toegerust om ze op te vangen en te behandelen.

Verbinden en vasthouden

(14)

Het project omvatte onderzoek naar de doelgroep, formulering van een eenduidige visie, een pilot rond de vorming van duurzame trajectplannen en kennisbevordering door een

literatuuronderzoek en factsheet. Aanvullend verzamelde K2 Brabants Kenniscentrum Jeugd verhalen over deze doelgroep, zoals het relaas over Ben.

In deze publicatie vindt u een aantal van deze verhalen, ter inspiratie. We doen aanbevelingen voor beleid en voorwaarden voor samenwerking om deze kinderen goed op te vangen.

Daarnaast bundelden wij de belangrijkste lessen uit de literatuur over de problematiek, de mogelijke oorzaken en factoren over het ontstaan van hechtingsproblematiek, over signalen die op problemen kunnen wijzen en werkzame factoren die de begeleiding en behandeling succesvol beïnvloeden.

Wij wensen u veel inspiratie!

¹ Topaze, Oosterpoort, Maashorst, Bureau Jeugdzorg Noordoost-Brabant, Herlaarhof Jeugdhulpverlening, De La Salle, GGZ Oost Brabant en de CJG’s in Noordoost-Brabant.

(15)

LE SS E N V OO R B EL E ID

(16)

In 2013 begonnen verschillende specialistische zorgaanbieders en Bureau Jeugdzorg in de regio Noordoost-Brabant met het project Verbinden en vasthouden. Doel: de zorg voor jeugdigen met gehechtheidsproblemen en chronische traumatisering en hun (pleeg)gezin- nen verbeteren. De aanleiding hiervoor was dat hulpverleningstrajecten vaak vroegtijdig stagneerden en de vele overplaatsingen van jeugdigen binnen de verschillende vormen van 24-uurs zorg. De deelnemers gingen op zoek naar oplossingen om duurzame trajectplannen te creëren en laten slagen.

Het gedrag van het kind, de acceptatie en emotionele instemming van de ouders vormen sterk voorspellende factoren voor een succesvolle plaatsing in een pleeggezin of instelling.

Dit is voor ouders niet altijd eenvoudig, zeker niet als er sprake is van een gedwongen uit- huisplaatsing. Verschillende deelnemers van Verbinden en vasthouden constateerden dan ook meningsverschillen tussen specialistische zorginstellingen en Bureau Jeugdzorg over de juiste zorg voor deze jeugdigen en de rol van de ouders daarin.

Ook constateerden de deelnemers dat een overplaatsing van een pleeggezin of gezinshuis naar een andere residentiële voorziening vaak tot een nieuwe crisissituatie leidt. Die resulteert vervolgens in een nieuwe overplaatsing. Deze vicieuze cirkel bestendigt de hechtings-stoornis.

Het vooruitzicht op een vervolgplaats voor deze jeugdigen binnen de regio wordt dan steeds kleiner.

Ten derde constateerden de deelnemers van Verbinden en vasthouden dat deze onveilig gehechte of getraumatiseerde kinderen regelmatig verkeerd werden gediagnosticeerd. De forse gedragsproblemen en de intergenerationele problematiek werden niet goed beoordeeld.

Deze gedragsproblemen kunnen leiden tot grote ontregeling, onveiligheid en handelings- verlegenheid bij zowel (pleeg)ouders als andere volwassenen zoals leerkrachten, pedagogisch medewerkers en hulpverleners. Ten slotte menen de deelnemers van Verbinden en vasthouden dat er een kwaliteitsverbetering mogelijk is door het sociale netwerk van deze jeugdigen bij de zorg te betrekken.

2.1 Stagnerende zorg

(17)

Het project Verbinden en vasthouden ging in op al deze oorzaken van de stagnerende zorg.

De deelnemers stelden vast dat voor het creëren en laten slagen van duurzame trajectplannen voor deze jeugdigen het nodig is om:

s te komen tot een eenduidige definitie van de doelgroep s een eenduidige visie op goede zorg te formuleren

s een passend vervolgtraject op maat en met perspectief voor ieder kind na te streven s samen te werken

s noodzakelijke informatie te delen waarmee een plan wordt gemaakt

s er rekening wordt gehouden met de wensen van het kind en diens ouders in het maken en uitvoeren van het plan

s de positie van de wettelijke vertegenwoordigers aan te scherpen.

Met deze doelen ging de projectgroep Verbinden en vasthouden aan de slag. De samenwerking bracht specialistische zorginstellingen dichter bij elkaar. De zorg voor kinderen met gehecht- heidsproblemen en chronische traumatisering is verbeterd. Er zijn belangrijke lessen geleerd.

De belangrijkste staan hier beschreven.

Een eenduidige visie op de doelgroep en onderlinge overeenstemming is belangrijk voor de samenwerking tussen verschillende organisaties. Als er overeenstemming over werkprocessen of bepaalde acties is, heeft iedereen een gelijk beeld waar en voor wie ze staan. Goede praktijkvoorbeelden werken inspirerend. Ook werd literatuuronderzoek verricht naar werkzame factoren. De uitgangspunten van de visie van Verbinden en vasthouden zijn onder meer:

s 'OEDE

wordt door verschillende experts een zorg-onderwijsarrangement samengesteld en uitgevoerd.

s (ET

mee dat kinderen vroegtijdig gedemotiveerd, of erger, gedeprimeerd raken. Hierdoor ontstaat een gevoel van controle.

s %R

liefst in de eigen regio, cultuur, gezin en omgeving van het kind, zolang de veilig heid niet in het gedrang komt.

LES 1: EEN EENDUIDIGE VISIE, EEN GEMEENSCHAPPELIJK DOEL

(18)

s $E begeleiding draagt bij aan een goede matching, een zorgvuldige ingroei, trauma- behandeling en de gehechtheid.

s 6OOR

uiteindelijk tot meer stabilisatie, veiligheid, groei en meer kansen op volwaardige deelname aan de samenleving. Zo wordt de intergenerationele, vicieuze cirkel van misdaad, geweld, verslaving, werkloosheid mede doorbroken.

s %EN

rol- en taakverdeling. Ouders committeren zich aan het plan en geven emotionele toestemming aan het kind voor vervolgstappen. Er vindt een tijdige goede evaluatie plaats. Ten slotte moet integraal worden samengewerkt, ook met basisteams en de gecertificeerde instelling.

Om de visie vorm te geven en te organiseren, moeten managers en beleidsmakers zich hieraan committeren. Dit blijkt in de praktijk geen gemakkelijke opgave. Een gemeenschappelijk, herkenbaar doel is elementair voor goede samenwerking. Het doel moet daartoe voldoende energie geven. Dit vraagt om verbindend leiderschap, veel creativiteit en doorzettingskracht van de managers en beleidsmakers en om goed overleg met de financiers van jeugdhulp.

Op maat gesneden zorg is een van de speerpunten van Verbinden en vasthouden. Voor ieder kind met gehechtheidsproblematiek en chronische traumatisering dat in de 24-uurs zorg verblijft, moet een individueel trajectplan worden gemaakt. Dit plan is afgestemd op de mogelijkheden, beperkingen en wensen van het kind en het gezin van herkomst. Maar ook op de ingrijpende en complexe problematiek, het perspectief op onderwijs en een (vervolg) plaats. Voor zorg op maat bestaat niet een enkel model, theorie of methodiek, alleen een combinatie daarvan. De samenstelling hiervan is geen exacte wetenschap: alleen door gelijk- tijdige diagnose en behandeling weten we wat werkt. Dit noemen we procesdiagnostiek.

Voor een traject op maat is casuïstiekoverleg met diverse experts noodzakelijk voor een ge- dragen toekomstgericht en duurzaam trajectplan. Dit kan volgens het wrapped around care- LES 2: COMBINATIE VAN MODELLEN, METHODIEKEN EN SPECIALISMEN

LES 3: CASUÏSTIEKOVERLEG TUSSEN VERSCHILLENDE PARTNERS

(19)

principe, ofwel de organisatie van zorg rondom het kind en het gezin. Ook het zogenoemde stepped care-principe is van belang. De zorg moet in principe zo licht mogelijk zijn, maar zwaarder of langer als dat nodig is. Voor een geslaagd overleg bestaan randvoorwaarden zoals:

s TOEWIJDING

s VOORBEREIDING

s MANDAAT

leveren

s DRAAGVLAK

Ook zijn praktische randvoorwaarden van belang:

s EEN

s TIJDIGE

s GOEDE

s AANWEZIGHEID

s EEN

Voor een geslaagd behandelplan is naast de verwijzer en de hoofdbehandelaar de (gezins) voogd belangrijk. Saamhorigheid en verbindend leiderschap zijn bepalend voor de groeps- dynamiek.

Voor een geslaagd en duurzaam trajectplan bestaat is een duidelijke, daadkrachtige regisseur noodzakelijk. De taken zijn duidelijk verdeeld. Tijdens het casuïstiekoverleg wordt altijd het perspectief besproken. De plaatsing van een kind met chronische traumatisering en of hechtingsproblematiek kan een flinke beproeving zijn voor het kind zelf en de gezinshuis- of pleegouder. Het aantal gezinshuizen en pleeggezinnen met specialistische kennis die deze doelgroep nodig heeft, is schaars. Elke plaatsing dient dan ook zorgvuldig te worden af- gewogen. Elke mislukte plaatsing versterkt het trauma en de hechtingsproblematiek. Altijd moet worden gepoogd een duurzaam perspectief te bieden, in een residentiële behandelset- ting of in een gezinsvervangende situatie.

LES 4: EEN PASSEND EN DUURZAAM TRAJECTPLAN

(20)

Alle deelnemers van Verbinden en vasthouden benadrukken de rol van de ouders. Het ouder- schap houdt niet op als het kind (tijdelijk) elders opgroeit. De band tussen ouders en kinderen is onverbrekelijk. Kinderen voelen zich emotioneel afhankelijk van hun ouders.

Als het met de ouders goed gaat, gaat het kinderen ook goed en andersom.

Goed ouderschap kan ook betekenen dat ouders het kind de kans en de (emotionele) toestem- ming geven om elders op te groeien. Wel is dat voor ouders vaak moeilijk om te accepteren. De emotionele toestemming van de ouders moet daarom altijd tijdens casuïstiekbesprekingen ter sprake komen, vooral bij een naderende (ver)plaatsing. De ouders zijn bij voorkeur aanwezig tijdens dat overleg. Zo blijven zij bij de opvoeding betrokken en kunnen zij hun wensen delen over de (nieuwe) verblijfssituatie van hun kind. Bovendien wordt besproken hoe de ouders betrokken blijven in het leven van hun kind. Ze kunnen bijvoorbeeld voor het kind koken, het kind in bad stoppen of via Skype dagelijks voorlezen.

Ik mag hier wonen Maart 2014

Een gezinshuisouder vertelt:

“Het kind is vaak boos. Pas hebben we een conflict gehad. Dat mag dan niemand weten.

Buitenshuis speelt ze het lieverdje, zeker naar haar moeder. Die plaatst ze echt op een voetstuk. We hebben haar toen de keuze gegeven: je werkt mee of je belt de voogd. Heel zwart-wit. Het moest een keer doorbroken worden. Ze heeft toen de voogd gebeld en ’s avonds had ze belcontact met haar moeder. Toen moest ze het hele verhaal ook tegen haar moeder vertellen.

Wij hebben moeder ’s avonds teruggebeld en we merkten dat zij nu accepteert dat haar kind nu hier woont. Die moeder heeft op haar dochter ingepraat van: dit is een goede plek. Ook wil moeder het er een keer samen over hebben hoe zij haar dochter in het weekend thuis ook bepaalde taakjes kan laten doen.

Het effect is dat we merken dat ze is bijgedraaid. Ze leert ineens weer nieuwe dingen. Laatst heeft ze leren skeeleren - wat ze eerst nooit wilde doen - en leren steltlopen. Net alsof ze LES 5: SAMENWERKEN MET OUDERS

(21)

Er moet blijvend worden geïnvesteerd in specialistische kennis van gezinshuis- en pleeg- ouders. Maar ook pedagogische medewerkers in residentiële behandelgroepen moeten hun kennis constant blijven ontwikkelen. Alle betrokkenen moeten de aard van de problematiek en de effecten daarvan op henzelf doorgronden.

Een relatie aangaan en positieve hechting vraagt veel van pleegouders en professionals, zo blijkt uit het verhaal van Ben in hoofdstuk drie. Zij moeten weten welk (reactief) gedrag zij kunnen verwachten van het kind, zodat zij de toekomstige ontwikkeling van het kind kunnen inschatten. Zij moeten de vaardigheden hebben om het kind positieve hechtings- ervaringen mee te geven en moeten het gedrag van het kind kunnen hanteren.

Dit vraagt om begeleiding, intervisie en supervisie van pleegouders en professionals door voortdurende feedback op hun handelen te geven en hen de noodzakelijke steun te verle- nen bij de vaak intense en indringende emoties en behoeften van het kind. Een manier van begeleiding is de uitwisseling van praktijkervaringen. De verhalen uit hoofdstuk drie kunnen ter inspiratie en geruststelling worden besproken tijdens intervisiebijeenkomsten.

LES 6: KENNISBEVORDERING PLEEGOUDERS EN PROFESSIONALS

(22)
(23)

V E R HA L E N UI T D E P R AK T IJ K

(24)

De verhalen in dit hoofdstuk vormen het persoonlijke relaas van mensen uit de praktijk.

De verhalen zijn gevangen uit gesprekken met medewerkers van Maashorst zoals

gezinshuisouders, pedagogisch medewerkers, gezinsbegeleiders, behandelcoördinatoren en teamleiders. Daarnaast is een aantal gesprekken gevoerd met externe deskundigen. Het impliciete, gemeenschappelijke doel van de verhalen in deze publicatie, is de zorg voor kinderen in de 24-uurs zorg met hechtingsproblematiek en chronische traumatisering. En de professional of pleegouder, te inspireren en handvatten te geven voor de omgang met deze kinderen.

Ouders dienen voldoende responsief en sensitief te zijn om een goede, gehechte relatie op te bouwen. Uit het experiment van Harlow (1958) blijkt dat zowel apen als mensen de voorkeur geven aan liefde, warmte en aandacht boven voedsel. Meestal voelt een ouder zelf goed aan wat hij of zij moet doen. Zo niet, dan kan er een onveilige hechtingsrelatie ontstaan. Het probleem verergert als kinderen geen veilige manier vinden om met het hechtingsgebrek om te gaan. Dit is bij veel kinderen in de 24-uurs zorg het geval.

Ook de vervangende opvoeder in de 24-uurs zorg moet sensitief en voorspelbaar met kinderen omgaan. De informatie die hierover beschikbaar is, is helaas vaak niet concreet en eenduidig te vertalen naar een praktische aanpak. De theorie biedt geen inzicht hoe een pedagogisch medewerker op een groep of een vervangende opvoeder in een pleeggezin of gezinshuis sen- sitief dienen te handelen. Ook biedt de theorie geen definitie hiervoor binnen een groep van kinderen, met al hun verschillende eigenschappen, karaktertrekken of problemen.

In de literatuur wordt sensitiviteit gedefinieerd als ‘aanvoelen’ en ‘meebewegen’ met het kind.

Dit zijn vage termen. Ondertussen zijn pedagogisch medewerkers, behandelcoördinatoren, gezinshuisouders en pleegouders dagelijks met kinderen bezig. In allerlei situaties en onder diverse omstandigheden. Juist in de dagelijkse praktijk doen zij impliciet kennis en er- varingen op die zicht geven op wat werkt bij deze doelgroep. Met de methodiek Storytelling proberen wij deze impliciete kennis expliciet te maken. Juist verhalen maken concreet wat sensitiviteit, aanvoelen en meebewegen betekenen.

3.1 Waarom verhalen?

(25)

Storytelling is een kwalitatieve onderzoeks- en veranderkundige methodiek waarin werkelijke verhalen in centraal staan. Verhalen maken abstracte zaken inzichtelijk, bieden context aan bepaalde keuzes en brengen mensen in beweging. Verhalen worden gevangen door gesprekken met betrokkenen over een bepaald thema. De verhalen kunnen vervolgens op verschillende manieren worden ingezet. Bijvoorbeeld om een verandering op gang te brengen.

Storytelling kan ook worden ingezet als communicatiemiddel. De verhalen in deze publicatie zijn gevangen om kennis te delen onder jeugdhulpprofessionals uit de 24-uurs zorg. Zij laten stuk voor stuk zien wat werken met deze doelgroep betekent en welke benadering daarbij werkt.

Een verhaal is een weergave van gebeurtenissen die met elkaar in verband worden gebracht.

Verhalen kennen vaak een begin, midden en een eind, hebben een plot of een wending en roepen emotie op. Bovendien bevatten verhalen narratieve elementen: vrienden, vijanden, helden en anti-helden. Deze narratieve elementen kunnen zich voordoen als personen, maar ook als ‘de tijd’, ‘de samenwerking’ of ‘het systeem’. Door binnen verschillende verhalen te kijken naar narratieve elementen, kan men bepaalde patronen ontdekken binnen een thema:

de rode draad.

Iedereen heeft een verhaal. Over werk, over ervaringen en over de betekenis die iemand aan gebeurtenissen toekent. Verhalen zijn instrumenten waarmee we zin geven aan ons handelen.

Ze laten zien wat we belangrijk vinden in het leven. Verhalen structureren onze gedachten, inspireren ons, roepen emotie op en bieden context.

Storytelling wint in allerlei sectoren aan populariteit. Dat terwijl verhalen vertellen en be- luisteren een hele oude vorm is van kennis- en waardenuitwisseling is. Verhalen zijn de basis van al onze communicatie en helpen mensen te scharen achter een gemeenschappelijk doel.

Het impliciete, gemeenschappelijke doel van de verhalen in deze publicatie, is de zorg voor kinderen in de 24-uurs zorg. En de professional of pleegouder, te inspireren en handvatten te geven.

3.2 Wat is Storytelling?

3.3 Wat zeggen verhalen ons?

(26)

De verhalen in deze publicatie vormen het persoonlijke relaas van mensen uit de praktijk.

De verhalen zijn gevangen uit gesprekken met medewerkers van Maashorst zoals gezinshuis- ouders, pedagogisch medewerkers, gezinsbegeleiders, behandelcoördinatoren en teamleiders.

Daarnaast is een aantal gesprekken gevoerd met externe deskundigen. De verhalen richten zich voornamelijk op hechtingsproblematiek en minder op chronische traumatisering. Veel medewerkers ervaren ‘hechting’ als abstracter en lastiger te concretiseren dan chronische traumatisering.

Uit de verhalen zijn vijf overkoepelende thema’s gefilterd die laten zien wat het betekent om met kinderen met hechtingsproblematiek te werken.

Deze zijn:

s 4HEMA

s 4HEMA

s 4HEMA

s 4HEMA

s 4HEMA

Kinderen met hechtingsproblemen laten vaak typerend gedrag zien. Zij zoeken extreme nabijheid, stoten af, zijn extreem emotioneel of juist niet. Onderstaande verhalen zijn allemaal voorbeelden van typerend gedrag en omschrijven de situaties die dit gedrag veroorzaken. Verhalen geven concrete invulling aan een onderbuikgevoel. De verhalen kunnen helpen typerend gedrag bij kinderen te herkennen en hier betekenis aan te geven.

En bieden concrete handreikingen om te handelen. Objectief, zonder over het gedrag te oordelen.

3.4 De Storytelling aanpak

3.5 Thema’s uit de verhalen

3.6 Thema 1: Typerend gedrag

(27)

Te zelfredzaam Maart 2014 Een behandelcoördinator vertelt:

‘Er was een jongen die drie jaar oud was toen hij hier kwam. Hij kon alles zelf. Aankleden, zich vermaken. Hij zocht een ander niet op voor troost. Hij had niets nodig. Nee hoor. Hij zei steeds:

“Ik kan het zelf. Ik kan zelf wel douchen, ik kan alles zelf wel.” Toen ik hem een keer wilde helpen met zijn jas zei hij: “Nee, ik wil niet dat jij dat doet, dat wil ik zelf doen.” En toen wilde ik een keer een boterham voor hem smeren, mocht ik dat ook niet van hem doen.

Dat is te zelfredzaam voor die leeftijd. Geen hulp accepteren. Alles zelf al kunnen, dat zegt wat.

Dan heeft hij het waarschijnlijk altijd zo moeten doen.”

Doseren van het luikje Maart 2014

Een behandelcoördinator vertelt:

‘Wat je op een gegeven moment ziet, is dat een kind eerder gaat huilen. Dat deed hij eerst nooit.

Hij werd alleen maar boos. En nu gaat hij huilen. Dat vind ik al een hele mooie stap, want daar- door kun je dichter bij zijn gevoel komen.

Wat je in de loop van de tijd ziet, is dat conflicten minder en korter worden. De frequentie en de intensiteit nemen af. Dat je na een jaar kunt zeggen: daar zijn we nu al binnen tien minuten door- heen, terwijl het eerst anderhalf uur duurde. Je ziet dat zo’n kind het bij mij als vaste medewerker niet meer zo doet. Nu alleen nog bij invallers. Ik krijg hem sneller getroost. Als hij boos is, hoef ik niet op de gang te blijven wachten, maar kan ik eerder bij hem op de kamer komen. Dan blijf ik nog wel in het ene hoekje zitten.

Twee maanden later mocht ik op het randje van zijn bed zitten. Nu mocht ik dichtbij hem zijn en kwam hij bij me op schoot. Ik mocht hem echt troosten. Als een klein baby’tje. Je ziet dat hij plezier heeft in het contact. Je ziet dat het kind claimend gehecht raakt. Ik wil nu alleen nog maar

(28)

samen met jou zijn, want ik vind het zo fijn samen met jou. Ik wil alleen maar als een baby’tje bij jou op schoot liggen. Dat doen ze dan niet door op schoot te liggen, maar wel aan je rok te hangen en voortdurend te vragen: kijk eens wat ik gemaakt heb, kom eens, of ik wil alleen naar bed als jij er ook bent.

Dan zie je die claimende gehechtheid ontstaan. Waardoor zijn mentor het gevoel heeft van: oh ja, ik zit er helemaal in. Die wil er dan nog meer in gaan doen. Dan kun je dus jezelf soms even kwijt raken. Dan moet je weer even de pauze nemen voor jezelf om dat spel ook zelf te kunnen.

Ik noem het spel, het is geen spel.

Tegen sommige mensen die ik daarbij coach zeg ik weleens: je hebt een luikje. Sommige mensen hebben het luikje dichtzitten en het kind mag niet bij jou binnenkomen. Zo heb ik het geleerd.

Je moet neutraal zijn, je moet structuur geven, het kind mag mij niet raken, dus ik houd mijn luikje gesloten. Daarmee ontlok je geen hechting. Dus je moet je luikje kunnen doseren. Je moet je luikje kunnen openstellen. Sommige mensen hebben hun luikje teveel open. Daar komt te veel binnen. Waardoor het hen van hun stuk brengt. Ik zeg altijd: je moet dat luikje zelf kun- nen bedienen. Als jij een hele slechte dag hebt, is het luikje minder open. Maar als je dan een goede dag hebt, denk je: kom maar op. Maar je luikje moet naar dit soort kinderen wel altijd open zijn. Je kunt dit luikje niet gesloten houden voor een kind, want dan ervaart jij niet dat hij daadwerkelijk contact met jou heeft. Het goed kunnen doseren van het luikje, dat is een kunst.

De een kan dat beter dan de ander.’

Jouw aandacht Maart 2014 Een teamcoördinator vertelt:

‘Dat aantrekken en afstoten is heel duidelijk. Bijvoorbeeld dat sommige kinderen zich meteen aan je vastklampen. Die zijn heel aandachtvragend. Positief, negatief, maakt niet uit. Ze heb-

ben iets gemist en dat willen ze zo snel mogelijk inhalen. Zo lijkt het, zo voelt het. Dat ze dat lijntje met jou vast willen houden. En heel moeilijk aandacht kunnen delen. Maar je hebt zes kinderen en soms sta je alleen, dan moet je toch jouw aandacht verdelen. Ze halen dan alles uit de kast om in ieder geval het lijntje met jou vast te houden en jouw aandacht te krijgen.

(29)

Maart 2014 Nieuwe kleren

Een gezinshuisouder vertelt:

‘We hadden het vermoeden dat er in de weekenden thuis van alles gebeurde, maar dat was niet bespreekbaar. Hij werd elf. Als ze jarig zijn, mogen ze zelf nieuwe kleren uitkiezen. Ik probeer ook te stimuleren dat de kinderen zelf een smaak ontwikkelen. Dus wij naar de stad. Gewoon nieuwe kleren gekocht en een ijsje gegeten. Op een of andere manier heeft hij dat heel speciaal gevonden. Toen ik hem ’s avonds naar bed bracht, vertelde hij spontaan over de weekenden thuis.

Toen kwam er aan bod wat er eigenlijk gebeurde. Terwijl voor mijn gevoel er helemaal niks speciaals gebeurd was. Ja, dat was wel een heel mooi moment.’

De kinderen moeten bijvoorbeeld na het avondeten even een momentje op hun kamer zitten.

Gewoon voor de rust. Zo kan ik even wat dingen doen. Eventjes voor de rust, voordat de avond begint. Maar sommige kinderen proberen dan toch steeds iets te verzinnen, terwijl ze eigenlijk weten dat ze een half uurtje in hun kamer moeten blijven. Daar zijn hele duidelijke afspraken over. Maar dan proberen ze toch iets te verzinnen om jouw aandacht te krijgen. Ze moeten naar het toilet, ze weten niet waar ze mee moeten spelen, ze willen speelgoed uit de huis- kamer halen. Ze verzinnen altijd wel iets. Alle momenten grijpen ze aan om jouw aandacht

te krijgen.’

Kinderen met hechtingsproblemen vinden het moeilijk iemand te vertrouwen. Deze kinderen maakten in hun leven vaak onveilige situaties mee en waren afhankelijk van onbetrouwbare volwassenen. Als een kind net nieuw is op de groep, moet hij vaak nog wennen aan de pedagogisch medewerkers of vervangende opvoeder. Het vertrouwen moet dus nog groeien.

Hieronder staan verhalen die inzicht en voorbeelden geven over hoe een pedagogisch medewerker vertrouwen opbouwt.

3.7 Thema 2: Vertrouwen bouwen

(30)

Struikelen bij de Hema Maart 2014

Een gezinshuisouder vertelt:

‘Er was een kind bij ons dat mij elke keer liet struikelen als ik betaald had en bij de Hema naar buiten liep. Dan stak hij zijn voet uit of een tas, zodat ik viel. Dan zei ik: “Kijk uit Stefan, je moet je tas niet voor me zetten, dan val ik.” Ik dacht natuurlijk: potverdorie, maar dat zei ik niet. Ik geef hem in zo’n situatie een compliment: fijn dat je me overeind helpt.

De eerste keer had ik niets in de gaten. Maar toen het voor de derde keer gebeurde, dacht ik: hè, alweer? Ik ben aan het winkelen en dan lig ik hier weer.

Na die derde keer zei ik tegen hem: “Ik vind het helemaal niet zo erg dat je me laat vallen, maar waarom is dat steeds bij de Hema? Waarom daar?”

“ Daar kocht mijn moeder nooit iets wat ik wilde hebben”, zei hij.

“ Liet je jouw moeder dan ook vallen?”

“ Nee joh, dan sloeg ze me verrot.”

Hij wilde natuurlijk kijken wat ik deed. Bij zijn moeder durfde hij niet, bij mij wel. Sinds ik dit met hem besproken heb, heeft hij het nooit meer gedaan. Maar kom daar maar eens achter.’

Een holletje Maart 2014 Een teamcoördinator vertelt:

‘Pedagogisch medewerkers waren continu aan het zoeken hoe ze moesten omgaan met een ernstig getraumatiseerd meisje met een hechtingsstoornis. Hoe kunnen we helpen? Wat heeft ze nodig?

Ze kreeg traumabehandeling. Ook ging de groep heel erg mee in het proces dat zij doormaakte.

Ik zag bij haar heel duidelijk een verandering. Al waren dat soms maar hele kleine dingetjes. Ze kon nooit slapen en wilde geen medicatie, want dan raakte ze de controle kwijt. Ze voelde zich eigenlijk altijd heel onveilig.

(31)

We richtten haar kamer samen in. We hingen een klamboe om het bed alsof ze echt een holletje had. Dat is wat ze wilde, wat ze nodig had. Ze mocht zich zo voelen en nog steeds klein zijn.

We hebben dus op een heel basaal niveau ingestoken op haar angst en behoefte aan veiligheid.

Daardoor zag je dat ze zich weer ging ontwikkelen. Ze durfde steeds meer te vertellen en dat heeft haar heel erg geholpen.’

Professionals moeten soms behoorlijk creatief zijn om iets te kunnen bereiken bij een kind of om te gaan met bepaalde situaties. Vaak werkt een oplossing een tijdje, maar moet je ver- volgens weer op zoek naar iets nieuws. Hieronder verhalen die stuk voor stuk een creatieve oplossing beschrijven.

3.8 Thema 3: Creatieve oplossingen

Appels schreeuwen November 2013

Een orthopedagoge vertelt:

‘Elk gedrag zien we als een beweging. Een kind dat altijd schreeuwt, bijvoorbeeld tegen de juf in de klas of op de groep, is heel vervelend. Je kunt dan zeggen: dat kind vertoont vervelend gedrag, want het schreeuwt altijd. Je kunt honderd keer zeggen dat hij stil moet zijn, maar dat doet hij niet. Daardoor krijgt zo’n kind een enorm stigma: hij luistert niet, hij is lastig, hij is druk en hij schreeuwt. Maar wat je ook kunt doen, is kijken naar het positieve. Schreeuwen, nou, dat is een kwaliteit. Waar is het handig voor?

Vervolgens kun je zeggen: oké, schreeuwen is op zich een mooie kwaliteit, maar het is ook handig als je zachtjes kunt praten. Dus dat moet je hem leren, een soort extra beweging. Je gaat het kind iets anders aanbieden, namelijk zachtjes leren praten of zachtjes bewegen.

Zo was er een jongen die altijd schreeuwde. De groep wist er op een gegeven moment geen raad meer mee. Ik had connecties met een appelboer op de markt en vroeg hem: “Mag die jongen op

(32)

zaterdag lekker bij jou achter de kraam appels verkopen? Hij kan goed schreeuwen, hij kan over de hele markt roepen: drie kilo appels voor vijf euro!”

Nou dat deed die jongen dan ook, dat was geweldig. Hij kon zijn kwaliteit helemaal uitleven.

Op de groep werd alles afgeleerd, dan moest hij stil op een stoel zitten. Maar nu mocht hij afre- kenen en met klanten praten. Er ging een hele wereld voor hem open, omdat hij mocht schreeuwen.

Het werd als prettig gezien. Daarnaast leerde hij rustig praten, tegen die appelboer en ook tegen de klanten, daar ging hij niet tegen schreeuwen. Op die manier leerde hij er iets bij en leerde hij dat ook op de groep toepassen. Hij leerde welke gedragingen hij in welke situatie kon toepassen.”

Bubbelbenen Maart 2014 Een gezinshuisouder vertelt:

“Ze mogen hier gewoon een koek pakken. Dit is een gewoon gezin. Veel losser dan andere gezin- nen of groepen. Ze mogen vriendjes meebrengen, dat hoeven ze niet te vragen. Laat maar komen.

Dat maakt het heel gewoon. Het moet ook heel gewoon. Wij hebben ook kinderen gehad die niet aan tafel konden zitten. Die hoeven dan ook niet aan tafel te zitten. Overal moeten kinderen stil blijven zitten. Een van de jongens nu kan dat bijvoorbeeld niet. Dan denk ik aan de Middel- eeuwen. Toen kregen kinderen vanaf twaalf jaar pas een stoel. Ik zeg: dan doen wij net alsof dat

wij in een kasteel wonen.

Bij een meisje hier dat niet kon zitten, hebben we een kinderstoel geprobeerd. Een kinderstoel met kussentjes erbij. Vond ze geweldig. De eerste drie maanden zat ze in die kinderstoel, dat vond ze zo leuk. Ze had dan ook de vrijheid. Ze zei: “Ik heb bubbelbenen.”

Ik zeg: “Nou, dan ga je staan aan tafel.”’

Picknicken op een slaapkamer Maart 2014

Een pedagogisch medewerker vertelt:

‘Als een situatie uit de hand loopt? Nou, dan staat er eentje bijvoorbeeld in de woonkamer, heel

(33)

Hechting gaat altijd over de relatie tussen twee mensen. Een pedagogisch medewerker of pleeg- of gezinshuisouder heeft alleen zichzelf om aan de hechtingsrelatie met een kind te werken. Als instrumenten hiervoor kunnen het stemgebruik, lichaamshouding, beweging, ritme en woorden worden ingezet. Hieronder staan verhalen waar pedagogisch medewerkers dat deden. Ook laten de verhalen zien dat het soms veel vergt van een medewerker in de 24-uurs zorg.

3.9 Thema 4: Jezelf als instrument

boos en te dreigen met van alles. Dat is voor de andere kinderen heel schadelijk, dus dan zeg ik: “Kom maar jongens, dan gaan wij even uit de ruimte.” Tegen het kind zeg ik: “Ik zie dat je boos bent en dat mag ook. Ik kom zo terug, ik breng eerst even de rest weg. Die mogen van mij dan buitenspelen. Alles kan.”

Vaak zeggen stagiaires of nieuwe mensen: dat kan toch niet? Dat kan wel, want ik denk: voor mijn part ga je met zijn allen picknicken op een slaapkamer als je brood aan het eten bent.

Dat kan, alles kan. Een beetje flexibel moet je daarin zijn en kinderen ervaren dat vaak ook als heel prettig. Zij voelen ook echt van: jij gaat er nu voor zorgen dat ons niks gebeurt. Ik denk dat ze daar meer aan hebben dan te zien dat je in conflict bent met een rollebollend kind.”

Zingen op de gang Maart 2014 Een pedagogisch medewerker vertelt:

‘Een collega van ons zingt altijd luid in de gang. Toen ze dat voor de eerste keer deed, gaf een jongen aan dat hij dat fijn vond. Nu zet ze dat ook in bij andere kinderen en checkt ze bij hen of die het ook fijn vinden.

Als je van die dingen terugkrijgt, dan denk je: dat kan ik dus ook proberen bij anderen. De dingen die je inzet kunnen verschillen, maar de manier van reageren, afstemmen, gelijkwaar-

digheid, dat ze er mogen zijn, hoe je je eigen gevoel toont, dat is er continu. Daar moet je jouw eigen manier in zoeken. Je zoekt hoe je lijntjes kunt blijven houden met een kind en wat bij jou past.’

(34)

Samen even uitzuchten Maart 2014

Een behandelcoördinator vertelt:

‘Wat er bij dit kind is... Die mentor zat heel erg van: dit doet dit kind niet bij mij, maar wel bij iemand anders. Die gooit een ruit in, loopt weg of wordt agressief naar een ander kind. Die agressie is het eerste wat naar boven komt. Dat is een primaire reactie op angst. Dan kan jij niet zeggen: kom maar hier. Dat wil dat kind niet. Dus dan zal je iets moeten verzinnen. Jij moet even uit de situatie. Ik blijf vriendelijk tegen jou. Ik blijf aardig tegen jou. Maar ik ben wel duidelijk:

ik snap dat jij het nu heel erg moeilijk hebt en ik zie dat je heel erg boos wordt, ik vind je nog steeds aardig, maar dit kan niet. We stoppen nu de situatie. We halen jou er even uit om rustig te worden. Ook dat andere kind. Jullie moeten allebei even afkoelen. Even tot rust komen.

Ik heb het liefst dat ze dat doen. Maar de situatie is niet zo. We proberen het wel, dat is ons streven. Je zet dat kind op een neutrale plaats. Dat is nu helaas meestal de kamer, ik zou liever een andere plaats daarvoor zien. Soms het halletje. Soms ben je buiten en zet je een kind in een hoekje. Ga daar maar even zitten. Dan wil ik graag dat de leiding het contact met dat kind houdt.

Al is het voor de deur, dat kan ook. En dan na een tijdje vraag ik: gaat het al een beetje? Ik ben er nog voor jou. Kan ik binnenkomen? Kunnen we samen even knuffelen?

Een concreet voorbeeld heb ik gezien bij een gezinshuis hier in het dorp. Daar was een kind dat op school ontplofte. De gezinshuisouder had het kind van school gehaald, want het was totale paniek.

Kom maar mee met mij, want zo kan het niet. Dus die heeft het kind in het halletje gezet. Dat kind heeft een uur lang gillend, krijsend, bonkend op die deur in dat halletje gezeten. Het kind was echt totaal de weg kwijt.

De gezinshuisouder stond er maar tegen die deur geleund, om die maar dicht te houden. Ik ben er nog voor jou hoor. Zo van: weet maar dat ik er ben, ik wijs jou niet af. Met het zweet op haar hoofd die deur maar dicht houden en door het raampje kijken. Kan ik al binnen komen? Lukt het al? Nou dat heeft anderhalf uur geduurd voordat het kind tot bedaren was. Pff, ik zie nou dat het lukt. Pff, zullen we samen even uitzuchten, uitpuffen, want we zijn er allebei moe van? Hèhè, pff, moe hoor.’

(35)

Vertel eens Maart 2014 Een pedagogisch medewerker vertelt:

‘Een jongen bij me op de groep zei laatst: “Sommigen van jullie zijn zo streng.”

Ik zeg: “Maar ik heb altijd het idee dat ik veel strenger ben dan de anderen.”

“Nee”, zegt hij. “Dat komt door de stem. De andere roepen mijn naam.”

Toen deed hij voor hoe. “Jij zegt altijd: aah, jongen.”

Dan denk ik: oh ja, daar zit het hem dus in. Het zit dus in je stemgebruik. Het zit in hoe je kijkt naar de ander en het serieus nemen. Hoe boos hij ook is, ik zal altijd vragen van: wat is er nou eigenlijk aan de hand? Vertel eens. In plaats van: nou is het klaar en je gaat hier de spullen niet kapot maken. Dat je altijd wel de opening blijft geven aan een kind.’

Om de beurt November 2013

Een orthopedagoge vertelt:

‘Ik werkte een tijdje terug met een groepje van drie kinderen die niks met elkaar hebben. Je merkt dat het een grote kakofonie is. Eén begeleider erbij. Het enige wat ik tegen haar gezegd heb is: zorg voor een beurtverdeling. Maar niet door te zeggen van: nu heb jij de beurt, of je praat voor je beurt. Nee. Maar gewoon door de richting te hebben. Richting dat kind iets te zeggen, een pauze te nemen, het kind geeft iets terug, mogelijk zeg je er nog iets over, pauze, volgende.

Dus je doet de beurtverdeling in plaats van dat je zegt: hé, jij hebt niet de beurt en jij hebt wel de beurt. Dat betekent dus dat ik nu mijn mond moet houden terwijl die ander mag praten.

Dat is voor ons misschien zo vanzelfsprekend, maar we vergeten soms dat dit misschien niet geldt voor de kinderen met wie je werkt. En wat zie je na negen maanden: dat kinderen op hun beurt wachten. Dus het komt uit het systeem zelf en daardoor herkennen kinderen het ook. Ze gaan op school vooruit en ze passen thuis beter. Oma vindt het gezellig als het kind op bezoek komt. Ze hebben vriendinnetjes. Dat zie je dan gebeuren. Als het op instructie gaat, komt het niet in het eigen systeem.’

(36)

Veel verhalen laten zien hoe belangrijk het is om kinderen te laten meebeslissen. Hoe jong ze ook zijn. Ook laten de verhalen zien dat kinderen mogen zijn wie ze zijn, met hun eigen achtergrond, wensen en behoeftes. De verhalen zijn voorbeelden hoe een kind zijn eigen autonomie kan behouden en hoe je hier als hulpverlener bij kunt aansluiten, zowel in de benadering naar het kind toe als in de praktische aanpak.

3.10 Thema 5: Autonomie van het kind

Wel of niet vasthouden Maart 2014 Een teamcoördinator vertelt:

‘Ik heb heel intensief gewerkt met een jongetje met hechtingsproblematiek, hem ook begeleid bij het overlijden van zijn vader. Ik was zijn beginnende hechtingsfiguur. Hij liet, ook bij mij, heel erg agressief gedrag zien.

Toch heb ik hem nooit vastgehouden om hem in te perken. Hij verloor zichzelf wel, maar ik wist dat hij niet zover zou gaan om een ruit in te slaan of zichzelf iets aan te doen. Hij gooide wel met van alles en nog wat. Maar op dat moment koos ik ervoor dat niet zo erg te vinden. Ik had juist het gevoel dat het nodig was dat hij de controle nam over de situatie. Niet dat ik hem ging controleren. Begrenzen met woorden of vasthouden hielp niet. Dan duurde het conflict langer, werd hij boos of verloor al het vertrouwen in degene die hij tegenover zich had.

Soms kies ik ervoor een kind wel vast te houden. Zoals bij een meisje dat agressief gedrag liet zien en zichzelf verloor. Zij had iemand nodig die haar veiligheid bood. Ze zei: “Als ik mij echt verlies, dan mag je mij vasthouden. Maar dan wil ik niet dat je mij pijn doet.”

Zij mocht bepalen of wij controle blijven houden in een situatie die ze eigenlijk niet kan con- troleren of overzien. Samen hebben we teruggekeken of het anders had gekund. Achteraf zei ze:

“Oké, ik had het nodig.”’

(37)

Helemaal gek van kippenpoten Maart 2014

Een pedagogisch medewerker vertelt:

‘We proberen zoveel mogelijk bij de cultuur aan te sluiten. Halal eten en dat soort zaken. We voeren ook gesprekken daarover met de kinderen. Je krijgt vaak vragen zoals: waarom heeft zij ander eten? Dan proberen we het de kinderen zelf uit te laten leggen waarom dat zo is.

Iedereen is anders.

We hebben een Somalisch meisje gehad en toen wij huzarensalade gingen eten met brood, zei ze: “Thuis eet ik dat eigenlijk altijd met mijn handen, met een stukje broodje pak ik dan een beetje eten.”

De anderen keken van: doe je dat zo thuis?

“Ja”, zei ze. “Dat doen wij thuis altijd zo.”

Toen hebben we tegen haar gezegd: “Nou meisje, eet maar lekker zoals je dat wilt, zoals je dat gewend bent.”

Waarom niet? De andere kinderen denken van: dat kan ook, prima. Dat is dan ook goed. Als je het opengooit, dan kan en mag dat ook gewoon. Soms zit het hem in kleine dingen met eten. Als je weet dat een kindje helemaal gek is van kippenpoten, dan zet je dat een keer op het menu en dan zijn ze helemaal blij. Dat heb ik thuis ook altijd. Dan merk je dat die kleine dingen heel belangrijk zijn.

Dat kinderen herkenning ervaren en dat ze er allemaal mogen zijn en dat hun thuis er mag zijn. Dat het verschil niet zo groot hoeft te zijn. Een moeder maakte bij een jongen altijd een kleine hanekam en toen ik dat hoorde vroeg ik hem: “Zal ik een hanekam maken?”

Ja, dat deed goed, omdat die jongen daar dolgelukkig van wordt. Dan breng je toch een stukje thuis op de groep.’

(38)

Door de vingers zien Maart 2014 Een pedagogisch medewerker vertelt:

‘Met dat meebewegen worstelen we soms wel. Het betekent soms net iets meer door de vingers zien dan wat je bij een ander kind misschien zou doen. Zo was er een meisje dat heel graag met haar handen wilde eten. Ze had de behoefte om naar haar babytijd terug te gaan. Ga je daarin mee?

Want er zitten meer kinderen aan tafel, die willen dat dan ook. We hebben dit toen toegelaten.

Ze heeft dat een tijdje gedaan, echt als een baby die leert eten. Alles aanraken en met de handen ervaren hoe dat voelde. Na een tijdje heeft ze haar bestek weer gepakt. Misschien heeft het twee maanden geduurd. Toen was die fase voorbij. Door niks te zeggen, scheelde het een hoop strijd aan tafel. Want anders at ze niet.’

(39)

K E N N IS U IT D E L IT E R A T U U R

(40)

Wetenschappers buigen zich al ruim vijftig jaar over de voorwaarden voor een gezonde hechting, het herstelvermogen bij een verstoorde hechting en waarom kinderen al dan niet een trauma ontwikkelen. Gezien de complexe problematiek is het niet verwonderlijk dat onderzoekers er verschillende opvattingen op nahouden.

Het literatuuronderzoek uit Verbinden en vasthouden gaat nader in op de diverse theo- rieën. In dit hoofdstuk bieden wij een samenvatting van het onderzoeksrapport. Het gaat in op definities, typen problematiek, risicofactoren, beschermende factoren, gedrags- kenmerken en geeft een overzicht van de werkzame hulp. Omwille van de leesbaarheid zijn de meeste verwijzingen niet in de tekst opgenomen. Voor gebruikte bronnen verwijzen we naar de literatuurlijst.

Emoties en gedragingen van kinderen waaruit blijkt dat zij geen emotionele veiligheid ontlenen aan de relatie met vertrouwde opvoeders. (Schuengel en Oosterman, 2010)

Bowlby legde in de jaren zestig het fundament voor de gehechtheidstheorie. Ieder mens heeft volgens hem een innerlijke drijfveer zich te hechten aan andere mensen die hen bescherming en veiligheid bieden.

Emotionele intimiteit is de basis van geestelijke en lichamelijke gezondheid. Door hecht- ing ontwikkelen kinderen vertrouwen in zichzelf en in anderen en ontstaat een gevoel van verbondenheid. In de eerste hechtingstheorieën ging men ervan uit dat hechting in een bepaalde, kritieke periode tot stand moest komen. Zo niet, dan zou een hechtingsrelatie later onmogelijk zijn.

Naderhand bleek dat dit ook op latere leeftijd nog kan. Wel blijven de eerste twee levensjaren een gevoelige periode. Daarna is de vorming van een hechtingsrelatie moeizamer, hoewel zo’n relatie op latere leeftijd wel kan herstellen. Maar hoe jonger het kind een alternatieve, sensitieve hechtingsfiguur krijgt, hoe beter het in staat is om alsnog een veilige hechtingsrelatie op te bouwen.

4.1 Hechtingsproblematiek

(41)

Er zijn drie typen gehechtheid:

1. Veilige gehechtheid

De kwaliteit van een hechtingsrelatie hangt grotendeels af van de sensitiviteit en respon- siviteit van de ouder of verzorger. Dit is de mate waarin de ouder signalen van het kind opmerkt, begrijpt en hier affectief op reageert. Hoe beter ouder en kind op elkaar zijn afgestemd, hoe hoger de kwaliteit van de hechtingsrelatie. Kinderen kunnen met meerdere volwassenen een hechtingsrelatie aangaan. De kwaliteit kan per relatie verschillen en ver- schillende relaties kunnen elkaar compenseren.

2. Onveilige gehechtheid

Als de ouder-kind-relatie of de omstandigheden veranderen, kan een veilig hechting in gevaar komen. Bijvoorbeeld als een ouder niet sensitief reageert, zich weinig aantrekt van het kind of te laat of niet op signalen reageert. Kinderen hebben dan minder of geen vertrou- wen in de beschikbaarheid van de ouder. Zij uiten dit in angstig-ambivalent of angstig-ver- mijdend gedrag. Ook kunnen kinderen onveilig gehechte kinderen exploratief gedrag uitstel- len of stopzetten en zich niet verder ontwikkelen. Dit betekent niet dat behandeling altijd noodzakelijk is. De meeste kinderen functioneren ondanks hun onveilige hechting normaal.

4.2 Type gehechtheid

Hechtingsproblemen

“Emoties en gedragingen van kinderen waaruit blijkt dat zij geen emotio- nele veiligheid ontlenen aan de relatie met vertrouwde opvoeders”

Bron: De Wolff 2012; Schuengel en Oosterman 2010 1. Problematische gehechtheid : relatie opvoeder/kind 2. Reactieve Hechtingsstoornis (RAD): kind specifiek, klinisch Drie typen:

s Onveilig gehecht s Gedesoriënteerd gehecht s Gedesorganiseerd gehecht

(42)

3. Gedesoriënteerde of gedesorganiseerde gehechtheid

Naast veilige en onveilige hechting, ontwikkelt ongeveer 15 procent van de kinderen een gedesorganiseerde of gedesoriënteerde hechting. Er is dan geen coherent hechtingspatroon.

Kinderen met een gedesoriënteerde of gedesorganiseerde gehechtheid vertonen verschillend gedrag. Zij gaan niet op een eenduidige manier met de ouder om. Dit gedrag komt voort uit angst voor de ouder en komt veel voor bij getraumatiseerde kinderen.

Reactieve hechtingsstoornis

Een hechtingsprobleem kan overgaan in een reactieve hechtingsstoornis als het probleem niet tijdig wordt aangepakt. De DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) gebruikt sinds 1980 een reactieve hechtingsstoornis als overkoepelend begrip voor een aantal verschillende hechtingsstoornissen. De DSM geldt voor kinderen die geen hechtingsrelatie hebben gevormd in de eerste levensjaren. De stress- en emotieregulatie is dan gebrekkig op gang gekomen. Het kind heeft geen mechanismen ontwikkeld om met stress om te gaan.

Een reactieve hechtingsstoornis dringt door in de totale sociale context en blijft niet beperkt tot de ouder-kind-relatie. De stoornis ontstaat vaak voor het eerste levensjaar en komt naar schatting bij 1 procent van de kinderen voor. Zonder de juiste behandeling is een reactieve hechtingsstoornis vaak een voorbode van ernstige psychische problemen op latere leeftijd.

Bij kindertrauma’s, gaat het voornamelijk over traumatype 2: herhaalde langdurige, dus chronische, traumatisering. Er is sprake van intense angst, hulpeloosheid of afschuw. Dit alles kan leiden tot posttraumatische stressreacties, afhankelijk van persoonskenmerken, de mate van steun uit de omgeving en de aard en het type van het trauma. (Struik, 2011) Het gaat om de schadelijke biologische, psychologische en sociale gevolgen van een (combinatie van) stressvolle en potentieel traumatische gebeurtenis tijdens de vroegkinderlijke fase. Deze kan onder andere worden veroorzaakt door langdurige blootstelling aan onder andere:

s AANHOUDENDE

s GETUIGE

s AANHOUDENDE

s OORLOGSOMSTANDIGHEDEN

4.3 Chronische traumatisering

(43)

s LANGDURIG

s MEERVOUDIGE

(de kwaliteit van) de hechtingsrelatie.

Bij jeugdigen is vaak sprake van een combinatie van bovengenoemde oorzaken. Seksueel mis- bruik gaat bijvoorbeeld dikwijls gepaard met emotionele verwaarlozing. Hoe vaak chronische traumatisering voorkomt tijdens de kinder- of jeugdtijd, is onbekend. De enige beschikbare gegevens gaan over kindermishandeling. Volgens de Nationale Prevalentiestudies over Mishandeling (2005) is ongeveer 3 procent van de kinderen slachtoffer daarvan.

Herhaalde en meervoudige traumatisering van kinderen door de ouders gaat vaak samen met verwaarlozing, relationele problemen en hechtingsproblematiek. Dit alles kan posttrauma- tische stressklachten versterken. Trauma’s tasten de kwaliteit van de hechtingsrelatie aan, omdat het kind onvoldoende ouderlijke bescherming ervaart.

Traumatisering binnen de afhankelijkheidsrelatie met ouders vergroot en compliceert de gevolgen ervan voor het kind op een andere manier dan een trauma dat buiten deze relatie ontstaat. Een combinatie van onveilige hechting en chronische traumatisering vergroot de kans op psychische problematiek bij het kind. Als een ouder zelf getraumatiseerd is, zal hij minder in staat zijn om een veilige hechtingsrelatie met het kind aan te gaan.

De relatie en het contact tussen opvoeder en kind is bepalend voor een goede hechting. Als sensitiviteit en responsiviteit bij de ouder ontbreken, is dat een indicatie voor problematische gehechtheid. Dat hoeft niet per se zo te zijn. Zo kunnen beschermende factoren problema- tische gehechtheid voorkomen. Er zijn zowel risicovolle als beschermende factoren te onder- scheiden op kind-, ouder- en gezinsniveau.

Kindfactoren

Allereerst spelen biologische kindfactoren een rol bij de vorming van een hechtingsrelatie. Dit kunnen erfelijke factoren zijn die voor de geboorte zijn ontstaan, zoals lichamelijke of gees- telijke handicaps en andersoortige gebreken en stoornissen. Ook stress kan een risicofactor 4.4 Samenhang hechting en trauma

4.5 Risico- en beschermende factoren

(44)

zijn die tot problematische gehechtheid leidt. Al voor de geboorte kan het stresssysteem van de baby overbelast raken door stress van de moeder. Dit kan bijvoorbeeld worden veroorzaakt door drugsgebruik van de moeder of door haar onverwerkte trauma’s.

Andere afwijkingen kunnen tijdens of net na de geboorte ontstaan, zoals hersenletsel, com- plicaties bij de bevalling, premature geboorte, draagmoederschap en adoptie. Ook langdurige scheiding van de ouders, bijvoorbeeld door ziekenhuisopname van het kind, brengt

de continuïteit in de hechtingsrelatie in gevaar.

De omgeving kan op verschillende kinderen verschillend uitwerken. Ook binnen een gezin waarin de kinderen dezelfde ouders hebben.

Differentiële ontvankelijkheid voorspelt de vatbaarheid van kinderen voor hun omgeving. In Leiden is onderzocht welke genen kinderen meer of minder ontvankelijk maken voor de om- geving. Deze differentiële ontvankelijkheid hangt samen met het temperament van een kind.

Temperament kan zowel een risicofactor zijn als een beschermend element. Bovendien is veer- kracht een belangrijk persoonskenmerk: sommige kinderen zijn vatbaarder voor de omgeving dan andere leeftijdsgenoten. Hierdoor ontwikkelen niet alle kinderen die zijn blootgesteld aan traumatiserende gebeurtenissen psychische klachten.

Het gedrag van de opvoeder is bepalend voor de opbouw van een gezonde hechtingsrelatie.

Biologische risicofactoren kunnen worden gecompenseerd door beschermende factoren zoals een hoge sensitiviteit van de ouders of verzorgers. Andersom kan niet worden aangetoond dat risicofactoren bij de ouders, zoals een lage sensitiviteit, kunnen worden gecompenseerd door gunstige factoren bij het kind (Rigter, 2002; Van IJzendoorn, 2008). Een veerkrachtig of flexibel kind kan een risicofactor bij de ouder niet beïnvloeden.

Ouderfactoren

Ouders zijn bepalend voor hechtingsrelatie met hun kind. De risicofactoren op ouderniveau hebben meer invloed dan factoren op kindniveau. De biografische achtergronden en de opvoeding van ouders en hun persoonlijkheidskenmerken, zoals temperament, intelligentie, draagkracht, zijn belangrijk. Onverwerkte trauma’s bij ouders kunnen tot gedrag leiden dat beangstigend is voor kinderen (Van IJzendoorn, 2010). Daarnaast toonden Zeenah e.a. (2004) aan dat kinderen van wie de moeder een (geschiedenis van een) psychiatrische stoornis heeft, een grotere kans hebben om reactieve hechtingsstoornissen te ontwikkelen. Ook

(45)

tienermoeders en moeders van middelbare leeftijd worden beschouwd als een risicogroep.

Een belangrijke factor is het vertrouwen van de moeder in haar pedagogische bekwaamheid.

Onzekerheid of spanning in de opvoeding hebben een negatieve invloed op de hechtings- relatie. (Atkinson e.a., 2000) Er zijn ook beschermende factoren die deze risico’s beperken:

intelligente, gezonde en sociale kinderen kunnen beter omgaan met stressvolle invloeden.

Dan moet er wel een volwassene in of buiten het gezin aanwezig zijn die het kind kan onder- steunen en beschikbaar is. Een andere beschermende factor is of een kind is gewenst en op natuurlijke wijze is geboren. Ook borstvoeding stimuleert de ontwikkeling van een band tussen moeder en kind.

Een van de belangrijkste oorzaken van hechtingsproblemen is mishandeling of verwaarlozing van het kind door de ouders. Dit kan leiden tot traumatisering. Een veilige gehechtheid kan een beschermende factor zijn voor chronische traumatisering (Struik, 2009) of de ontwikkel- ing van een Post-Traumatisch Stress Syndroom (PTSS) na een oorlog. Kinderen hebben een stabiele, voorspelbare relatie met hun ouders nodig om zich te ontwikkelen. Veel wisselingen van opvoeders vormen bij met name jonge kinderen een risicofactor (Van IJzendoorn, 2008).

Gezinsfactoren

Gezinsfactoren kunnen risico’s vormen of juist bescherming bieden. Hierbij gaat het om de energie, aandacht en tijd die ouders besteden aan de relatie met het kind. Geldzorgen, slechte behuizing, werkloosheid, slecht sociaal netwerk, verhuizing en oorlog, veroorzaken stress bij de ouders, waardoor zij minder sensitief en responsief reageren op het kind. Daarnaast is bij eenoudergezinnen, grote gezinnen en stiefgezinnen meer kans op hechtingsproblematiek dan bij een gemiddeld gezin. Vaak is dan sprake van een opeenstapeling van problemen, zoals een echtscheiding of financiële problemen. Een goed en breed sociaal netwerk kan het gezin helpen en biedt alternatieve hechtingsfiguren voor de kinderen. Ook de migratiegeschiedenis van het gezin is een risicofactor. Hetzelfde geldt voor adoptie.

Culturele context

Uit onderzoek blijkt dat problematische gehechtheid vaker voorkomt bij allochtone gezinnen. Dit geldt voor zowel kinderen van nieuwe, Oost-Europese allochtone herkomst- gebieden als voor traditioneel allochtone herkomstlanden zoals Turkije en Marokko. Veel allochtone gezinnen staan lager dan gemiddeld op de sociaaleconomische ladder. Daarnaast spelen stress rondom migratie en acculturatie een belangrijke rol. Dit kan spanning tussen de ouders en opvoeding met de harde hand veroorzaken.

(46)

Hechtingsproblemen zijn moeilijk te herkennen. Sommige kinderen weten goed hoe zij zich behoren te gedragen en vertonen sociaal gewenst gedrag. Ook is het moeilijk om de relatie 4.6. Gedragsuitingen bij problematische gehechtheid

Bedreigende factoren

Alles wat van invloed is/kan zijn op het vermogen van ouders om sensitief en responsief te reageren op het kind

Kindfactoren:

s s

s

s s

Ouderfactoren:

s s

s s

s

s s

s Gezins- en omgevingsfactoren:

s werkeloosheid etc.)

s s

s

s s

Beschermende factoren Kindfactoren:

s s vermogen kind

s s Ouderfactoren:

s s s

Gezins- en omgevingsfactoren:

s

s bij trauma

s

(47)

tussen ouder en kind in de privésfeer te observeren en interpreteren. Wel kan iedereen nagaan of een kind een gelukkige en tevreden indruk maakt. Boris en Zeenah (2005) formuleerden acht punten voor een snelle screening van de hechtingsrelatie:

1. affectie

2. zoeken van troost

3. vertrouwen in de ander en zoekt hulp 4. samenwerking

5. explorerend gedrag 6. concluderend gedrag

7. reactie bij hereniging en terugkeer 8. reactie tegenover vreemden

Signalen voor onveilige gehechtheid, gedesorganiseerde of gedesoriënteerde gehechtheid en hechtingstoornissen zijn gemakkelijker te herkennen.

Signalen van onveilige gehechtheid

Als de ouder voor het kind geen veilige toevluchthaven is, ontwikkelt het kind geen vertrou- wen in de beschikbaarheid van dit hechtingsfiguur. Hierdoor probeert het kind zo veel mogelijk contact te vermijden als het zelf stress ervaart. Kinderen die onveilig zijn gehecht, vragen geen aandacht en affectie en onderdrukken negatieve emoties. Er is sprake van een verarmde emotio- nele ontwikkeling en eenzijdig oplossend vermogen. Dit uit zich in angstig-ambivalent en angstig- vermijdend gedrag.

Signalen van gedesoriënteerde of gedesorganiseerde gehechtheid

Onveilig gedesorganiseerd of gedesoriënteerd gehechte kinderen vertonen tegenstrijdig en onvoorspelbaar gedrag. Dit wordt veroorzaakt door extreme stress en gebrekkige verwerking van beangstigende informatie. Ze kunnen na scheiding van de ouders heel hard gaan huilen om ver- volgens abrupt te stoppen en zich van de ouder af te keren. Deze kinderen zijn vaak bang voor en onzeker over de emotionele beschikbaarheid van de ouder. Hierdoor verstijven of verstarren zij als de ouder zich aandient. Deze hechtingsstijl komt bovengemiddeld voor bij mishandelde of ver- waarloosde kinderen, maar komt ook voor bij kinderen van ouders met een onverwerkt trauma.

(48)

Signalen van een hechtingsstoornis

Kinderen met een hechtingsstoornis hebben ernstige problemen met hun stress- en emotie- regulatie. Deze kinderen beschikken niet over een coping-mechanisme en vertonen hierdoor fight-flight-gedrag: ze weten niet hoe zij een relatie aan moeten gaan, trekken zich terug en sluiten zichzelf voor anderen af.

Een hechtingstoornis gaat vaak samen met andere ernstige externaliserende of interna- liserende gedragsproblemen. De DSM onderscheidt twee subtypen binnen een reactieve hechtingsstoornis: geremde types die alle intimiteit vermijden en ongeremde types, die soms gemakkelijk, maar ook oppervlakkig zijn in de directe omgang met vreemden.

Bewust afstand Maart 2014

Een pedagogisch medewerker vertelt:

“Er was een jongen net geplaatst. Hij keek mij aan en zei meteen: ‘Hóóói!’ Ik voelde meteen van: dit klopt niet, dit is ongepast. Wij kennen elkaar totaal niet. Volgens mij is dit niet hele- maal aan de haak. Hij wilde meteen bij op schoot zitten. Toen ging ik expres tegenover hem aan tafel zitten en nam ik een afstandelijke houding aan. We gaan eerst eens kijken wie we zijn.

Dan zoek je bewust die afstand, terwijl die jongen zelf de nabijheid extreem opzoekt.”

Snel-boos

gedrag als-bedreigend

Vernietigingsdrang

Stoer/bravoure Controle

Onrustig

Druk

Verstoorde-ik-ontwikkeling

Intimiteit Opppervlakkige-contacten

Gebrek-aan-vertrouwen Lust

Survivers

Contactmijdend Remmingen

Zelfbepalend

Gespannen

Snel-verongelijkt

Zenuwachtig

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

stantie de taak om mensen weer aan het werk te helpen en daarna pas om uitkeringen te verstrekken), regelde deze wet ook dat gemeenten zelf ver- antwoordelijk zijn voor het budget

Deze week publiceerde The New Yorker een uitgebreid stuk over het Belgische euthanasiebeleid voor niet­terminaal

De wethouder heeft deze week (38) nog aan de heer van Kesteren medegedeeld dat de gemeente Greveling wil aankopen en dat hij geen

Onze adviseurs opleiding en ontwikkeling adviseren zowel werkgevers als medewerkers bij vragen over opleiding, ontwikkeling en het ontwikkelen van een lerende organisatie2.

Cijfers staan altijd netjes midden in het rekenhokje: ze raken de randen van het hokje niet.. Zo komen ze niet met elkaar

Het functionerende zelf (ANP) blijft stug doorgaan en probeert wanhopig “normaal” te zijn, maar voelt zich vervreemd van en bedreigd door de traumatische emoties van de doorgaans

Ik kijk met trots terug op de grote stappen die we hebben gezet in een bijzonder jaar, en met name ook met dankbaarheid voor de inzet en veer kracht van alle collega’s,

de Flora- en faunawet (zie punt 7.), de openheid van het landschap en het behoud en beleven van de cultuurhistorische waarden, moet worden geconstateerd, dat door genoemde