• No results found

Risico- en beschermende factoren

In document NIET THUIS KUNNEN OPGROEIEN , EN D AN? (pagina 43-48)

KENNIS UIT DE LITERATUUR

4.5 Risico- en beschermende factoren

zijn die tot problematische gehechtheid leidt. Al voor de geboorte kan het stresssysteem van de baby overbelast raken door stress van de moeder. Dit kan bijvoorbeeld worden veroorzaakt door drugsgebruik van de moeder of door haar onverwerkte trauma’s.

Andere afwijkingen kunnen tijdens of net na de geboorte ontstaan, zoals hersenletsel, com-plicaties bij de bevalling, premature geboorte, draagmoederschap en adoptie. Ook langdurige scheiding van de ouders, bijvoorbeeld door ziekenhuisopname van het kind, brengt

de continuïteit in de hechtingsrelatie in gevaar.

De omgeving kan op verschillende kinderen verschillend uitwerken. Ook binnen een gezin waarin de kinderen dezelfde ouders hebben.

Differentiële ontvankelijkheid voorspelt de vatbaarheid van kinderen voor hun omgeving. In Leiden is onderzocht welke genen kinderen meer of minder ontvankelijk maken voor de om-geving. Deze differentiële ontvankelijkheid hangt samen met het temperament van een kind.

Temperament kan zowel een risicofactor zijn als een beschermend element. Bovendien is veer-kracht een belangrijk persoonskenmerk: sommige kinderen zijn vatbaarder voor de omgeving dan andere leeftijdsgenoten. Hierdoor ontwikkelen niet alle kinderen die zijn blootgesteld aan traumatiserende gebeurtenissen psychische klachten.

Het gedrag van de opvoeder is bepalend voor de opbouw van een gezonde hechtingsrelatie.

Biologische risicofactoren kunnen worden gecompenseerd door beschermende factoren zoals een hoge sensitiviteit van de ouders of verzorgers. Andersom kan niet worden aangetoond dat risicofactoren bij de ouders, zoals een lage sensitiviteit, kunnen worden gecompenseerd door gunstige factoren bij het kind (Rigter, 2002; Van IJzendoorn, 2008). Een veerkrachtig of flexibel kind kan een risicofactor bij de ouder niet beïnvloeden.

Ouderfactoren

Ouders zijn bepalend voor hechtingsrelatie met hun kind. De risicofactoren op ouderniveau hebben meer invloed dan factoren op kindniveau. De biografische achtergronden en de opvoeding van ouders en hun persoonlijkheidskenmerken, zoals temperament, intelligentie, draagkracht, zijn belangrijk. Onverwerkte trauma’s bij ouders kunnen tot gedrag leiden dat beangstigend is voor kinderen (Van IJzendoorn, 2010). Daarnaast toonden Zeenah e.a. (2004) aan dat kinderen van wie de moeder een (geschiedenis van een) psychiatrische stoornis heeft, een grotere kans hebben om reactieve hechtingsstoornissen te ontwikkelen. Ook

tienermoeders en moeders van middelbare leeftijd worden beschouwd als een risicogroep.

Een belangrijke factor is het vertrouwen van de moeder in haar pedagogische bekwaamheid.

Onzekerheid of spanning in de opvoeding hebben een negatieve invloed op de hechtings-relatie. (Atkinson e.a., 2000) Er zijn ook beschermende factoren die deze risico’s beperken:

intelligente, gezonde en sociale kinderen kunnen beter omgaan met stressvolle invloeden.

Dan moet er wel een volwassene in of buiten het gezin aanwezig zijn die het kind kan onder-steunen en beschikbaar is. Een andere beschermende factor is of een kind is gewenst en op natuurlijke wijze is geboren. Ook borstvoeding stimuleert de ontwikkeling van een band tussen moeder en kind.

Een van de belangrijkste oorzaken van hechtingsproblemen is mishandeling of verwaarlozing van het kind door de ouders. Dit kan leiden tot traumatisering. Een veilige gehechtheid kan een beschermende factor zijn voor chronische traumatisering (Struik, 2009) of de ontwikkel-ing van een Post-Traumatisch Stress Syndroom (PTSS) na een oorlog. Kinderen hebben een stabiele, voorspelbare relatie met hun ouders nodig om zich te ontwikkelen. Veel wisselingen van opvoeders vormen bij met name jonge kinderen een risicofactor (Van IJzendoorn, 2008).

Gezinsfactoren

Gezinsfactoren kunnen risico’s vormen of juist bescherming bieden. Hierbij gaat het om de energie, aandacht en tijd die ouders besteden aan de relatie met het kind. Geldzorgen, slechte behuizing, werkloosheid, slecht sociaal netwerk, verhuizing en oorlog, veroorzaken stress bij de ouders, waardoor zij minder sensitief en responsief reageren op het kind. Daarnaast is bij eenoudergezinnen, grote gezinnen en stiefgezinnen meer kans op hechtingsproblematiek dan bij een gemiddeld gezin. Vaak is dan sprake van een opeenstapeling van problemen, zoals een echtscheiding of financiële problemen. Een goed en breed sociaal netwerk kan het gezin helpen en biedt alternatieve hechtingsfiguren voor de kinderen. Ook de migratiegeschiedenis van het gezin is een risicofactor. Hetzelfde geldt voor adoptie.

Culturele context

Uit onderzoek blijkt dat problematische gehechtheid vaker voorkomt bij allochtone gezinnen. Dit geldt voor zowel kinderen van nieuwe, Oost-Europese allochtone herkomst-gebieden als voor traditioneel allochtone herkomstlanden zoals Turkije en Marokko. Veel allochtone gezinnen staan lager dan gemiddeld op de sociaaleconomische ladder. Daarnaast spelen stress rondom migratie en acculturatie een belangrijke rol. Dit kan spanning tussen de ouders en opvoeding met de harde hand veroorzaken.

Hechtingsproblemen zijn moeilijk te herkennen. Sommige kinderen weten goed hoe zij zich behoren te gedragen en vertonen sociaal gewenst gedrag. Ook is het moeilijk om de relatie 4.6. Gedragsuitingen bij problematische gehechtheid

Bedreigende factoren

Alles wat van invloed is/kan zijn op het vermogen van ouders om sensitief en responsief te reageren op het kind

tussen ouder en kind in de privésfeer te observeren en interpreteren. Wel kan iedereen nagaan of een kind een gelukkige en tevreden indruk maakt. Boris en Zeenah (2005) formuleerden acht punten voor een snelle screening van de hechtingsrelatie:

1. affectie

2. zoeken van troost

3. vertrouwen in de ander en zoekt hulp 4. samenwerking

5. explorerend gedrag 6. concluderend gedrag

7. reactie bij hereniging en terugkeer 8. reactie tegenover vreemden

Signalen voor onveilige gehechtheid, gedesorganiseerde of gedesoriënteerde gehechtheid en hechtingstoornissen zijn gemakkelijker te herkennen.

Signalen van onveilige gehechtheid

Als de ouder voor het kind geen veilige toevluchthaven is, ontwikkelt het kind geen vertrou-wen in de beschikbaarheid van dit hechtingsfiguur. Hierdoor probeert het kind zo veel mogelijk contact te vermijden als het zelf stress ervaart. Kinderen die onveilig zijn gehecht, vragen geen aandacht en affectie en onderdrukken negatieve emoties. Er is sprake van een verarmde emotio-nele ontwikkeling en eenzijdig oplossend vermogen. Dit uit zich in ambivalent en angstig-vermijdend gedrag.

Signalen van gedesoriënteerde of gedesorganiseerde gehechtheid

Onveilig gedesorganiseerd of gedesoriënteerd gehechte kinderen vertonen tegenstrijdig en onvoorspelbaar gedrag. Dit wordt veroorzaakt door extreme stress en gebrekkige verwerking van beangstigende informatie. Ze kunnen na scheiding van de ouders heel hard gaan huilen om ver-volgens abrupt te stoppen en zich van de ouder af te keren. Deze kinderen zijn vaak bang voor en onzeker over de emotionele beschikbaarheid van de ouder. Hierdoor verstijven of verstarren zij als de ouder zich aandient. Deze hechtingsstijl komt bovengemiddeld voor bij mishandelde of ver-waarloosde kinderen, maar komt ook voor bij kinderen van ouders met een onverwerkt trauma.

Signalen van een hechtingsstoornis

Kinderen met een hechtingsstoornis hebben ernstige problemen met hun stress- en emotie-regulatie. Deze kinderen beschikken niet over een coping-mechanisme en vertonen hierdoor fight-flight-gedrag: ze weten niet hoe zij een relatie aan moeten gaan, trekken zich terug en sluiten zichzelf voor anderen af.

Een hechtingstoornis gaat vaak samen met andere ernstige externaliserende of interna-liserende gedragsproblemen. De DSM onderscheidt twee subtypen binnen een reactieve hechtingsstoornis: geremde types die alle intimiteit vermijden en ongeremde types, die soms gemakkelijk, maar ook oppervlakkig zijn in de directe omgang met vreemden.

Bewust afstand Maart 2014

Een pedagogisch medewerker vertelt:

“Er was een jongen net geplaatst. Hij keek mij aan en zei meteen: ‘Hóóói!’ Ik voelde meteen van: dit klopt niet, dit is ongepast. Wij kennen elkaar totaal niet. Volgens mij is dit niet hele-maal aan de haak. Hij wilde meteen bij op schoot zitten. Toen ging ik expres tegenover hem aan tafel zitten en nam ik een afstandelijke houding aan. We gaan eerst eens kijken wie we zijn.

Dan zoek je bewust die afstand, terwijl die jongen zelf de nabijheid extreem opzoekt.”

In document NIET THUIS KUNNEN OPGROEIEN , EN D AN? (pagina 43-48)