• No results found

Theatrale dimensie

In document Schoolplein der verbeelding (pagina 48-51)

DEEL II Verbeelding in het jeugdtheater

4. Voorstellingsanalyses

4.1 Iemand Issum, Niemand Issum

4.1.3 Theatrale dimensie

4.1.3 Theatrale dimensie

De theatrale ruimte, het schoolplein, werd ontworpen door beeldend kunstenaar Michiel Johannes Jansen. Een deel van het decor is gemaakt door kinderen in de workshops die Jansen gaf in het kader van het project Verhalen van het Schoolplein. De tekeningen die door leerlingen zijn gemaakt in deze workshops gingen over elementen uit de tijd dat hun ouders en grootouders nog naar school gingen. Door tekeningen van de kinderen te gebruiken, werden de leerlingen extra betrokken bij de voorstellingen en herkenden ze elementen uit de workshops in de voorstelling.

Van de tekeningen – die de grootte hadden van een stoeptegel (30x30 cm) – had Jansen een soort collages gemaakt door ze met tape aan elkaar te plakken, afgewisseld met gekleurde vellen papier. Hieruit ontstonden een tiental papieren collages van 3,9x2,4 meter, die langs de linker zijkant78 en de achterwand waren gehangen. Op de vloer waren met tape patronen gemaakt in de vorm van stoeptegels; hiervoor was dezelfde kleur tape gebruikt als die van de collages aan de wand. Helemaal rechts achterin, tegen de rechter zijmuur aan, stond een kledingrek. Rechts vooraan was een ijzeren hek aan de muur gemonteerd. Dit stelde het fietsenhok of het hek om het schoolplein voor. Rechts op het podium stond een (echte) boom met aan de takken groene ballonnetjes die bladeren symboliseerden. Om de boom heen stond een bankje. In het midden achteraan op het podium stond de band, bestaande uit drie muzikanten die de volgende instrumenten bespeelden: piano, gitaar, basgitaar, viool, slagwerk, ukelele. Daarnaast zongen ze alle drie en werden er op een computer soundscapes79 gemaakt bij verscheidene scènes. De muziek werd gecomponeerd door Robert van der Tol. Hij vormde samen met twee andere muzikanten de band. Naast de band hing een touw, dat was bevestigd aan het plafond en voor een deel op de grond lag. Helemaal links op het podium stond nog een kledingrek. Gedurende de voorstelling pakten de spelers op verschillende momenten kleding van één van de kledingrekken om zich vervolgens op het podium te verkleden.

Het decor was herkenbaar als schoolplein. Dit was echter geen schoolplein zoals die op basisscholen er uit zien. Elementen van het schoolplein waren geabstraheerd waardoor de toeschouwers hun verbeeldingskracht moesten gebruiken om de theatrale ruimte als schoolplein te herkennen. Aspecten van het decor die herkenbaar waren als elementen van een schoolplein waren bijvoorbeeld de stoeptegels op de vloer van de theaterzaal en de boom met de bankjes er omheen. Deze aspecten waren geabstraheerd; de tegels werden gevormd door een patroon dat gemaakt was van tape, de boom had groene ballonnen aan de takken hangen in plaats van blaadjes (of appels, afhankelijk van de interpretatie van de toeschouwers). De gekleurde collages langs de wand van de theaterzaal konden eveneens gezien worden als stoeptegels, waardoor verbeeld kon worden dat het schoolplein verder door liep. Deze collages konden ook gezien worden als hekwerk om het schoolplein. Daarnaast waren er onderdelen van de theatrale ruimte die niet op schoolplein te vinden zijn in de werkelijkheid buiten het theater, zoals de kledingrekken en de band. Kortom; de kinderen die naar de voorstelling Iemand Issum,

78 Bij de decorbeschrijving is uitgegaan van het gezichtspunt van het publiek. ‘Links’ betekent dus voor het publiek links.

79

Een soundscape is een geluid, of een combinatie van geluiden, gebaseerd op aangetroffen geluiden (dieren en weersomstandigheden), doelbewuste geluiden (klokken en sirenes) of imaginaire geluiden (verplaatsing van dingen en wezens) uit de omgeving.

49

Niemand Issum zijn geweest, hebben de theatrale ruimte kunnen herkennen als

schoolplein, maar dit schoolplein kwam niet overeen met het schoolplein zoals ze dat kenden van hun eigen school. Elementen uit het decor spraken tot de verbeelding, zoals de collages aan de wand, en konden op verschillende manieren geïnterpreteerd worden.

De verschillende lichtstanden en de muziekeffecten in de voorstelling Iemand

Issum, Niemand Issum versterkten de theatraliteit van het evenement en droegen bij aan

het spel en de oplopende spanning van het stuk. Op de momenten dat er spanning was in het narratief, werd het donker in de zaal. Op de momenten dat er een vrolijke scène plaatsvond, werd het licht feller en gekleurder. Naar het einde toe werd het steeds donkerder op het schoolplein, om het belang van de val van Raf te ondersteunen. Op dit moment bracht de band zacht een ritme (hartslag) ten gehore door middel van slagwerk en basgitaar. Dit ritme werd intenser, zwol aan, naarmate het verhaal verder ging en Raf hoger klom. De spanning werd opgebouwd.

Licht en geluid zorgden voor een intense beleving van bepaalde situaties in de plot en voor een geabstraheerd beeld van de theatrale ruimte. Dit gebeurde bijvoorbeeld bij het verhaal van één van de acteurs over een schoolreisje naar een aquarium. Het werd het donker in de zaal en was er een zacht gedruppel te horen. Dit wekte de illusie van het aquarium. De ruimte zelf (het decor) veranderde niet, er werd enkel door middel van licht en geluid een andere ruimte gecreëerd. Door middel van het gebruik van de verbeeldingskracht konden de toeschouwers de theatrale ruimte herkennen als aquarium, hoewel deze er niet daadwerkelijk uitzag als een aquarium. Met de overgang van dit verhaal naar de volgende scène vond een (abrupte) verandering in het licht plaats waardoor de illusie van het verhaal meteen opgeheven werd. Deze overgang zou bij de toeschouwers het besef gestimuleerd kunnen hebben dat ze door de theatrale tekens zich tijdelijk in een andere ruimte waanden.

Een ander voorbeeld is het verhaal van de watersnoodramp in Zeeland van 1953. Omdat het een spannend verhaal was dat zich ’s nachts afspeelde, was het donker in de zaal. Er was een spot gericht op de actrice die het verhaal vertelde en een spot op de twee acteurs die links op de grond met een autootje aan het spelen waren. De actrice vertelde over het speelgoed inzamelen voor de kinderen uit Zeeland, die niks meer hadden omdat alles overstroomd was. Het autootje symboliseerde het speelgoed dat ingezameld werd. Spanning werd behalve door het licht ook ondersteund door het geluid van de wind die de storm moest nabootsen. Hierdoor werd de illusie gewekt dat de storm op dat moment plaatsvond.

De liedjes tussendoor waren bedoeld ter illustratie van het spel, dit gebeurde door bijvoorbeeld het thema ‘tijd’ te benadrukken in de liedjes ‘Op dit Plein’ en ‘Tik tak jij bent um’. Bij deze liedjes werd het licht gedempt. Het was niet helemaal donker, waardoor er allerlei schaduwen ontstonden. Tijdens het lied ‘Op dit Plein’ lieten de acteurs twee grote witte ballonnen langzaam door de ruimte zweven. Dit symboliseerde het langzaam vergaan van de tijd. Daarnaast zorgde deze handeling in combinatie met het licht en geluid voor een esthetisch ‘beeld’ of ‘plaatje’ in de voorstelling.

Het feit dat de band in het midden van het schoolplein stond gaf aan dat de muzikanten en hun instrumenten een onderdeel waren van de voorstelling. De acteurs maakten contact met de muzikanten door middel van hun spel, maar ook door mee te zingen.

50 De acteurs waren in de voorstelling voor een deel zichzelf en toonden de figuren aan het publiek. Tijdens het tonen van de figuren toonden de acteurs om de beurt ook nog een derde figuur: Raf. Zo lieten ze aan het publiek zien: dit is theater, dit zijn mensen, zo zijn mensen. Daarnaast speelden ze voor een deel realistisch. Hierbij lag de nadruk op de personages en waren de acteurs nauwelijks zichtbaar. De speelwijze van de acteurs was dus deels Brechtiaans80 of demonstrerend, en deels realistisch.

Het spel van de acteurs was uitdagend voor de toeschouwers, omdat de spelers meerdere rollen vervulden en omdat ze deels een demonstrerende speelstijl hanteerden. Hierdoor was het niet altijd duidelijk wie welke rol speelde en werden de toeschouwers aangezet tot nadenken over de personages die getoond werden. Daarnaast acteerden de spelers niet overdreven, maar lieten ze juist elementen open voor eigen invulling door de toeschouwers.

De vier acteurs vertelden met elkaar het verhaal van Raf. In het begin was dit mijmerend, door het ophalen van herinneringen. Later werd dit intenser, door het naderende einde. In hun spel hielden de acteurs de spanning vast en bouwden dit naar het einde toe op door meer spanning in hun stemmen en lichamen te laten doorklinken. De acteurs gebruikten de dynamiek in hun stemmen om bepaalde stukken kracht bij te zetten. In hun manier van spelen lieten de acteurs veel open voor de eigen interpretatie van toeschouwers. Alles wat in handelingen werd uitgespeeld, hoefde niet meer in de tekst gezegd te worden, en vice versa. Dit resulteerde in gestileerde handelingen en gebaren. De handelingen en gebaren werden in plaats van een illustratie een onderdeel van het narratief, waardoor de artisticiteit van de voorstelling werd bevorderd. Dit was bijvoorbeeld het geval bij het lied ‘Hema, Wibra, Zeeman’. Hierin komen op een bepaald moment de volgende regels voorbij:

“Hij kijkt om zich heen Kijkt links, rechts

Ben ik alleen? Hopelijk kom ik niemand tegen.”81

De jongen over wie het lied gaat liep over het speelvlak, maar keek niet om zich heen. De tekst maakte duidelijk dat hij dit wel deed, dus het werd niet uitgespeeld. Dialogen en handelingen vulden elkaar aan zonder overdreven te worden. Doordat de handelingen niet een illustratie waren van het narratief, werden de toeschouwers misleid, maar ook gestimuleerd om hierover na te denken.

Ter ondersteuning van het spel waren er momenten waarop de acteurs bewegingen en dans verweefden met hun spel. De spelers maakten in hun bewegingen gebruik van de hele ruimte en op bepaalde momenten bewogen ze zich dansend of springend over het schoolplein. De bewegingen waren een toevoeging voor het betekenisgevingproces van de voorstelling. Net als de liedjes waren de dansen een onderbreking van het verhaal en bedoeld als adempauzes. Het publiek kreeg zo de gelegenheid om te verwerken wat het gezien had en hier betekenis aan te geven.

De kostuums waren ontwikkeld door kostuumontwerpster Jorine van Beek en waren afgestemd op de kleuren in het decor. De actrices hadden beide een net jurkje aan

80

De afstandelijke manier van spelen waarbij acteurs de figuur aan het publiek tonen is onder andere populair geworden door het episch of dialectisch theater van Bertolt Brecht.

51 in effen rood en paars. De acteurs hadden allebei een pantalon aan, de één met een donkerblauw overhemd erboven, de ander met een knalgroen vest. Gedurende de voorstelling was er een aantal ‘omkleedmomenten’. Deze momenten vonden plaats bij de scènes die verwezen naar de gebeurtenissen van vroeger. Bij de watersnoodramp trokken alle acteurs bijvoorbeeld regenlaarzen aan. Het omkleden was dus ter ondersteuning van het verhaal, van de verschillende verhalen die verteld werden. Daarnaast liet het omkleden op het podium ook duidelijk zien aan het publiek dat het naar theater aan het kijken was.

Binnen de theatrale dimensie werd in de voorstelling gebruik gemaakt van verschillende artistieke verwijzingen. De ene verwijzing was duidelijker te herkennen dan de andere. De groene ballonnetjes in de boom konden bijvoorbeeld herkend worden als bladeren of vruchten van de boom. Hiervoor was niet veel verbeeldingskracht nodig. Een andere artistieke verwijzing, waar meer verbeeldingskracht voor nodig was, waren de knikkers die over de grond werden gegooid bij de val van Raf. De knikkers verwezen naar iets anders dan alleen het spelen met knikkers. Het geluid van de knikkers op de grond in combinatie met de soundscapes van dat moment, symboliseerden de val van Raf. Op dat ogenblik was Raf als het ware die knikkers. Het publiek werd hier uitgedaagd om buiten de eigen referentiekaders te denken.

In document Schoolplein der verbeelding (pagina 48-51)