• No results found

In de historiografie wordt aangegeven dat het rapport van de Club van Rome een belangrijke rol heeft gespeeld in het politieke debat in het begin van de jaren zeventig. Hoe het debat tot stand is gekomen en waarover is gedebatteerd, is echter niet terug te vinden. In dit hoofdstuk onderzoek ik, geïnspireerd door de theorie van Philpott, waarom het rapport van de Club van Rome werd gebruikt in het politieke debat en hoe het debat verliep. Uit het bronnenonderzoek blijk dat aan het eind van 1971 en in maart 1972 het intensiefst over het rapport is gedebatteerd.124 Dit is te

verklaren door twee gebeurtenissen. Ten eerste lekte het rapport eind 1971 uit. Ten tweede werd het rapport officieel gepubliceerd in maart 1972. In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk wordt bij de debatten rondom het uitlekken van het rapport stilgestaan. Het tweede gedeelte van dit hoofdstuk richt zich op de periode ten tijde van de officiële publicatie.

4.1 De oppositie valt aan

Tijdens de Algemene Beschouwingen over de rijksbegroting van het jaar 1972, gehouden in oktober en november 1971, werd het rapport van de Club van Rome voor het eerst genoemd in het politieke debat. Het rapport was destijds net uitgelekt. Het milieu werd in een brief van minister- president Biesheuvel voorafgaand aan de Algemene Beschouwingen als volgt gedefinieerd: ‘Milieuhygiëne omvat, […], de zorg voor de conditie van lucht, water en bodem en voor het voorkomen van geluidshinder e.d. voor zover van belang voor de volksgezondheid’.125 Uit de brief

van de minister-president blijkt dat er geen verband wordt gelegd tussen de achteruitgang van het milieu door de nadelige effecten van economische- of bevolkingsgroei.

De oppositie speelde wel op deze leegte in. Enkele tegenstanders van het zittende kabinet- Biesheuvel lieten hun licht schijnen over de politieke koers die gevaren zou moeten worden.126

Dat het rapport een belangrijke pijler was in het beleid van de Progressieve Drie, bleek al uit het onderzoek naar de Nederlandse kranten. Dit kreeg nog nadrukkelijker vorm tijdens de Algemene Beschouwingen. Tijdens dit debat leverden, namens de Progressieve Drie, Den Uyl, Hans Van

124 Zie hiervoor Bijlage Tabel 3. 125 HTK 1971-1972, 11539. 126 HTK 1971-1972, 192.

Mierlo, Bas de Gaay Fortman (PPR), Anne Vondeling (PvdA) en Aar de Goede (D’66), een alternatief regeringsprogramma in. Het milieu kreeg een belangrijke positie binnen het alternatieve programma. Hoe dat tot dan toe was vormgegeven was volgens deze politici niet genoeg. Zij wilden een betere aanpak van de knelpunten in de Nederlandse samenleving. Milieubescherming was volgens de Progressieve Drie een van deze knelpunten.127 Hoe dit gerealiseerd moest worden

brachten zij tijdens de Algemene Beschouwingen ter sprake.

Den Uyl was de eerste politicus die tijdens de Algemene Beschouwingen aan de Club van Rome refereerde. Het probleem met smog in Rijnmond en de inflatie waren illustratief voor het beleid van het zittende kabinet. Het beleid liep volgens Den Uyl achter bij het tempo van maatschappelijke veranderingen.128 Met deze anekdote maakte Den Uyl plaats voor het

aangekondigde rapport van de Club van Rome. Rijnmond en de inflatie waren voor Den Uyl voorbeelden voor het meest fundamentele probleem, namelijk de bestuurbaarheid van de Nederlandse samenleving. De problematiek met betrekking tot het behoud van mens en omgeving werd met het rapport van de Club van Rome scherp voor ogen gesteld. Volgens Den Uyl stak de Club van Rome in oktober 1971 zelfs het gezag van de Paus naar de kroon:

De Club van Rome heeft voor de eerste maal, zij op een primitieve manier, geprobeerd kwantitatief, dat wil zeggen in aantallen uitgedrukt, aan te geven, waar wij binnen een aantal jaren terecht komen, als wij met de bevolkingsgroei, economische groei en milieuvervuiling doorgaan op de manier, waarop wij thans bezig zijn.129

Den Uyl interpreteerde de conclusies van het rapport als volgt: ‘alleen een fundamentele verandering van ons kapitalistische stelsel, een radicale breuk met het winststreven als leidend motief voor de ondernemingswijze produktie, kan de weg vrij maken voor overleving’.130 Dit

bracht Den Uyl bij de manier waarop zijn partij de problematiek zou aanpakken: ‘Ik heb er geen behoefte aan het woord socialisatie hier vanmiddag telkens te herhalen, maar het is wel wezenlijk opgesloten in de conclusies van de stukken van de Club van Rome’.131 Dit kwam terug in het

127 HTK 1971-1972, 197. 128 Ibidem, 192. 129 Ibidem, 192. 130 Ibidem, 193. 131 Ibidem, 193.

alternatieve regeringsprogramma van de Progressieve Drie. Problematieken zoals milieubescherming diende door middel van meer overheidsbestedingen opgelost te worden.132 Den

Uyl vroeg zich tijdens de Algemene Beschouwingen af vanuit welk perspectief het kabinet- Biesheuvel deze problemen benaderde. Was het kabinet doordrongen van het feit dat de mensheid voor de noodzaak van een vergemeenschappelijking van beslissingen stonden? Uit het debat blijkt dat Den Uyl zelf antwoord geeft op deze vraag. Hij ziet namelijk het tegendeel: ‘Ik kan het regeringsbeleid en de opstelling van het kabinet niet anders zien dan als een soms wanhopig pogen om met een beetje blazen een roodlopende machine te koelen’.133

Van Mierlo deelde de mening van Den Uyl. Hij zei dat de Nederlandse samenleving aan den lijve schoksgewijs bewust was gemaakt dat er iets fundamenteel mis was met de welvaart. Van Mierlo gebruikte ook de situatie in Rijnmond ter illustratie: ‘Waar we niet eens in staat zijn om vast te stellen of de smog nu van de industrie of van het verkeer of van beide komt en waar uit alles blijkt dat het hele overheidsapparaat […] onvoorbereid is en onmachtig om de situatie op te vangen’.134 Hij wees de kamer op het feit dat wetten op lucht- en waterverontreiniging waren

aangenomen waarvan toen al werd gezegd dat ze ontoereikend zouden zijn. Andere maatregelen moesten worden getroffen om de ernstige crisis uit de gehele geschiedenis te weestaan. Volgens Van Mierlo hield de crisis in dat de mensheid op een niet al te lange termijn een beetje redelijk zou voortleven of in vergaande verpaupering of helemaal niet. Uit de verdere uitspraken van de politicus kan worden geconcludeerd dat de economische groei afgeremd diende te worden en dat technologische ontwikkeling niet het antwoord op alles was.135

Ook door Hans Wiebenga van de Pacifistisch Socialistische Partij (hierna: PSP) werd gevraagd of het kabinet een standpunt innam betreffende de vertraging van de economische groei. Had het kabinet bij het vaststellen van dit beleidsuitgangspunt de onderzoekingen van de Club van Rome betrokken? Wiebenga stelde dat het kabinet alleen bezig was met de economische groei. Uit zijn rede blijkt dat hij de resultaten van de Club van Rome erg serieus neemt: ‘Men kan zich van de resultaten van dit soort onderzoekingen [het rapport van de Club van Rome] niet afmaken met gepraat over ,,onheilsprofeten’’’.136 De maatregel die volgens de PSP’er getroffen moest worden

was duidelijk, een herwaardering van het nationaal economische perspectief. 132 HTK 1971-1972, 281-287. 133 Ibidem, 192-194. 134 Ibidem, 200. 135 Ibidem, 201. 136 Ibidem, 243.

Wat blijkt uit de Algemene Beschouwingen, is dat veel politici die over het onderwerp spreken, het belang van de bescherming van het milieu inzien. Niet alleen de oppositiepartijen waren van mening dat het milieu van belang was, ook de regeringspartijen waren het hierover eens. Vele politici vinden het milieu een belangrijk onderwerp in het begin van de jaren zeventig. Alleen de manier waarop moest worden ingegrepen was waar de meningen over verdeeld waren. Tekenend was de reactie van Hans Wiegel van de VVD: ‘Uit de groei van de welvaart zullen namelijk de collectieve uitgaven voor onderwijs, voor milieubeheer, […] moeten worden bekostigd’.137 Welvaart in een vervuild milieu was voor de VVD ondenkbaar. Liberale waarden,

zoals de vrijheid van de mens, kwamen door een onleefbaar land in het gedrang. Namens de regeringspartij KVP reageerde Frans Andriessen. Hij stelde dat economische groei van wezenlijk belang was ‘om onze verantwoordelijkheid voor anderen en onszelf waar te maken’. Maar de economische groei moest schone groei betekenen. Volgens Andriessen moest de regering hier een keuze maken.138 Deze gedachte zal in latere debatten een steeds belangrijke plek innemen.

Milieuverontreiniging diende een centrale plaats in het overheidsbeleid krijgen, maar net zo zeer in de samenleving.

Minister-president Biesheuvel vond dat tijdens de Algemene Beschouwingen indringend werd gesproken over de grote gevaren die de wereld bedreigden en waarvan de mens in versneld tempo bewust van was gemaakt. De grootste bedreigingen waren milieubederf en uitputting van natuurlijke hulpbronnen. De minister-president reageerde op de stellinginname van Den Uyl en Van Mierlo ‘dat het stellen van een algemene diagnose veel gemakkelijker is dan het noodzakelijke vervolg: het vaststellen van een doeltreffende therapie’.139 Volgens de minister-president moest de

volkerengemeenschap als geheel zich zo spoedig mogelijk als een eenheid herstellen. Uit de rede van de minister-president blijkt dat hij vindt dat Van Mierlo en Den Uyl te veel gewicht toedichten aan wat Nederland in het geheel kan doen. Het probleem was namelijk te groot. Beleid op wereldschaal zou pas toereikend zijn om de milieuproblematiek op te lossen. De waarschuwingen die werden gegeven, vatte hij daarom niet op als kritiek op het beleid van het kabinet-Biesheuvel. De minister-president maakte een tweede kanttekening bij het betoog van Van Mierlo: ‘Ik geloof dat wij de menselijke vindingrijkheid vaak plegen te onderschatten’. Daarnaast vond de minister- president dat het economische beleid voldoende was afgestemd op het milieu. Biesheuvel stond pal achter de minister van Economische Zaken: ‘mijn ambtgenoot […] juist aan inpassing van de

137 HTK 1971-1972, 210. 138 Ibidem, 203.

milieuverbetering in het sociaal-economisch beleid volledig aandacht hebben besteed’. Voor dit werk kreeg de minister volgens Biesheuvel terechte complimenten.140 De twee bekritiseerde

politici waren het niet eens met de verdediging van de minister-president. Volgens Van Mierlo was dit een ‘typerende opmerking, die stamt uit het tijdperk van de industriële ontwikkeling met zijn bloei en zijn sprookjes en zijn grote geloof in het technisch kunnen van de mens, dat praktisch onbeperkt leek’.141 Den Uyl was het ook niet eens met de kritiek van de minister-president. Hij

reageerde op de kritiek van de minister-president door te stellen dat: ‘wanneer wij datgene, wat internationaal moet gebeuren, proberen te vertalen in termen van hetgeen hier en nu nationaal kan gebeuren’.142

Interessant is dat tijdens de Algemene Beschouwingen de oppositie en de regeringspartijen lijnrecht tegenover elkaar stonden. Door politici van oppositiepartijen werd het rapport van de Club van Rome meerdere keren aangedragen om de achteruitgang van het milieu aan te kaarten en om kritiek op het regeringsbeleid te geven. De belangrijkste maatregel die getroffen diende te worden was het heroverwegen van economische groei. De regeringspartijen waren minder enthousiast over deze maatregel. Volgens onder andere de minister-president deed het kabinet zijn uiterste best om de achteruitgang van het milieu tegen te gaan. Deze discussie kwam in enkele volgende politieke debatten nadrukkelijk naar voren.

4.2 Vaststelling Volksgezondheid en Milieuhygiëne

In november en december 1971 werd gedebatteerd over de Vastelling van de rijksbegroting van het departement Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Tijdens dit debat werd intensief gedebatteerd over het rapport van de Club van Rome. Uit het onderzoek naar het debat blijkt dat de minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne Louis Stuyt (KVP) weinig aandacht voor het rapport heeft. Tijdens zijn beraadslaging gaf hij meermaals aan dat de resultaten uit het rapport nog niet officieel waren. Interessant genoeg, waren enkele vergelijkbare gedachten uit het rapport terug te vinden in de beleidsdoelstellingen van het Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne die de minister uiteenzette. Ten eerste noemde hij dat de mens het incasseringsvermogen van de natuur onderschatte. Het leefpatroon van de mens kon niet op dezelfde voet verdergaan. Ten tweede moesten ontwikkelingen op medisch, sociaal, economisch en natuurwetenschappelijk gebied in

140 HTK 1971-1972, 290-292. 141 Ibidem, 322.

onderling verband worden gezien. Als laatste moesten deze ontwikkelingen in een lange termijn perspectief worden geplaatst, zoals de Club van Rome had laten zien, stelde Stuyt.143

Jan Lamberts (PvdA) vroeg zich tijdens het debat af of de minister doordrongen was van het feit dat de komende tientallen jaren cruciaal waren voor de mensheid. Lamberts gebruikte het rapport van de Club van Rome om de urgentie van milieuproblematiek aan te kaarten. Hij stelde dat de minister een grote rol kon spelen in het bepalen welke kant de Nederlandse maatschappij opging.144 Uit het verdere verloop van het debat blijkt dat de minister, in een reactie op Lamberts,

de conclusies van het rapport niet betrouwbaar genoeg vindt:

Ik wil meedelen dat de gegevens uit dit rapport nog informeel zijn. Het zal hem [Lamberts] bekend zijn dat dit rapport niet voor publikatie vrijgegeven had moeten worden […] ik wil hierbij opmerken dat het echte rapport van de Club van Rome nog moet komen. Dit zal, naar ik heb gehoord, wat genuanceerder op deze punten zijn, omdat men het ziet in de samenhang van alle vijf problemen die daarbij aan de orde zijn gesteld.145

Interessant is dat veel politici die tijdens dit debat aan het woord komen het rapport van de Club van Rome noemen. De meningen over de conclusies zijn echter verdeeld. Zo stond Els Veder-Smit (VVD) sceptisch tegenover de uitkomsten van het rapport. Volgens haar was het model te simplistisch en vroeg zij zich af of de resultaten betrouwbaar genoeg waren om op af te gaan. Dit betekende niet, dat niet alle krachten gebruikt moesten worden om de achteruitgang van het milieu tegen te gaan. Echter, de grootste verantwoordelijkheid lag bij de consument. Volgens de VVD’er werd de industrie ten onrechte gezien als het grootste probleem. Dit was haar een doorn in het oog. ‘De industrie had immers de welvaart gebracht waarvan wij nu profiteren’, gaf Veder-Smit aan.146

Joop Wolff van de Communistische Partij Nederland (hierna: CPN) stond ook sceptisch tegenover het rapport, zij het door een andere motivatie. Hij noemde het argwanend dat directeuren van Fiat en Shell de bevolkingsgroei als een van de belangrijkste problemen aankaarten. Het rapport toonde

143 HTK 1971-1972, 1270-1272. 144 Ibidem, 1289.

145 Ibidem, 1291. 146 Ibidem, 1297.

volgens hem geen enige vorm van zelfkritiek, want deze concerns waren mede de veroorzakers van de aanslagen op het milieu.147

Interessant is dat enkele politici uit de regeringspartijen de conclusies betrouwbaarder vinden. Uit het onderzoek naar dit debat blijkt dat onder andere Dolf Hutschemaekers (KVP) particuliere initiatieven die wereldwijd samenwerkten prijst. Hij noemde de Club van Rome als voorbeeld, die vraagstukken aan de orde hadden gesteld die de volle aandacht van de politiek verdienden. Hannie van Leeuwen (ARP) noemde 1971 een gedenkwaardig jaar voor het leefmilieu. De Club van Rome speelde een belangrijke rol in het milieubewustzijn. Het rapport bezorgde velen een nieuwe schok, de conclusies logen er werkelijk niet om, stelde Van Leeuwen.148 Vanuit de oppositie stond Jan Terlouw (D’66) uitgebreid stil bij de conclusies van het

rapport van de Club van Rome. Hij vond dat de conclusies door vele collega-politici werden gerelativeerd. Hij concludeerde uit het rapport dat de grondstoffen zouden opraken, dat de mens zuiniger moest worden, dat de verspillingseconomie teruggedrongen moest worden en dat de overheid veel meer kon doen om kringloopprocessen te bevorderen.

4.3 Vaststelling Economische Zaken

In december 1971 werd de Vaststelling van rijksbegroting van het departement Economische Zaken behandeld. De Ruiter (PvdA), die eerder al in de Volkskrant werd geïnterviewd, was tijdens dit debat kritisch over de groeifilosofie en het beleid van minister Langman. Het rapport van de Club van Rome had een belangrijke invloed op de aandacht voor het milieu. De belangrijkste verdienste van de Club van Rome was volgens De Ruiter: ‘dat zij redelijk hard heeft gemaakt, wat vele mensen al jaren intuïtief zagen aankomen’.149 De Ruiter had speciaal voor de minister nog

een gedicht gemaakt waarin de Club van Rome werd genoemd: Een Minister in Holland, ene Langman. Dát was er een; hij was nergens bang van.

De Club van Rome kon hem niet deren. De inflatie durfde hij te trotseren.

Of zou het zijn, dat hij ’t niet allemaal an kan?150

147 HTK 1971-1972, 1304. 148 Ibidem, 1300-1306. 149 HTK 1971-1972, 1567. 150 Ibidem, 1568.

Dit citaat laat duidelijk zien dat de PvdA’er een kritische noot plaatst bij het beleid van de minister. Met deze uitspraak zegt hij impliciet dat het rapport van de Club van Rome een belangrijk onderdeel zou moeten zijn van het regeringsbeleid. Maar dit is volgens hem dus niet het geval. Het rapport wordt op deze manier gebruikt om kritiek te leveren op het regeringsbeleid van het kabinet- Biesheuvel.

Na het gedicht van De Ruiter werd tijdens dit debat niet direct over de Club van Rome gesproken. Door veel politici werd wel gesproken over het verband tussen de groei van de economie en milieuproblematiek. Wederom is te zien dat oppositie- en regeringspartijen tegenover elkaar staan. Ad Schouten (ARP) opende namelijk de aanval op De Ruiter door te stellen dat ,,Stop de Groei’’ geen aanduiding was voor een constructief beleid. De richting van de economische groei moest daarentegen wel veranderd worden. Schouten noemde twee ontwikkelingen die volgens hem noodzakelijk waren om actief voor het milieu te zorgen. Ten eerste noemde hij technische ontwikkelingen als oplossing om tot een schonere industrie te komen. Ten tweede kaartte hij het consumptiepatroon aan. De consument diende zich aan te passen aan de consequenties van strenge milieuvoorwaarden die vastlagen in wet- en regelgeving.151

Terlouw (D’66), die tijdens het debat over de Vastelling van Volksgezondheid en Milieuhygiëne ook al aan het woord was gekomen, bracht de economische groei op een andere manier ter discussie. Hij noemde hiervoor twee redenen. Ten eerste zouden de grondstoffen uitgeput raken. Ten tweede dreigde verwoesting van het milieu. Hij raakte de kern van het probleem door te stellen dat de mens niet meer produceerde om aan behoeften te voldoen maar om maar te kunnen blijven produceren. Dit was een fundamenteel probleem van de manier hoe over economische groei werd gedacht door producenten, consumenten en politici. Het geloof van verschillende vertegenwoordigers van de regeringsfracties in de groei van de economie was ontmoedigend volgens Terlouw.152 Uit het verdere verloop van het debat blijkt dat Wiebenga en

De Gaay Fortman (PPR) zich aansluiten bij de redes van De Ruiter en Terlouw.153 Dit is te

verklaren doordat deze partijen samen de Progressieve Drie vormden.

Een andere illustratie voor het verband tussen economische groei en milieu vanuit het regeringsperspectief was de stellinginname van Gijs van Aardenne (VVD). Hij zei het volgende: ‘Bij de waardering van de economische groei moeten wij een nieuw element betrekken: de

151 HTK 1971-1972, 1585-1586. 152 Ibidem, 1568-1569.

milieufactor’.154 Alleen het bedrijfsleven moest actief betrokken worden bij het oplossen van

milieuproblematiek. Hij was het niet eens met de stellinginname van de Progressieve Drie dat door middel van meer overheidsingrijpen de achteruitgang van het milieu moest worden opgelost. Sierk Keuning (DS’70) was eenzelfde mening toebedeeld als Van Aardenne en Schouten. Interessant is dat Keuning aangaf dat de economische groei niet afgezwakt moest worden maar dat een verantwoorde groei nodig was.155

Een interessante conclusie die wederom getrokken kan worden uit dit debat, is dat politici