• No results found

De term ‘inclusiviteit’ sluit naadloos aan bij de

In document Ongelijksoortige ongelijkheid (pagina 37-41)

40

Brieven aan Job Cohen Jannet Vaessen

kostenbesparend blijken. Terecht pleitte het Innovatieplatform er een paar weken geleden voor om de economie te versterken door het potentieel van vrouwen beter te benutten. Best practices zijn er volop, daar kun je uit putten. Zie bijvoorbeeld de com-missie die de Verenigde Naties onlangs hebben ingesteld met als opdracht om alle keuzes en besluiten vooraf op gendercoherentie te toetsen en daarover rechtstreeks aan secretaris-generaal Ban Ki Moon te rapporteren.

Aansturen op een fundamentele verschuiving in waarden, dat is wat volgens mij je ambitie zou moeten zijn. Zo’n verandering vergt natuurlijk heel veel tijd. Als jij nu je jaren in Den Haag gebruikt om een stip aan de horizon te zetten, dan zal Nederland de juiste koers kunnen varen.

Met vriendelijke groet,

Jannet Vaessen

41

Geachte heer Cohen,

Er wordt weleens gesuggereerd dat Nederland politiek gezien op een kruispunt zou staan, aan de vooravond van cruciale beslissingen en mogelijkerwijs hemelsplij-tende veranderingen. Is deze politieke tijd heviger dan voorgaande? Rumoeriger, weerbarstiger?

Ik geloof dat niet zo. Natuurlijk: uitdagingen veranderen, de nuances liggen anders, maar in feite geldt voor politieke tijdvakken wat Tolstoj in Anna Karenina over gezinnen schrijft: ‘Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.’ Met die aantekening dat er geen gelukkige politieke tijden bestaan.

Deze relativering neemt niet weg dat dit een belangrijke, ook in letterlijke zin wat ongelukkige tijd is. Als burgemeester ging u er in ongelukkige politieke tijden prat op ‘de boel bij elkaar te willen houden’. Ondanks het succes van deze strategie was ik er nooit zo van onder de indruk als ambitie. Niet alleen suggereert ze ten onrechte dat de boel bij elkaar ís, ze is ook weinig ambitieus in de intentie zaken te willen veranderen. Het gaat, zeg maar, om damage control.

Sinds, en ik weet niet of dat onder die invloed is gebeurd, uw kandidaatstelling als lijsttrekker zijn andere motto’s meer op de voorgrond gezet: ‘samen’, ‘binden’, ‘een fat-soenlijke samenleving’. De nuances ten opzichte van uw lijfspreuk zijn subtiel maar wezenlijk: er moet niet alleen worden geconsolideerd, maar ook worden gekneed of gecreëerd.

‘Binden’ suggereert dat de samenleving zich in een staat van onthechting bevindt, of ten minste in een toestand van verbrokkeling. ‘Samen’ suggereert dat we het nu vooral alleen doen, of liever alleen zouden doen. Sluiten deze suggesties aan bij de stand van het land? Ik leg u mijn observaties voor.

Hebben Nederlanders elkaar en de samenleving inderdaad de rug toegekeerd? Ik vraag het me af. Volgens gegevens van de Eurobarometer hebben Nederlanders gemiddeld de meeste vrienden van alle Europeanen en geven ze het meeste geld aan liefdadigheid. Als het gaat om wederzijds vertrouwen en verenigingslidmaatschap staan we met zilver op het podium. Tot zover lijken we het in Nederland wel aardig te doen als het om ‘samen’ gaat.

Echter, ondertussen vindt wel tachtig procent van de Nederlanders andere Nederlan-ders asociaal (ziet u de ironie?). Het lijkt wel of het begrip ‘samen’ ¬ of ‘cohesie’ ¬ twee dimensies heeft gekregen, analoog aan de positieve en negatieve dimensie van vrijheid. Positieve cohesie stelt ons in staat samen dingen te doen die we niet alleen kunnen, of

42

Brieven aan Job Cohen Jurre van den Berg

beter samen kunnen. Daartegenover staat dan negatieve cohesie: ‘dikke ikken’ willen wel samen leven zolang ze maar geen last van elkaar hebben ¬ zie Van Kooten en De Bie’s ‘Samen voor ons eigen’. ‘Samen’ verwijst dan enkel en alleen nog naar een onwen-selijk maar moeilijk uit te roeien element in de sociale menonwen-selijke natuur.

Terwijl we erg tevreden zijn over ons eigen leven, zijn we ontevreden over de samenleving en het samenleven. Daarbij kan ‘de politiek’ steevast op wantrouwen en afkeuring rekenen. Dit verschijnsel is even fascinerend als complex, wellicht zelfs verwerpelijk ¬ of krijgt ook elke politiek het volk dat het verdient?

U raakte aan dit onderwerp in uw Cleveringa-lezing 2002, getiteld Vreemden, die handelt over erbij horen, vervreemding, onbehagen en onzekerheid. Onder invloed van individualisering, democratisering, privatisering, globalisering en secularisering, zo stelt u, zijn traditionele, richtinggevende verbanden vervaagd. De samenleving is vloeibaarder geworden, zo zou de Pools-Britse socioloog Zygmunt Bauman zeggen. De overheid speelt hierin een ambivalente rol, is mijn indruk. Zij heeft burgers opgevoed tot kritische consumenten in markten waar zij koning zijn en hen ertoe aangezet zich een kritische houding aan te meten ten opzichte van het gezag. Tege-lijkertijd lijkt de burger zelf geen enkel risico meer te willen dragen, want daar is de overheid toch voor?

Soms wordt daarbij het beeld gewekt dat er een klasse is ontstaan van onzekere, lager opgeleide ‘buitenstaanders’: de ‘verliezers van de globalisering’ die maatschap-pelijk helemaal niet betrokken of actief zijn, vanachter hun Gammaschutting naar sbs6 kijken, daarmee een ¬ in termen van de Vlaamse socioloog Mark Elchardus ¬ symbolische representatie van de samenleving als een mean world tot zich nemen en bang zijn voor alles wat verandert, anders of vreemd is.

Ik vraag me af of dat beeld van een harde, homogene kern van maatschappelijk angstigen en ontevredenen helemaal klopt. Ten eerste omdat sommige kenmerken op dit lijstje (onzekerheid bijvoorbeeld) niet helpen verklaren waarom deze mensen wel tevreden zijn met hun eigen leven. Ten tweede omdat maatschappelijke onvrede vele gezichten heeft: de mensen die zich onveilig voelen zijn niet dezelfde als de men-sen die ontevreden zijn over de politiek en niet dezelfde als de xenofoben onder ons. In 2009 studeerde ik af in de sociologie op een scriptie over maatschappelijke onvrede. Mijn onderzoek wees uit dat het verschil tussen persoonlijke en maatschap-pelijke tevredenheid moeilijk te voorspellen is aan de hand van bijvoorbeeld oplei-dingsniveau of leeftijd. Wat wel bijdraagt aan de discrepantie in waardering is het gevoel dat er te veel te kiezen is, en dat het moeilijk vast te stellen is wat ‘het juiste’ is. We zouden dat gevoel ‘anomie’ (normloosheid) kunnen noemen.

Kan de politiek iets doen om dit gevoel van maatschappelijke desoriëntatie te bestrijden en de onvrede te temperen? Ik betwijfel het. Mijn intuïtie zegt dat onder invloed van de door u in uw Cleveringa-lezing genoemde sociale veranderingsproces-sen de marges van beleid nog smaller zijn geworden. Of het wezenlijk verschil kan maken weet ik niet, maar er lijkt een groot maatschappelijk verlangen te zijn naar houvast, dat vorm zou kunnen krijgen in richtinggevend leiderschap. Een verlangen waaraan u invulling lijkt te geven, naar ik meen te kunnen constateren. Ik kom hier straks op terug, maar eerst iets anders.

Josse de Voogd liet onlangs in een mooie bijdrage aan nrc Handelsblad (13-03-2010) onder de kop ‘Het rolluik versus de bakfiets’ zien dat culturele segregatie ook

ruimte-43

Brieven aan Job Cohen Jurre van den Berg

lijke segregatie is. Zijn constatering: in de centra van de grote steden (maar ook van Nederland als geheel) wordt bovengemiddeld vaak op partijen als d66, GroenLinks en de PvdA gestemd ¬ door mensen die men plagerig ‘grachtengordelsocialisten’ kan noemen. De buitenwijken en volksbuurten daarentegen worden in toenemende mate bevolkt door aanhangers van rechts-populistische bewegingen.

In de politieke theorie bestond lange tijd het idee dat mensen stemmen vanuit hun persoonlijke economische belangen. Dit beeld lijkt me nu op de helling te staan. Eind jaren vijftig al liet de Amerikaanse socioloog Seymour Lipset, beroemd om zijn ana-lyses van ‘working-class authoritarianism’, zien dat arbeiders tegen hun economisch belang in neigden naar conservatisme. In Nederland hebben we dat fenomeen aan den lijve ondervonden toen ‘de arbeidersklasse’ massaal wegliep met Pim Fortuyn. De beschreven culturele en politieke segregatie is in het bijzonder pijnlijk voor de sociaal-democratie. Deze wekt namelijk de indruk dat sociaal-democratische waar-den als emancipatie en gelijke kansen vooral aanslaan bij diegenen die al behoorlijk geëmancipeerd zijn en volop maatschappelijke kansen hebben. Om het anders te

stellen: optimistisch links vindt te weinig gehoor bij een groep mensen die tot de eigen parochie zou moeten behoren ¬ het contact met het kansarme deel van de oorspronkelijke achterban is het kwijtgeraakt. Mijn stelling is dat in deze tragiek de ware uitdaging van de sociaal-democratie besloten ligt ¬ een opdracht die als voordeel heeft dat ze kleurenblind is, in de zin dat ze verschillen in afkomst en religie overstijgt.

Tot zover de diagnoses. Op een punt raken de twee beschreven toestanden elkaar: zowel waar het gaat om de maatschappelijke problematiek van sociale onthechting als waar het gaat om de ¬ partijpolitieke ¬ kwestie van de losgezongen traditio-nele achterban wordt vaak gesuggereerd dat robuust, inspirerend en wellicht zelfs bindend leiderschap een remedie zou kunnen zijn. Zojuist al merkte ik op dat u lijkt te kunnen beantwoorden aan die roep om richtinggevend moreel leiderschap. Er ligt echter een lastige paradox verscholen in dat begrip dat aan inflatie onder-hevig is, ‘moreel leiderschap’. Aan de ene kant is het onmisbaar: onder invloed van de verpersoonlijking van het politieke moeten politiek leiders meer dan ooit ‘een verhaal hebben’, of sterker nog: hun Eigen Verhaal zíjn. Authentiek en geloofwaardig.

Aan de andere kant: een verhaal is niet genoeg. Een verhaal is feitelijk niet verheve-ner dan Jan Schaefers ¬ excusez le mot ¬ ‘gelul’. Je kunt drie verkiezingen winnen met praatjes over normen en waarden, maar beleid kun je er niet van maken en maat-schappelijke verandering breng je er niet mee tot stand. En precies dat zou natuurlijk, veel meer dan electoraal succes, het doel moeten zijn. Zelfs (en hier wil ik u niet kwel-len) Barack ¬ De Man Die Zijn Verhaal Is ¬ Obama heeft al moeten ervaren hoe kort de houdbaarheidsdatum van Een Verhaal is. Zelfs als dat Verhaal er een van hoop is. Begrijp me niet verkeerd: ik houd erg van verhalen, en ik vind het uwe oprecht en in veel opzichten goed. Soms ben ik alleen bang dat het bij het verhaal blijft, een on-grijpbaar verhaal van ‘binden’ en ‘samen’, en dat is volgens mij niet genoeg. Ik ben het hartgrondig met u eens dat een fatsoenlijke samenleving het uitgangspunt van alle

Als u over binden spreekt,

In document Ongelijksoortige ongelijkheid (pagina 37-41)