• No results found

57. wijst op de DRIVE-, ATT-, PROMETHEUS-, THERMIE-, EURET- en ENTRANCE-programma's, waarvan de toepassingen in de praktijk tot op heden te weinig en te divers zijn geweest;

58. beveelt de ontwikkeling aan van de interoperabiliteit van openbaar-vervoerssystemen, in het bijzonder wat betreft de verschillende soorten van rail-transport, en verzoekt de Commissie daartoe een communautaire standaard te ontwikkelen, zoals bijvoorbeeld in het COST-programma reeds wordt gepoogd; verzoekt de Commissie een communautaire standaard te ontwikkelen voor de toegankelijkheid van treinen en stations voor personen die minder mobiel zijn;

59. wenst dat specifieke maatregelen worden genomen voor de herwaardering van het stedelijk vervoer over water, mede om het technologisch onderzoek naar nieuwe schepen en milieuvriendelijker voortstuwingssystemen nieuw leven in te blazen, de bouw van schepen voor het personenvervoer te stimuleren en de aanleg van nieuwe terminals aan het water mogelijk te maken;

60. beveelt een ruimer gebruik van telematica aan in het gebruik en de sturing van het vervoer, zoals thans geïntegreerd in het POLIS-programma; is van oordeel dat aan het gebruik van telematica daarbij bijzondere eisen moeten worden gesteld, waarbij het openbaar vervoer centraal komt te staan en de aantrekkelijkheid van het individuele gemotoriseerde verkeer niet nog wordt vergroot;

61. wenst dat steun wordt verleend aan de vorming van particuliere maatschappijen die meerdere wijzen van vervoer exploiteren, bijvoorbeeld door het opstellen van modelcontracten waarbij vergunning wordt verleend tot het gebruik van gegevens over het verkeer, bij de instelling van diensten met toegevoegde waarde;

62. wijst erop dat de toepassing van nieuwe telematicatechnologieën een oplossing kan bieden zowel door een andere, vlottere organisatie van het verkeer te bewerkstelligen als door beïnvloeding van de vraag naar mobiliteit, doordat de gevraagde diensten op een andere, geautomatiseerde wijze worden verricht;

63. wijst ook op de mogelijkheden van het gebruik van telematica voor systemen van ticketing, elders dan in de plaats van aankoop of van gebruik, en op de mogelijkheden van het gebruik

diversiteit bestaat en beveelt de Commissie dan ook aan, daarvoor ten spoedigste met een voorstel tot standaardisering te komen, zoals bijvoorbeeld in de privé industrie in het CONCERT-systeem is ontwikkeld, en voorts om RDS-TMC en DAB zo spoedig mogelijk in de hele Unie in te voeren;

65. wijst op de door de Commissie verstrekte studieopdrachten m.b.t. de auto en de trein van de toekomst en verzoekt de Commissie dan ook de resultaten van deze studies ten spoedigste aan de instellingen, de producenten, de openbaar-vervoersorganisaties en de consumenten voor te leggen;

66. wijst op de grote diversiteit in de systemen voor parkeer- en routesignalisering en verzoekt de Commissie er tenminste zorg voor te dragen dat zulke systemen ook voor niet-inwoners van de desbetreffende steden begrijpelijk zijn;

67. wijst op de STOA-studie "Telematics Applications in Urban and Public Transport" en beveelt aan hier goede nota van te nemen;

CONCLUSIE

68. verzoekt de Commissie ten spoedigste in overleg met de Raad en het Parlement een witboek te publiceren met voorstellen voor een wetgevings- en actieprogramma inzake het Citizens' Network, inclusief een gecoördineerd plan per directoraat, en in dit kader een informatiecampagne ten behoeve van het Citizens' Network tot stand te brengen;

69. verzoekt de Commissie een reeks proefprojecten te steunen en te bevorderen om de lange-termijndoelstellingen van het Citizens' Network samen met de lid-staten te verwezenlijken;

70. verzoekt de Commissie regionale proefprojecten voor "mobiliteitscentrales voor de ontwikkeling van een intermodaal duurzaam personenvervoer" in een aantal Europese steden te bevorderen en/of te steunen;

-71. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de regio's, de regeringen en parlementen van de lid-staten, de regeringen en parlementen van Midden- en Oost-Europa, het GOS, de regeringen en parlementen van de mediterrane landen, de regeringen van de landen die deelnemen aan de Europese Economische Ruimte, de regeringen en parlementen van de ASEAN-landen, de regering en het Congres van de Verenigde Staten, de Europese Conferentie van ministers van Vervoer, de Economische Commissie voor Europa van de VN, de

PB C 277 van 23.9.1996, blz. 43.

1

PB C 181 van 24.6.1996, blz. 35.

2

Resolutie over de vooruitzichten voor een Europees wetenschaps- en technologiebeleid in de 21ste eeuw

Het Europees Parlement,

- gezien de mededeling van de Commissie "De toekomst uitvinden" (COM(96)0332 - C4-0491/96),

- onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 september 1996 over de werkzaamheden van de Europese Unie op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling ,1

- gezien het Groenboek van de Commissie over innovatie (COM(95)0688 - C4-0609/95) en zijn resolutie van 6 juni 1996 hierover ,2

- gezien het verslag van het evaluatiepanel voor het kaderprogramma 1995 (Europese Commissie, maart 1996),

- gelet op artikel 148 van het Reglement,

- gezien het verslag van de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie (A4-0376/96),

A. overwegende dat investeringen in onderzoek en technologische ontwikkeling het concurrentievermogen, de economische veiligheid en het sociale en ecologische welzijn kunnen opvoeren en in de eerste plaats gebaseerd moeten zijn op de behoeften van de burgers,

B. overwegende dat de Verenigde Staten na het einde van de koude oorlog hun investeringen in civiele projecten fors hebben opgevoerd waardoor de Europese Unie zich met een grotere technologische uitdaging geconfronteerd ziet,

C. overwegende dat Europa een oplossing moet vinden voor klemmende sociaal-economische vraagstukken die voor bepaalde groepen toenemende problemen veroorzaken, te weten de toenemende jeugdwerkloosheid en de basisbehoeften van ouderen,

D. overwegende dat Europa vrij sterk staat op het gebied van fundamenteel onderzoek, maar er blijkbaar niet in slaagt deze kennis in voldoende mate om te zetten in technologische innovaties en produkten die octrooien opleveren,

het netwerkmodel, hetgeen voortdurende samenwerking en synergie in vele richtingen noodzakelijk maakt tussen onderzoek, marketing en ontwikkeling van produkten en procédés, G. overwegende dat op het gebied van de organisatie fundamentele vernieuwingen noodzakelijk zijn, zowel op het niveau van de lid-staten als dat van de Unie, teneinde het systeem van de innovatie van onderzoek en technologische ontwikkeling doeltreffender te maken,

H. overwegende dat het onderscheid tussen preconcurrentieel en op toepassing gericht onderzoek steeds moeilijker is aan te brengen, daar het fundamenteel onderzoek in toenemende mate gericht is op latere toepassingsmogelijkheden,

I. overwegende dat het nieuwe samenstel van onderzoek en innovatie allereerst in dienst moet staan van het algemeen belang waarvan het concurrentievermogen van bedrijven een belangrijk onderdeel is, maar zeker niet het enige,

J. overwegende dat het voor een optimale ontwikkeling en toepassing van de wetenschappelijke en technologische vorderingen, o.a. op het gebied van innovatie, noodzakelijk is de organisatie van de arbeid te veranderen, met name om meer begrip, deelneming en medeverantwoordelijkheid van de werknemers voor de bedrijfsvoering van de ondernemingen te bewerkstelligen,

K. overwegende dat de onderzoekers in het bijzonder en daarnaast de overige deelnemers aan onderzoek en ontwikkeling in de ruime zin de belangrijkste verspreiders van kennis zijn, L. overwegende dat het opbouwen van een daadwerkelijke Europese wetenschappelijke

gemeenschap van fundamenteel belang is voor de ontwikkeling van wetenschap en technologie, M. overwegende dat het uitwerken van visies op de toekomstige ontwikkeling van de technologie, en de toepassing en de sociale context ervan zal bijdragen tot samenhang, continuïteit en voorspelbaarheid in de situatie van bedrijven; overwegende dat dit tevens zal bijdragen tot het vaststellen van prioriteiten voor onderzoek en ontwikkeling, en de concurrentie zal toespitsen op het verwezenlijken van doelstellingen die brede steun vinden in de samenleving; dat het hiertoe noodzakelijk is een positieve cultuur en houding tegenover onderzoek en technologische vernieuwing bij de bevolking te stimuleren,

N. overwegende dat een nieuwe, meer flexibele structurering van het kaderprogramma een betere integratie mogelijk moet maken van de verschillende benaderingen die voortvloeien uit het aanbod van onderzoek (disciplines, specifieke technologieën, enz.) en de sociale vraag hiervan in ruime zin,

O. overwegende dat de toegang tot risicodragend investeringskapitaal voor de technologische innovatie in Europa in vergelijking met de Verenigde Staten en Japan zeer beperkt is en aanzienlijk moet worden verbeterd,

Q. overwegende dat Europa vooral behoefte heeft aan het verbeteren van de toegankelijkheid van fundamenteel onderzoek, het vergroten van de permeabiliteit van onderzoeksinstellingen, het bevorderen van de absorptiecapaciteit van bedrijven en het stimuleren van netwerken tussen onderzoekers en andere deelnemers;

R. overwegende dat de Europese Unie de ontwikkeling van fundamentele kennis moet stimuleren via interdisciplinaire samenwerking en interactie op het gebied van toepassingen;

S. overwegende dat volgens de Commissie tweederde van de partnerschappen naar aanleiding van een project voortduren nadat het project is afgesloten en dat het derhalve zaak is nieuwe netwerken te creëren,

T. overwegende dat het Parlement van oordeel is dat ook milieu-eisen deel dienen uit te maken van de benadering waaraan de Commissie uiting geeft in haar mededeling "De toekomst uitvinden", U. overwegende dat het communautair gelijke-kansenbeleid zowel inzake onderzoek als op de andere communautaire beleidsgebieden, in overweging moet worden genomen bij de opstelling en de uitvoering van het vijfde kaderprogramma,

1. schaart zich achter de nieuwe prioriteit die wordt verleend aan de rol van de burger bij het afbakenen van de onderzoeksprioriteiten, zoals beschreven in de mededeling van de Commissie

"De toekomst uitvinden";

2. stelt voor dat de Commissie zich er bij haar maatregelen voor inzet een positieve cultuur en houding tegenover onderzoek en technologische vernieuwing bij de bevolking te stimuleren;

3. is van mening dat een onderzoeksbeleid dat voldoet aan de marktbehoeften en doeltreffend is, als essentieel element een strategie moet bevatten voor de verspreiding ervan. Een dergelijke strategie moet rekening houden met bepaalde specifieke beginselen:

- het multidisciplinair, op de toepassing gericht en via netwerken uitgevoerd onderzoek is een fundamenteel element van de innovatie,

- het ontwikkelen van een regionaal netwerk tussen niet-industriële en industriële instellingen vergemakkelijkt de overdracht van technologie,

- het omzetten van functionele technologische opties in produkten en diensten die met succes op de markt kunnen worden gebracht, vormt een van de mogelijke doelstellingen van de technologische perspectieven,

- het uitwerken van "zichtbare doelstellingen" kan bijdragen tot een betere maatschappelijke aanvaarding reeds van in de eerste stadia van het OTO-project;

alsmede andere maatregelen treft die een meer op participatie gerichte sociale organisatie van de bedrijven stimuleren;

5. onderstreept dat een sociaal-economisch model van duurzame ontwikkeling nagestreefd dient te worden;

6. stelt voor dat bij alle investeringen wordt bekeken in hoeverre ze arbeidsplaatsen scheppen;

7. stelt de volgende grote lijnen voor met betrekking tot de organisatie van de eerste activiteit in het vijfde kaderprogramma: een basisstructuur met langs de horizontale as de ontwikkeling van praktijkgerichte wetenschappen en technologieën en langs de verticale as een reeks op behoeften gerichte programma's waarin een maatschappelijke vraag in brede zin tot uiting komt en waarin plaats is voor technologische uitdagingen, Europese synergie en een blik gericht op de toekomst;

8. stelt voor dat zowel de verticale als horizontale elementen van financiële middelen worden voorzien om te zorgen voor een spreiding van de projecten die gaat van fundamenteel onderzoek op lange termijn tot toegepast onderzoek op korte termijn dat is gericht op het oplossen van problemen ter uivoering van het EU-beleid; ook worden de nodige middelen vrijgemaakt om aanvullende programma's te financieren, die samen met de lid-staten en hun wetenschappelijke instellingen ten uitvoer worden gelegd;

9. stelt voor dat een risicobeoordelingseenheid belast wordt met de beoordeling van risico's indien de bezorgdheid van de publieke opinie hiertoe aanleiding geeft, en dat een dergelijke eenheid in verbinding staat met het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek;

10. stelt voor dat, om het O&TO-kaderprogramma en de invoering van nieuwe producten en processen beter op elkaar te laten aansluiten, er een 'Technologie Ontwikkelings Fonds' wordt ingesteld om activiteiten op plaatselijk niveau te ondersteunen, waardoor grotere verspreiding kan worden bereikt, en dat dit fonds wordt afgestemd op nationale regelingen;

11. is gekant tegen elk gebruik van communautaire onderzoekskredieten voor de ontwikkeling en produktie van wapens;

12. is van mening dat indien de resultaten van door de EU gefinancierde projecten worden gebruikt voor militaire doeleinden, de middelen dienen te worden terugbetaald aan de EU;

13. met betrekking tot de tweede activiteit in het vijfde kaderprogramma:

- doet een beroep op de Commissie om mechanismen te bestuderen waarmee niet-lid-staten kunnen worden betrokken bij een experimentele reeks door de EU op gang gebrachte samenwerkingsprogramma's voor O&O met een passende financiële bijdrage van de niet-communautaire deelnemers,

- dringt aan op een herevaluatie van de methodologische aanpak in deze activiteit, zodat een betere verklaring wordt gegeven van de invloed van de context bij de overdracht van kennis en bij de vorming van theoretische vaardigheden en kennis,

- dringt er in dit verband op aan een regeling tot bescherming van het intellectueel eigendomsrecht in te voeren die de overdracht van technologie stimuleert en niet belemmert,

- dringt aan op een gedegen integratie van activiteiten tussen de structuurfondsen en de kaderprogramma's, zodat via eerstgenoemde een onderzoeksinfrastructuur kan worden geboden in de achtergebleven gebieden en met laatstgenoemde de mechanismen en

"middelen" voor samenwerking kunnen worden aangereikt,

- stelt bovendien voor dat de onder het derde streepje genoemde beginselen ook worden toegepast op het PHARE- en het TACIS-programma en andere communautaire programma's, welke tot doel hebben te helpen bij de economische ontwikkeling van derde landen,

- dringt erop aan dat wordt erkend dat niet alle kleine en middelgrote bedrijven gelijk zijn en dat alleen de technologisch vrij ontwikkelde kleine of middelgrote ondernemingen redelijkerwijze in staat kan worden geacht belang te stellen in of profijt te trekken uit deelneming aan communautaire samenwerkingsprojecten op onderzoeksgebied,

- wijst erop dat het midden- en kleinbedrijf geen homogene groep is maar zeer divers. Een onderscheiden aanpak per doelgroep is noodzakelijk om een optimale deelneming van het MKB aan Europese samenwerkingsprojecten te bewerkstelligen,

- wenst derhalve dat een nauwe samenwerking tussen kleine en middelgrote bedrijven enerzijds en regionale universiteiten en grote bedrijven anderzijds wordt bevorderd, - wijst op de mogelijke financiële risico's die de innovatie kan meebrengen en vraagt dat een

gecoördineerde actie ten behoeve van de kleine en middelgrote bedrijven wordt opgezet voor:

i) het creëren van gunstiger fiscale, financiële en economische voorwaarden,

ii) het ontwikkelen van modellen voor de bevordering van samenwerkingsverbanden tussen de kleine en middelgrote bedrijven en onderzoeksinstituten, waarbij ook risicodragend investeringskapitaal ter beschikking wordt gesteld,

iii) het aanmoedigen van financiering via de vermeerdering van het aandelenkapitaal, het verstrekken van leningen en het verlenen van garanties voor leningen door de

- dringt erop aan dat tussen de EU en de onderzoeksinstellingen van de lid-staten een nauwe samenwerking tot stand wordt gebracht om de verspreiding van kennis doelmatiger te laten verlopen;

15. met betrekking tot de vierde activiteit van het vijfde kaderprogramma:

- is van oordeel dat het waardevolle programma ter bevordering van de opleiding en mobiliteit van onderzoekers (TMR) moet worden geïntensiveerd en verruimd tot gerichte beurzen bij universiteiten en industrie- en handelsbedrijven, een experimenteel programma voor een industrieel PhD, "terugkeerbeurzen" om de reïntegratie in het land van oorsprong te bevorderen, institutionele beurzen om kansen te bieden aan gevestigde wetenschappers en ingenieurs van belangrijke Europese onderzoekscentra, zodat zij tijdelijk in de wetenschappelijk minder ontwikkelde gebieden van de Gemeenschap kunnen gaan werken, - stelt een nieuw programma voor ter ontwikkeling en bundeling van aanvullende middelen voor de onderzoeksinfrastructuur, modulaire demonstratiemodellen en installaties die door de Europese onderzoekers worden gedeeld, te zamen met het instellen van expertisenetwerken,

- stelt voor dat de Commissie met spoed een lijst van normen opstelt inzake het onderwijs van wetenschappen en technologie in de scholen van de lid-staten teneinde te zorgen voor de vorming van een groep toekomstige wetenschappers en technologen en voor geïnformeerde burgers,

- wenst dat er een programma wordt gefinancierd om een stelsel van databanken voor Europese onderzoeken en publikaties op te zetten en te organiseren, zodat dergelijke databanken niet afhankelijk blijven van de invoer van kennis uit andere, niet-Europese databanken;

16. wenst dat de doelgerichte programma's in het kader van de eerste actie van het vijfde kaderprogramma worden ontworpen en voorbereid door taakgroepen waarin de diverse betrokken diensten van de Commissie, externe deskundigen die voor een deel worden aangewezen door het Europees Parlement, en vertegenwoordigers van de burgermaatschappij en het bedrijfsleven zitting hebben;

17. stelt voor dat "kringen van deskundigheid" in het leven worden geroepen met betrekking tot de verticale as van de basisstructuur, die ervoor zullen zorgen dat onderzoeksinstituten (universiteiten, bedrijven, enz.) samenkomen om onafhankelijk van de beheerscomités advies te geven over de uitvoering van de op de behoeften gerichte programma's;

18. stelt de vorming voor van een Europees Instituut voor de financiering van geavanceerde technologieën ten einde risicokapitaal en/of garanties voor de investering daarvan beschikbaar

te brengen;

19. onderstreept het belang van een institutionele omgeving die ten goede komt aan de interactie en flexibiliteit van de onderzoeksacties en een interne kwaliteitscultuur; deze taak zou kunnen worden toevertrouwd aan comités voor het beheer van een nieuw type programma's waarbij het Parlement en de Raad gelijkelijk worden betrokken;

20. spreekt zich uit voor een ingrijpende hervorming van de wijze waarop de selectie en evaluatie van projecten, de verbreiding van kennis en de wetenschappelijke en technologische bewaking zijn georganiseerd;

21. dringt erop aan dat veel meer flexibiliteit wordt ingebouwd in alle programma's en projecten in het kader van de toekomstige kaderprogramma's, zodat het mogelijk wordt een einde te stellen aan stagnerende onderzoeksprojecten, middelen over te dragen naar veelbelovender gebieden en in te spelen op veranderende omstandigheden en nieuwe prioriteiten inzake technologie;

22. steunt de algemene toepassing van een tweefasige aanvraagprocedure binnen de specifieke programma's, waarbij de eerste fase als selectiemechanisme functioneert, wat tot gevolg zou hebben dat een veel kleiner aantal projectgroepen worden aangemoedigd om hun getailleerde voorstellen voor te leggen in de tweede fase;

23. onderstreept de noodzaak de nationale onderzoeksinstellingen zo veel mogelijk bij de selectie te betrekken, ten minste in het eerste stadium, dat een adviserend karakter heeft;

24. wenst dat de taken van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) opnieuw worden omschreven, zodat dit een essentieel instrument wordt voor de wetenschappelijke ondersteuning van alle instellingen van de Unie, met inbegrip van het Europees Parlement, en een sleutelelement voor de totstandbrenging van een Europese Wetenschappelijke Gemeenschap, met name op het niveau van gemeenschappelijke installaties en demonstratiemodellen;

25. acht het absoluut noodzakelijk dat breed interinstitutioneel overleg in een passende vorm plaatsvindt, voordat de Commissie haar vijfde kaderprogramma indient;

26. onderstreept dat de interactiviteit en de flexibiliteit van de voor het vijfde kaderprogramma bepleitte basisstructuur de wetenschappelijke samenwerking tussen de lid-staten en de Unie, die in het Verdrag is vastgelegd, mogelijk moet maken;

27. verlangt dat er een krachtige structuur komt voor de coördinatie tussen enerzijds het kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling van de Unie en anderzijds de grote wetenschappelijke en technologische initiatieven op intergouvernementeel niveau, met name het EUREKA-programma en het COST-programma;

PB C 204 van 15.07.1996, blz. 96.

1

PB C 176 van 13.7.1992, blz. 257.

2

PB C 72 van 15.3.1993, blz. 51.

3

PB C 91 van 28.3.1994, blz. 308.

4

PB C 141 van 13.5.1996, blz. 135.

PB C 141 van 13.5.1996, blz. 135.