• No results found

1. is van oordeel dat de vormgeving van een duurzaam openbaar transportnetwerk in de Unie ten behoeve van alle burgers primair de verantwoordelijkheid is van lokale en regionale overheden; de coördinatie van de nationale netwerken dient plaats te vinden op het niveau van de Unie en moet in het bijzonder de toegang ertoe vergemakkelijken voor gehandicapten, ouderen en mensen met een verminderde mobiliteit;

2. acht deze taak daarom de medeverantwoordelijkheid van de Unie, omdat anders, bij ontbreken van een adequaat voor- en na-transport, de verwezenlijking van de transeuropese netwerken, die bij het Verdrag aan de Unie is toebedeeld, niet kan worden gewaarborgd;

3. acht het zinvol dat de Unie een geïntegreerde verkeersplanning bevordert om zinloze en kostbare dubbele investeringen te vermijden en de milieubescherming te bevorderen; is van oordeel dat de vaststelling van kredieten voor verkeersinvesteringen daarbij gebaseerd moet zijn op ecologische balansen en onderzoeken naar de onderlinge afhankelijkheid van regionale en lokale verkeerssystemen;

4. acht het van groot belang dat de burger in zijn hoedanigheid van consument van vervoersdiensten ten nauwste bij de totstandkoming van openbaar-vervoersnetwerken wordt betrokken en is van mening dat deze betrokkenheid op het niveau van het netwerk (lokaal, regionaal, nationaal of Europees) vorm moet krijgen;

5. acht het wenselijk dat meer steun wordt verleend aan netwerken voor het uitwisselen van ervaringen tussen Europese steden en agglomeraties met een hoge verkeersdichtheid over strategieën en modellen ter bevordering van de intermodaliteit van verkeersstromen;

FINANCIERING

6. is van oordeel dat de exploitatie van het openbaar vervoer zoveel mogelijk moet worden bekostigd uit reizigersbijdragen en dat noodzakelijke additionele financiering door nationale, lokale en/of regionale autoriteiten zoveel mogelijk prestatiegebonden dienen te zijn;

8. stelt voor dat de Europese Unie met middelen die daartoe geëigend zijn komt tot financiële ondersteuning van veelbelovende innovaties in het openbaar personenvervoer die de doelstellingen van het groenboek naderbij kunnen brengen;

9. verwacht dat niet alleen zuiver economische criteria maar ook maatschappelijke rentabiliteitsoverwegingen gehanteerd worden bij de financiering van acties ten behoeve van de mobiliteit van de burgers in perifere regio's met een zeer gespreide bevolking of een aanzienlijk percentage van de bevolking in landelijke gebieden;

INTERMODALITEIT

10. acht de verbindingen tussen de verschillende vervoersmodaliteiten van het grootste belang en wil derhalve de nadruk leggen op de faciliteiten voor die verbindingen, zoals reeds verwoord in voornoemde beschikking over de transeuropese netwerken in artikel 1, lid 3;

11. is het eens met de Europese Commissie dat het openbaar vervoer bevorderd dient te worden, maar acht een werkelijk functioneel en rationeel gebruik van een netwerk slechts mogelijk indien daarin plaats wordt gereserveerd voor de auto, waarmee thans meer dan driekwart van de verplaatsingen in de Europese Unie wordt verricht;

12. is van oordeel dat naast de particuliere auto in een goed functionerend netwerk veel meer plaats moet worden ingeruimd voor het collectief vervoer, zoals de (waar mogelijk elektrische) taxi, of ook voor carpooling en carsharing;

13. is van oordeel dat een vermindering van het personenverkeer met de privé-auto te verwezenlijken is;

14. acht het raadzaam de huur- en gebruikmogelijkheden voor fietsen en (waar mogelijk elektrische) auto's te verruimen; dringt er bij de lid-staten op aan het gebruik van de fiets te stimuleren, met name door de aanleg van fietspaden en meer mogelijkheden de fiets in de trein mee te nemen;

15. wijst erop dat het laatste voorstel van de Commissie inzake de cabotage in het personenvervoer (COM(95)0729) de mogelijkheden ook voor geregelde diensten in andere staten dan de lid-staat van oorsprong open laat en dus grensoverschrijdende diensten makkelijker zouden kunnen worden uitgevoerd;

16. verzoekt de autoriteiten van de Unie, de lid-staten, de regio's en de steden met klem meer aandacht aan de faciliteiten voor aansluiting van diverse modaliteiten op geïntegreerde park and ride-faciliteiten en geïntegreerde dienstregelingen voor het openbare personenvervoer te besteden;

PLANOLOGIE

18. ziet de mobiliteit in de Europese Unie vooralsnog uitsluitend toenemen, en is van oordeel dat daar in de toekomstige planologische inrichting rekening mee gehouden moet worden;

19. wijst op het positieve effect van de spreiding van arbeidstijden op de ontlasting van de openbare vervoermiddelen in het spitsuur en een evenwichtige benutting, zodat het gebruik ervan rendabeler wordt en het comfort groter; wenst dat wordt nagegaan in hoeverre de werkgeversbijdrage in de uitgaven van hun werknemers voor openbare vervoermiddelen gekoppeld kan worden aan prijsverlagingen door het vervoerbedrijf ("jobticket");

20. verzoekt de Commissie om eens in de vijf jaar een leidraad voor het nationale en het regionale vervoerbeleid te publiceren;

21. acht het noodzakelijk dat stadsdistributie bevorderd wordt en beveelt aan dat daartoe centra op de stations worden ingericht; acht het derhalve bovendien noodzakelijk dat in de toekomst slechts nieuwe wijken worden gebouwd en bedrijfs- en recreatieterreinen worden ingericht in samenhang met vervoersvoorzieningen;

22. wijst op de noodzaak meer vervoersvoorzieningen ondergronds en in verdiepingen aan te leggen en nader communautair onderzoek te verrichten naar de verbetering van de technieken voor het ondergronds en in verdiepingen bouwen en aanleggen van infrastructuur;

23. acht het een zorgelijke ontwikkeling dat ook voor dienstverlening die geen enkele schadelijke invloed op de leefomgeving heeft, bedrijfsterreinen buiten de stedelijke centra gebruikt kunnen worden en de mobiliteit daardoor stijgt, terwijl de sociale diversiteit in de binnensteden erdoor afneemt;

24. is van oordeel dat bij de inrichting van de stedelijke en agglomeratie- infrastructuur terdege rekening dient te worden gehouden met een ontmoedigingsbeleid voor het gebruik van de privé-auto; zulks dient

te geschieden door:

- parkeerbeleid,

- het inrichten van vrije banen voor het openbaar vervoer,

- betere infrastructurele voorzieningen voor fietsers en voetgangers, - een beter en doeltreffender uitvoering van de verkeersregels,

- maatregelen om te zorgen dat het openbaar vervoer toegankelijk is voor gehandicapten en andere personen met een verminderde mobiliteit;

25. acht het noodzakelijk dat er, met het oog op de bevordering van teneinde een gezond en de infrastructuur weinig belastend gebruik van de fiets,

26. stemt in met de lange-termijndoelstelling van de Commissie ervoor te zorgen dat het openbaar vervoer toegankelijk is voor allen; verzoekt de Commissie om een gecoördineerd beleid op het gebied van meerdere directoraten te voeren ter bevordering van een toegankelijk vervoer, met inbegrip van maatregelen als een wijdverbreid gebruik van bussen met een lage instap, toegankelijkheid van spoor- en metronetten voor gehandicapten en betere telematica voor een passende voorlichting van gehandicapte gebruikers;