• No results found

b Je herkent een gedicht meteen aan de vorm.

c Een aantal regels uit een gedicht die bij elkaar gezet zijn, noem je een strofe. Strofen worden van elkaar gescheiden door een witregel.

d Voor de meeste gedichten geldt dat een dichter in een gedicht zijn gevoelens uit of dat hij een speciale kijk op een onderwerp geeft.

e –

OPDRACHT 2

a Dat kun je zien aan het gebruik van woorden als zulk een, droppels en aan de schrijfwijze grooten.

b ABAAB CDCCD

c Het gedicht heeft twee strofen.

d C

e Onze opvatting over hoe kinderen denken en praten komt niet overeen met de manier waarop het kind in dit gedicht zich uit.

OPDRACHT 3

a Het woord schepper is een omschrijving voor God.

b Met ons wordt naar schepper verwezen en met jullie naar de mensen.

c Er wordt opgesomd waar de mensen volgens God nog voor moeten zorgen, nadat hij de wereld heeft geschapen.

d Dat is het trapje dat je voor het trapgat plaatst om ervoor te zorgen dat kleine kinderen niet van de trap vallen.

e A en B

f eigen antwoord

g Alle mensen worden door God heengezonden na de schepping.

OPDRACHT 4 eigen antwoord

1.10 taalonderzoek

OPDRACHT 1

a ze = onderwerp; hun = meewerkend voorwerp; hen = lijdend voorwerp b –

c onderwerp

d Als het persoonlijk voornaamwoord onderwerp is, gebruik je ze, en na een voorzetsel gebruik je hen.

e eigen antwoord OPDRACHT 2

a Er komen nieuwe woorden bij, de uitspraak verandert, de grammatica verandert.

b Ja, dat is een verandering van de grammatica.

OPDRACHT 3

a Volgens een prescriptieve taalkundige is dit geen correct Nederlands.

b eigen antwoord

c De functie van het woord hun wordt verruimd: het wordt nu ook gebruikt als onderwerp.

OPDRACHT 4

a op andere plaatsen gaan wonen; onlogische taalregels; veel nieuwe taalgebruikers b Nee, ze lijken nu minder op elkaar.

HOOFDSTUK 1 TEST JEZELF 23

c Meer op het Nederlands. Het Duits staat nog het dichtst bij de talen van vroeger doordat het nog naamvallen heeft, meer werkwoordsuitgangen, en nog duidelijk een onderscheid in

woordgeslacht. Het Engels is het meest veranderd. Het Nederlands zit ertussenin.

d Eigen antwoord. Daar valt niets over te zeggen.

OPDRACHT 5 a ja b nee C ja OPDRACHT 6

a/b Eigen antwoord. Waarschijnlijk niet. Er zijn nu veel mensen die niet doorhebben dat ze deze fout maken. Maar de regel wordt ook op school aangeleerd. Dat kan de verandering tegenhouden.

c eigen antwoord d eigen antwoord

test jezelf

OPDRACHT 1

a door hun uiterlijk, hun leeftijd, hun leefomstandigheden en hun karaktereigenschappen b in een of enkele woorden, in de vorm van een vraag of in een complete zin

c Spanning ontstaat doordat je nieuwsgierig wordt gemaakt naar de antwoorden op vragen die de tekst bij je oproept of die spontaan bij je opkomen.

OPDRACHT 2

a De hoofdpersoon is blijven zitten in havo 4, is dus een jaar of zestien. Hij vindt zichzelf niet mooi:

sluik strohaar, een geblokte beugelbek en nu ook nog een glanzende rode pukkel naast zijn neus.

Hij woont bij zijn oom en tante op het vasteland omdat er op het eiland waar hij vandaan komt, geen havo bovenbouw is. Hij vindt het maar niks dat zijn vader hem niet komt opzoeken.

b Ja, want wat de hoofdpersoon denkt, is herkenbaar.

c De jongen is ongelukkig met zijn uiterlijk en zijn situatie.

d Waarom vindt zijn vader hem niet belangrijk? Hoe gaat dat afspraakje verlopen? Wordt het gezelliger als zijn zus ook bij hem komt wonen?

OPDRACHT 3

a Je herinnert je dat ongeluk nog?

PSV WKV

b Vaak stoort ons hun gebel in de trein.

PSV BZV

c Jullie hebben je vergist in de opgave.

PSV WKV

d Ze zijn elkaars beste maatjes.

PSV WGV

e Haar baas commandeert haar voortdurend.

BZV PSV OPDRACHT 4

BWB WG O BWB BWB

a Vandaag / staat / de zon / hoog / aan de hemel.

WG O MV BWB LV

b Gaven / mijn ouders / ons / maar eens / een ijsje!

HOOFDSTUK 1 TEST JEZELF 24

LV WG O BWB WG

c Welke smoes / hebben / ze / nu weer / bedacht?

O WG LV BWB WG BWB

d Ik / geef / mijn eigen zakgeld / wel / uit / voor zo’n verfrissing.

OPDRACHT 5 a Snijd b laadt c raden d vindt e Begeleidt OPDRACHT 6

a Ismaïl Aissaiti f Shelltankstation

b Rosmalen g zuidwesten

c ramadan h sinterklaascadeau

d Zuid-Amerikaanse tango i een Opel

e J.F.M. de Vries j mevrouw Van Haperen-Debatz OPDRACHT 7

a een nieuwsbericht b de Kidsweek

c De tekst heeft een tweedeling.

d Bijvoorbeeld: beestjes in je oor

e De titel en de eerste alinea helpen je hierbij.

f D OPDRACHT 8 a namelijk

b Het legt ‘een soort Spiderman’ uit.

c uit drie delen d en

e zo ... als

f De grootte van de spinnen wordt vergeleken met de grootte van een gum.

g echter OPDRACHT 9

a Het onderwerp staat altijd in de hoofdgedachte.

b titel, eerste alinea, kernzinnen en slot c de eerste alinea

d Bij een jongetje leefden er twee spinnen in zijn oor.

OPDRACHT 10

a A geadresseerde: naam en adres B plaats- en datumaanduiding C aanhef

D inhoud van de brief, verdeeld in alinea’s E afsluiting

F handtekening

G afzender: je naam en adres (onder elkaar) b plaats- en datumaanduiding, aanhef en afsluiting

HOOFDSTUK 1 TEST JEZELF 25

c Bijvoorbeeld: Bij formeel taalgebruik spreek je de lezer aan met u en gebruik je vaker woorden die je in alledaagse gesprekken niet zult gebruiken. Bij informeel taalgebruik spreek je de lezer aan met jij en schrijf je vaker woorden die je ook gebruikt als je praat.

OPDRACHT 11

a Aan de directie van Witgoedmarkt Tonnesteeg 23

1472 KK Wormerdam

Wormerdam, 22 oktober 2010 Geachte mevrouw, geachte heer, b Bijvoorbeeld:

Een half jaar geleden heb ik bij Witgoedmarkt een mp3-speler gekocht, die vanaf het begin problemen heeft gegeven. Ik ben ermee teruggegaan naar uw zaak, maar volgens de dienstdoende verkoper kon ik geen aanspraak maken op garantie omdat ik te ruw met het

apparaat was omgesprongen. Het is mij een raadsel hoe uw verkoper tot die conclusie komt. Ik zal u kort uitleggen wat er aan de mp3-speler mankeert en hoe ik hem heb gebruikt, zodat u zelf kunt oordelen.

c Met vriendelijke groet, [handtekening]

J. Verwoerd Piekelaan 45

1476 AL Wormerdam OPDRACHT 12

a –

b Bijvoorbeeld: Ze moeten die verkoper ook eens flink aanpakken. Jongen, wat een lomperik!

OPDRACHT 13 a –

b Een ander woord voor ‘astronomie’ is ‘sterrenkunde’.

De geschiedenis van de astronomie:

De Grieken en Arabieren deden waarnemingen met het blote oog. Deze waarnemingen waren niet nauwkeurig.

In de derde eeuw voor Christus werd ontdekt dat de aarde om de zon draait.

In de 17e eeuw werd de telescoop uitgevonden. Door deze uitvinding kwamen geleerden erachter hoe sterren ontstaan en hoe ze sterven.

In 1920 ontdekte Hubble dat sterren in een melkwegstelsel staan.

In 1990 werd de Hubble ruimtetelescoop gelanceerd. Ook worden er satellieten gebruikt om het heelal te bestuderen.

OPDRACHT 14 a waar b waar c waar d niet waar

HOOFDSTUK 1 TEST JEZELF 26

OPDRACHT 15

a Op een andere plaats b zwaartekracht

c sterrenkundige, uitleg/verklaring d Bijna, sinds die tijd

e geringe, gemaakt OPDRACHT 16 a terugkrabbelen b te laat zijn

c door vermoeidheid (of drank) niets meer kunnen doen d iemand de waarheid zeggen / iemand ervanlangs geven OPDRACHT 17

a De zoekopdracht luidde: ‘strips’.

b Nee, dit is een heel algemene zoekopdracht.

c Strips.blogo.nl d Strips

e De nieuwste stripboeken OPDRACHT 18

a Je kiest ‘Afbeeldingen’ en geeft ‘tom poes’ als zoekopdracht.

b Je kiest ‘pagina’s in het Nederlands’. Je geeft de zoekopdracht ‘schrijver tom poes’

c Je kiest ‘pagina’s in het Nederlands’. Je geeft de zoekopdracht ‘geschiedenis tom poes’.