• No results found

nederlands voor de onderbouw antwoordenboek 2 havo/vwo

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "nederlands voor de onderbouw antwoordenboek 2 havo/vwo"

Copied!
130
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

nederlands

voor de onderbouw

antwoordenboek · 2 havo/vwo

NEDERLANDS VOOR DE ONDERBOUW ANTWOORDENBOEK HAVO/VWO

ERNA MULDER POLLY DEN TENTER TAEDE DE BOER JOOP DIRKSEN JOS VAN SON

2

WWW.TALENT-MALMBERG.NL

506779

ISBN 978 90 345 4537 4

9 789034 545374

506779_OM.indd 1 09-04-2009 12:16:14

(2)

nederlands

voor de onderbouw

antwoordenboek

2 havo/vwo

ERNA MULDER POLLY DEN TENTER

TAEDE DE BOER JOOP DIRKSEN JOS VAN SON

www.talent-malmberg.nl

Malmberg, 's-Hertogenbosch Eerste druk

(3)

COLOFON

Ontwerp en vormgeving:

Uitgeverij Malmberg

Ontwerp omslag:

Buro de Kuijper grafi sch ontwerp

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvou- digd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471, en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde ver-

goedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloem- lezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.

© Malmberg, ’s-Hertogenbosch

Ondanks vele inspanningen is het de uitgever misschien niet gelukt alle rechthebbenden te achterhalen. Wie denkt rechthebbende te zijn, kan zich wenden tot de uitgever.

ISBN 978 90 345 4537 4 Eerste druk, eerste oplage, 2009

(4)

INHOUD

HOOFDSTUK 1

1.1 fictie ... 4

1.2 grammatica ... 5

1.3 spelling ... 8

1.4 lezen ... 10

1.5 schrijven ... 13

1.6 spreken, kijken, luisteren ... 16

1.7 woorden ... 18

1.8 informatie ... 20

1.9 gedicht ... 21

1.10 taalonderzoek ... 22

test jezelf... 23

HOOFDSTUK 2 2.1 fictie ... 27

2.2 grammatica ... 27

2.3 spelling ... 30

2.4 lezen ... 33

2.5 schrijven ... 36

2.6 spreken, kijken, luisteren ... 39

2.7 woorden ... 40

2.8 informatie ... 42

2.9 gedicht ... 43

2.10 taalonderzoek ... 43

test jezelf... 44

HOOFDSTUK 3 3.1 fictie ... 48

3.2 grammatica ... 49

3.3 spelling ... 51

3.4 lezen ... 53

3.5 schrijven ... 56

3.6 spreken, kijken, luisteren ... 57

3.7 woorden ... 59

3.8 informatie ... 61

3.9 gedicht ... 62

3.10 taalonderzoek ... 63

test jezelf... 64

PROJECT De kat op het spek binden ... 68

HOOFDSTUK 4 4.1 fictie ... 70

4.2 grammatica ... 71

4.3 spelling ... 73

4.4 lezen ... 75

4.5 schrijven ... 78

4.6 spreken, kijken, luisteren ... 81

4.7 woorden ... 82

4.8 informatie ... 84

4.9 gedicht ... 86

4.10 taalonderzoek ... 86

test jezelf ... 87

HOOFDSTUK 5 5.1 fictie ... 91

5.2 grammatica ... 92

5.3 spelling ... 95

5.4 lezen ... 97

5.5 schrijven ...100

5.6 spreken, kijken, luisteren ...101

5.7 woorden ...103

5.8 informatie ...104

5.9 gedicht ...105

5.10 taalonderzoek ...106

test jezelf ...107

HOOFDSTUK 6 6.1 fictie ...111

6.2 grammatica ...112

6.3 spelling ...114

6.4 lezen ...116

6.5 schrijven ...118

6.6 spreken, kijken, luisteren ...121

6.7 woorden ...122

6.8 informatie ...123

6.9 gedicht ...124

6.10 taalonderzoek ...125

test jezelf ...126

(5)

HOOFDSTUK 1 1 FICTIE 4

HOOFDSTUK 1

1.1 fictie

OPDRACHT 1 (HERHALING) Bijvoorbeeld:

a Littekens.

b De hoofdpersoon van dat boek was Margriet, een geadopteerd meisje dat op school niet zo goed mee kon komen, en gekweld werd door pijnen én door nachtmerries. In haar jeugd had ze akelige dingen meegemaakt, en ze voelde zich schuldig over dat verleden.

c Ik vond haar een aardige hoofdpersoon: ze was dapper en vriendelijk.

d Het verhaalprobleem was haar afkomst en haar gezondheid, die door ervaringen in haar jeugd slecht was.

e Je zag dat Margriet met problemen zat. De vraag was met wat voor problemen en hoe ze daarmee om zou gaan. Spannend dus.

OPDRACHT 2

a Hij heeft een vader, die Deur genoemd wordt, en een klein broertje, Bobo van zes. Over een moeder wordt niet gesproken. Blijkbaar is het huishouden thuis niet zo goed georganiseerd: Bobo is bang dat er thuis niets te eten zal zijn, en de hoofdpersoon denkt dat dat weleens waar zou kunnen zijn.

Hij steelt een mobieltje uit de Megamarkt terwijl hij zijn broertje juist verbiedt om iets te stelen.

b Hij is oneerlijk, want hij steelt. Hij is bezorgd voor zijn broertje en heeft een rare gewoonte: hij wil niemand aanraken of door iemand aangeraakt worden.

c Bijvoorbeeld: Ik vind hem niet zo aardig omdat hij steelt, maar wel aardig is dat hij zo zorgzaam is voor zijn broertje.

d Bijvoorbeeld: Nu de jongen gearresteerd is, zal hij wel naar de gevangenis moeten en in de problemen raken.

OPDRACHT 3

a door te letten op hoe hij eruitziet; door wat hij doet en zegt; door zijn gedachten, fantasieën en gevoelens

b Bobo is een bijpersoon, want je leest zijn gedachten niet.

c Bobo is zes jaar. Hij weegt weinig, is klein en mager. Hij wil eten stelen omdat hij denkt dat er thuis anders niets te eten is.

OPDRACHT 4

a door zijn woordkeus en zijn beschrijving van het gedrag van de jongen, wat hij denkt en wat hij zegt: Maarten doet minachtend naar zijn moeder; hij heeft haar aan het huilen gemaakt, hij scheldt haar uit; hij trekt zich niets van haar aan

b Bijvoorbeeld: Ik vind hem dus onsympathiek.

c B OPDRACHT 5

a Bijvoorbeeld: Het thema of verhaalprobleem is het probleem waar het in het verhaal om draait.

b Je kunt het in een of enkele woorden omschrijven, je kunt het als vraag formuleren, of je kunt het in een volledige zin weergeven.

c Spanning is de nieuwsgierigheid naar de antwoorden op de vragen die het verhaal bij je oproept of die spontaan bij je opkomen.

d De schrijver kan de spanning verhogen door ervoor te zorgen dat jij meer of juist minder weet dan de hoofdpersoon.

(6)

HOOFDSTUK 1 2 GRAMMATICA 5

e Een cliffhanger is een extra spannende situatie aan het einde van een hoofdstuk of een

soapaflevering. Bijvoorbeeld: een auto rijdt met hoge snelheid op een afgrond af, en juist voordat duidelijk wordt of hij nog kan remmen of niet, is het hoofdstuk afgelopen of eindigt de aflevering van de soapserie.

f De hoofdpersoon wil een mobieltje stelen uit een warenhuis en wordt daarbij betrapt, achtervolgd en uiteindelijk gearresteerd.

g Bijvoorbeeld: Waarom steelt die jongen dat mobieltje? Wat gaat er verder met hem gebeuren?

Hoe gaat het verder met Bobo? Wat is er met die vader, die Deur, aan de hand?

OPDRACHT 6

a Het blijkt dat de hoofdpersoon steelt ‘op afspraak’ met het warenhuis, in ruil voor etenswaren. Hij is dus niet echt een winkeldief.

b Bijvoorbeeld: Ja, nu vind ik hem helemaal sympathiek. Dat stelen vond ik namelijk maar niks.

c Een jongen raakt zijn broertje kwijt als hij net doet alsof hij steelt, om aan eten te komen.

d Bijvoorbeeld: het eerste fragment, met de diefstal en de achtervolging e Bijvoorbeeld: Over die Deur is me nog veel niet duidelijk.

f Zweven betekent voor de jongen dat niemand hem mag aanraken; hij krijgt een strafpunt voor elk lichamelijk contact. Alleen zijn jonge broertje valt daarbuiten.

g Hij speelt het omdat hij altijd verdrietig wordt als iemand hem aanraakt; hij zegt dat hij al genoeg verdriet heeft gehad, en hij wil dat niet meer.

OPDRACHT 7 eigen antwoord

1.2 grammatica

OPDRACHT 1 (HERHALING)

a In het ondiepe water zwommen verscheidene vissen.

VZ LW BN ZN WW TW ZN

b Ze waren zilverachtig van kleur.

WW BN VZ ZN

c Door de beweging van de lange staarten ontstonden rimpelingen.

VZ LW ZN VZ LW BN ZN WW ZN

d De reiger had lang bij de sloot gestaan.

LW ZN WW VZ LW ZN WW

e Plotseling had hij één guppy in zijn snavel.

WW TW ZN VZ ZN

f Je zag het visje door zijn lange nek glijden.

WW LW ZN VZ BN ZN WW

OPDRACHT 2 (HERHALING)

a Deze verkoper komt u helpen.

AV PSV

b Ze zijn hun spullen vergeten.

PSV BZV

c Het heeft mij geërgerd.

PSV PSV

d Ik vertelde dat grapje aan jullie vrienden.

PSV AV BZV

e Welke opmerking maakte ze?

VRV PSV

(7)

HOOFDSTUK 1 2 GRAMMATICA 6

f Wat voor nieuws staat op die site van haar?

VRV AV PSV

OPDRACHT 3 (HERHALING)

a Regelmatig gingen ze naar een fitnesscentrum voor een flinke training.

BW LW ZN LW BN ZN

b Misschien eten ze vandaag wel goed.

BW BW BW BW

c De belangrijkste kranten besteden aandacht aan een gezonde levensstijl.

LW BN ZN ZN LW BN ZN

d Veel voedsel heeft een heel speciale behandeling ondergaan.

ZN LW BW BN ZN

e Soms reageren consumenten slecht op conserveringsmiddelen.

BW ZN BW ZN

f Hoe komt dat toch?

BW BW

OPDRACHT 4 (HERHALING)

a Tijdens de vakantie sliepen ze onder de blote hemel.

VZ LW ZN WW PSV VZ LW BN ZN

b Deze motoren hebben een afstand van 500 kilometer op één tank afgelegd.

AV ZN WW LW ZN VZ TW ZN VZ TW ZN WW

c De tijd tussen aankomst en vertrek was kort.

LW ZN VZ ZN ZN WW BN

d Matilda vond juffrouw Bulstronk een vreselijk vervelende directrice.

ZN WW ZN ZN LW BW BN ZN

e Wie heeft dat boek van Roald Dahl ook gelezen?

VRV WW AV ZN VZ ZN ZN BW WW

OPDRACHT 5 (HERHALING)

c had opgeruimd; v.v.t. a sloeg; o.v.t.

e is geboren; v.t.t. b gaan; o.t.t.

f hebben genoemd; v.t.t. d heeft; o.t.t.

g kan zien; o.t.t.

h werd gevoed; o.v.t.

OPDRACHT 6 (HERHALING)

a De motorrijder krijgt een bekeuring.

b Hij had 30 kilometer te hard gereden.

c De politie hield hem een tijdje in de gaten.

d Hij heeft al voor de derde keer een bon gekregen.

e De agent waarschuwt hem nog een keer.

f De motorrijder lachte de agent uit.

OPDRACHT 7 (HERHALING)

a WG O LV

Bij dat spelletje / gooide / ze / steeds / een zes.

b WG O Overal / slingeren / spullen van jullie.

c WG O LV WG

Heb / jij / de vuilniszakken / buiten / gezet?

d WG O

Op het rekenmachientje / verschijnen / de uitkomsten van de moeilijkste sommen.

(8)

HOOFDSTUK 1 2 GRAMMATICA 7

e O WG LV WG

De monteur / trok / vol verbazing / zijn wenkbrauwen / op.

f WG O LV WG

Steeds vaker / gaan / leerlingen / contactlenzen / dragen.

OPDRACHT 8 (HERHALING)

a BWB WG O LV BWB

Van het fietsen / kreeg / Marjon / een gezonde blos / op de wangen.

b O WG MV BWB LV

Die overtreding / kostte / hem / helaas / zijn rijbewijs.

c BWB WG O

Aan een touw voor het raam / bungelden / allerlei schelpen.

d WG O MV LV WG

Kun / je / me / je mailadres / sturen?

e BWB WG O BWB

Over een prachtig aangelegd parcours / skeelerden / ze / naar Zuiderwoude.

f O WG MV BWB LV WG

Proefwerken / kunnen / jullie / soms / slapeloze nachten / bezorgen.

OPDRACHT 9

a Een wederkerend werkwoord herken je aan het woord zich in de infinitief.

b me: PSV, WKV je: PSV, BZV, WKV ons: PSV, BZV, WKV

c Het wederkerend voornaamwoord hoort bij het werkwoordelijk gezegde.

OPDRACHT 10

a O WG WG

Jullie / verslikten / je.

b O WG WG BWB WG

Jij / stelde / je / verschrikkelijk / aan.

c BWB WG O WG BWB

Tijdens die rondleiding / gedroegen / we / ons / keurig.

d O WG WG LV WG

Optimistische mensen / stellen / zich / een ideale wereld / voor.

e O WG WG BWB WG

Iedereen / heeft / zich / buitengewoon / ingespannen.

OPDRACHT 11

a WG O LV BWB WG Hebt / u / alles / al / geregeld?

b BWB WG O WG

Voor morgen / worden / regen en hagel / voorspeld.

c O WG WG BWB WG

De kinderen / hadden / zich / enorm / vergist.

d O WG MV LV

De ober / overhandigde / de directeur / de rekening.

e BWB WG O WG WG

Eigenlijk / zou / de regering van dat land / zich / moeten schamen.

f BWB WG O WG BWB

Na enig nadenken / bedacht / hij / zich / toch.

(9)

HOOFDSTUK 1 3 SPELLING 8

OPDRACHT 12 a de een en de ander

b van de een en van de ander

c Twee of meer zelfstandige naamwoorden doen hetzelfde bij elkaar.

OPDRACHT 13

a Gelukkig heb je je bedacht!

PSV WKV

b Hebben jullie elkaar al gedag gezegd?

PSV WGV

c Ik heb me vanmorgen voor het eerst geschoren.

PSV WKV

d Het publiek haastte zich naar de schouwburg.

WKV

e Veel mensen zien jullie als toekomstige artsen en advocaten.

PSV

f Ja hoor, je hebt je weer verslapen!

PSV WKV g We bekeken elkaars werk.

PSV WGV OPDRACHT 14

a Jan heeft zijn studieboeken vandaag nog niet aangeraakt.

ZN WW BZV ZN BW BW BW WW

b Wie gaat zich bezighouden met de voorbereiding van het project?

VRV WW WKV WW VZ LW ZN VZ LW ZN

c De huidige situatie is heel gunstig.

LW BN ZN WW BW BN

d Wat voor rotzooi ligt daar?

VRV ZN WW BW

e Die pet staat je goed.

AV ZN WW PSV BW

f U mag het aan uw man vertellen.

PSV WW PSV VZ BZV ZN WW

g Na afloop van de wedstrijd ruilen de voetballers hun shirts met elkaar.

VZ ZN VZ LW ZN WW LW ZN BZV ZN VZ WGV

h De eerste totale zonsverduistering zien de mensen in Nederland pas in 2135.

LW TW BN ZN WW LW ZN VZ ZN BW VZ TW

1.3 spelling

OPDRACHT 1 (HERHALING) a geef

b Strandt c verhuist d Struikel

OPDRACHT 2 (HERHALING)

a Speelt de acteur zijn rol met veel enthousiasme? Het woord ‘speelt’ staat vooraan in de zin en is dus PV.

De acteur speelde zijn rol met veel enthousiasme. Het woord ‘speelt’ verandert van tijd en is dus PV.

(10)

HOOFDSTUK 1 3 SPELLING 9

b ik-vorm

c – als ik het onderwerp is

– als je of jij achter de persoonsvorm staat – als het gebiedende wijs is

d als het hele werkwoord (de infinitief) OPDRACHT 3 (HERHALING)

a laad ik-vorm b vraagt hij-vorm

c is hij-vorm

d heb ik-vorm e antwoordt hij-vorm f blaas ik-vorm g racet hij-vorm

h vecht ik-vorm of hij-vorm OPDRACHT 4 (HERHALING)

a De ik-vorm eindigt bij d-werkwoorden op een -d, dus de hij-vorm schrijf je met -dt.

b

ik-vorm hij-vorm verbranden ik verbrand hij verbrandt

vinden ik vind hij vindt

glijden ik glijd hij glijdt bekladden ik beklad hij bekladt verblijden ik verblijd hij verblijdt

kleden ik kleed hij kleedt

OPDRACHT 5 (HERHALING) a 1 Verveel

2 Verveelt

b De persoonsvormen in zin 1 en 2 verschillen omdat je in zin 1 het onderwerp je kunt veranderen in jij. Dan schrijf je de ik-vorm. In zin 2 is het onderwerp je vriendin. Je schrijft dan de hij-vorm.

OPDRACHT 6 (HERHALING) a landt

b verbergt c komen d Raad e bedient f schudt g besteedt h Verberg i overtreedt j maait k stofzuigt l houden

OPDRACHT 7 (HERHALING)

a Wat je afspreekt, moet je zelf weten.

b We zien dat je hem goed behandelt.

c Krijg je meer dan je toekomt?

d Mohamed geeft hem het antwoord dat hij verwacht.

e Wij vermoeden dat Max het verhaal verandert.

(11)

HOOFDSTUK 1 4 LEZEN 10

OPDRACHT 8 (HERHALING)

a ’s Avonds drinken we een colaatje op het terras van café Noorderlicht aan de Emmastraat.

b Op het Martinuscollege krijgt mevrouw Van Haperen een paasei als ontbijt.

OPDRACHT 9 eigen antwoord OPDRACHT 10 a Jan Jaap Bergman b Esra ter Beek c Farid El Azzouzi

d mevrouw I. van Berkel-de Jager e de heer Van Vrijberghe de Coningh OPDRACHT 11

a Namen afgeleid van feestdagen schrijf je niet met een hoofdletter.

b Merknamen die een gewoon zelfstandig naamwoord zijn geworden, krijgen geen hoofdletter.

c In het eerste deel van een citaat schrijf je wel een hoofdletter.

OPDRACHT 12 Susanne Alt Quartet

Gezien haar achternaam kan het geen toeval zijn dat Susanne Alt momenteel furore maakt als altsaxofoniste. Geboren op 25 april 1978 te Würzburg in Duitsland, een plaatsje ten noorden van de deelstaat Beieren, verhuisde Alt naar de Schiekade in Rotterdam. Volgens het Brabants Dagblad valt de soul en de drive in het spel van de Duitse op. Niet voor niets noemt ze Maceo Parker, koning van de funk, als grote voorbeeld. Susanne Alt zou weleens dé verrassing van Jazz in Duketown 2008 kunnen worden. Alt stelt enthousiast: ‘Voor mij is dit optreden het hoogtepunt van het jaar.’

1.4 lezen

OPDRACHT 1 (HERHALING)

a Een leesstrategie is de manier van lezen die je gebruikt om een tekst door te nemen.

b Je hebt vier leesstrategieën geleerd in deel 1: verkennend lezen, zoekend lezen, nauwkeurig lezen, studerend lezen.

c/d

leesstrategie leesdoel voorbeeld

verkennend lezen Je wilt weten met wat voor tekst je te maken hebt en of de tekst bruikbaar is.

(Elke tekst lees je eerst verkennend.)

achterflap van een leesboek, een krantenartikel

zoekend lezen Je bent op zoek naar het antwoord op een vraag.

woordenboek, internettekst

nauwkeurig lezen Je wilt de tekst begrijpen. leesboek, schoolboektekst studerend lezen Je wilt de tekst begrijpen én

leren.

schoolboektekst

e Waar gaat de tekst over?

f Een deelonderwerp is een stukje van het onderwerp dat behandeld wordt in een alinea of in een groep alinea’s.

g ja

h Wat zegt de schrijver over het onderwerp?

i B, E, F

(12)

HOOFDSTUK 1 4 LEZEN 11

j Een alinea is een groep zinnen die bij elkaar horen, omdat ze samen een stukje van het onderwerp (een deelonderwerp) behandelen.

k Langere teksten hebben alinea’s; korte teksten, zoals een sms’je of een korte e-mail, niet.

l De kernzin is de belangrijkste zin, de hoofdmededeling, van een alinea. De andere zinnen van de alinea geven uitleg over de kernzin.

OPDRACHT 2 (HERHALING)

a Als je in een tekst een moeilijk woord tegenkomt, dan stop je niet met lezen. Je vraagt je eerst eens af of dat moeilijke woord belangrijk is. Is dat zo, dan kijk je of de schrijver het woord uitlegt.

Doet hij dat niet, dán pas zoek je het woord op of vraag je de betekenis aan iemand.

b A c

tekstverband signaalwoord voorbeeld tegenstellend maar, toch, echter Dat is niet zwart, maar wit.

uitleggend/voorbeeldgevend voorbeeld, bijvoorbeeld, ter illustratie

Een voorbeeld van een signaalwoord is ‘ter illustratie’.

vergelijkend net zo als, zoals, evenals Youssef is net zo groot als Joris.

opsommend en, bovendien, ook Het is prima weer buiten. De zon schijnt. Bovendien staat er nauwelijks wind.

d –

e eigen antwoord OPDRACHT 3

a Tekst 1 is een krantenartikel.

b Bijvoorbeeld: de vetgedrukte eerste alinea, de titel, de afbeelding, de kolommen, de tussenkoppen c het Eindhovens Dagblad

d B

e Bijvoorbeeld: bedels; bedelarmbanden OPDRACHT 4

a C b maar

c tegenstellend tekstverband

d hype = iets wat heel erg in de mode is, wat het publiek heel belangrijk vindt e exclusief = zeer chic, niet overal verkrijgbaar

f collectie = de verzameling artikelen die een winkelier verkoopt OPDRACHT 5

a het woord hype (r. 4)

b Elke tiener laat zien wie hij is.

c Op internet zijn er ondertussen heel veel bedelverkopers.

d 1 Nederland, Duitsland en België

2 de Verenigde Staten, Canada en Australië e en

f Het principe van een bedelarmband is simpel.

g segment = deel; onderdeel, stukje h bijvoorbeeld

i De laatste zin van alinea VII is een voorbeeld bij de vorige zin, waarin staat dat de bedels niet zonder meer uitwisselbaar zijn.

(13)

HOOFDSTUK 1 4 LEZEN 12

OPDRACHT 6

a iets is een gat in de markt = een artikel waar de koper behoefte aan heeft, maar dat nog niet (veel) verkocht wordt

b De bedels zijn volgens Assmann zo populair omdat ze in verschillende prijzen te verkrijgen zijn.

c A

d Dat doet hij om aan te geven dat er naast goedkopere bedelarmbanden ook heel dure samen te stellen zijn.

OPDRACHT 7 a B

b iets is met het blote oog te zien = iets is zonder al te veel moeite te ontdekken; je ziet het meteen c A

d bijvoorbeeld e B

f A OPDRACHT 8 a B

b Degene die een bedelarmband wilde bekijken, moest daarvoor geld geven. Dat werd 'bedelen' genoemd.

OPDRACHT 9 a A

b Dat kun je zien aan de manier waarop de tekst is opgebouwd. Bijvoorbeeld: de adressering, de plaats/datumvermelding, de aanhef Geachte, de ondertekening.

c Het onderwerp is: retourzending n.a.v. klacht.

d Je kunt het onderwerp direct herkennen aan de Betreft-regel.

e H.M. Armanda is de schrijver van de tekst.

f B

g De vermelding ‘Bijlage’ geeft aan dat er iets met de brief wordt meegestuurd.

h B

i Armanda is ontevreden over wat hij ontvangen heeft en stuurt de bestelling daarom terug.

OPDRACHT 10

a n.a.v. = naar aanleiding van

b In e-mails staat vaak Onderwerp in plaats van Betreft.

c Hij schrijft Geachte mevrouw, geachte heer, en niet bijvoorbeeld Geachte heer Jorritsma of Geachte mevrouw Janssen.

d

opbouw van tekst 2 alinea’s

inleiding I

kern II, III, IV, V

slot VI OPDRACHT 11

a In alinea I, de inleiding, schrijft hij dat hij vier klachten heeft. Die klachten behandelt hij in de vier volgende alinea’s.

b

alinea deelonderwerp II nepzilver III niet geleverde bedels IV bruikbaarheid bedels V prijs

(14)

HOOFDSTUK 1 5 SCHRIJVEN 13

c B

d Bovendien (begin alinea III), Verder (begin alinea IV), Ten slotte (begin alinea V) e maar (eerste regel alinea VI)

f Ik wilde een goed cadeau hebben voor mijn zus. ↔ Datgene wat ik gekocht heb, is nep.

OPDRACHT 12 eigen antwoord

1.5 schrijven

OPDRACHT 1 (HERHALING)

stap wat te doen hoe te doen Stap 1:

oriënteren

Vier vragen stellen aan jezelf:

• Tekstvorm?

• Onderwerp?

• Tekstdoel?

• Voor welk publiek?

Antwoorden geven op de vragen

Stap 2:

voorbereiden

Info verzamelen Info ordenen

• 5W + 1H-vragen

• (of:) Trefwoorden onder elkaar noteren

• (of:) Mening + argumenten kort opschrijven

• Info in logische volgorde zetten Stap 3:

uitvoeren

Eerste versie schrijven:

– Inleiding schrijven

– Kern schrijven – Slot schrijven

– Duidelijk maken wat onderwerp is – (of:) Mening geven

– Binnenkomer gebruiken (vraag of verhaaltje)

– Alinea’s met kernzin + toelichting – Teruggrijpen naar het begin – (of:) Conclusie trekken – Afsluiten met uitsmijter Stap 4:

nakijken

Twee keer herlezen:

1 Letten op inhoud en opbouw

2 Letten op taalgebruik

Verbeteringen noteren in kladversie

Stap 5:

herschrijven

Laatste versie maken Pen: verbeterde versie in het net schrijven PC: stap 4 en 5 combineren

OPDRACHT 2

a plaats- en datumaanduiding, aanhef, inhoud, afsluiting b aanhef: Beste Karin, Geachte mevrouw Ferwerda afsluiting: Groetjes, Hoogachtend

c geadresseerde: naam en adres – handtekening – afzender: je naam en adres

d In een persoonlijke brief is het belangrijk dat je alinea’s maakt, zeker als hij wat langer is. In een zakelijke brief móét je alinea’s maken en tussen de alinea’s een regel overslaan.

e – f ja

g De bestelde bedels deugen niet.

h Er zijn vier kritiekpunten. Je krijgt een duidelijke indeling als je elk punt in een aparte alinea behandelt.

i B

(15)

HOOFDSTUK 1 5 SCHRIJVEN 14

OPDRACHT 3 a Bijvoorbeeld:

formeel: gelaat; vervoermiddel; ten enenmale informeel: geinig; hartstikke; idioot; geklungel

b Je schrijft aan iemand die je goed kent, en daar hoort een woordkeus bij die niet stijf aandoet.

c Je schrijft aan iemand die je vaak niet persoonlijk kent. Je wilt op die persoon een goede indruk maken en daarom kies je je woorden zorgvuldig.

OPDRACHT 4

a Hallo iedereen, Zeer geachte heer Van Strien,

Liefste Jantien, Geachte leden van tennisvereniging Smash,

Beste Joop, Geachte redactie,

Hoi jongens en meisjes,

b Tot gauw, Hoogachtend,

Groetjes, Met vriendelijke groet,

See you! Met gevoelens van hoogachting, Het beste met je, Uw zeer dankbare ex-collega, Dag schatje,

OPDRACHT 5

a Ja, de aanhef en de afsluiting zijn voorbeelden van formeel taalgebruik en passen in een zakelijke brief.

b de komma; dit leesteken gebruik je altijd aan het eind c het persoonlijk voornaamwoord u

d Bijvoorbeeld: onlangs – schemert door het zilver heen – minuscuul laagje – U was heel stellig – zending – niet identiek aan – niet in overeenstemming met – u zult zich kunnen voorstellen – het zal voor u niet als een verrassing komen

OPDRACHT 6 a –

b Bijvoorbeeld:

Aan het College van B & W Postbus 233

1100 AB Gronwerda

Gronwerda, 23 juni 2010 Geacht college,

Al weken ondervinden wij grote overlast van een groep jongens uit de Witmansstraat. Tot diep in de nacht racen ze op hun scooters door de buurt. Op die manier beroven ze ons van onze nachtrust.

Over hun gedrag is al herhaaldelijk geklaagd bij de politie, maar die ziet blijkbaar geen reden om op te treden.

Ten einde raad wenden we ons tot u met het verzoek de politie op te dragen nu eindelijk eens te doen waarvoor ze wordt betaald. Anders zijn we bang dat buurtbewoners misschien voor eigen rechter gaan spelen, en dat kan toch onmogelijk uw bedoeling zijn.

Met vriendelijke groet, [handtekening]

(16)

HOOFDSTUK 1 5 SCHRIJVEN 15

P.M. Overbeek Bosjesweg 22 1100 AJ Gronwerda OPDRACHT 7 eigen antwoord OPDRACHT 8 a –

b Bijvoorbeeld: Ik vind het werkelijk een krankzinnig idee.

c t/m e Bijvoorbeeld:

Nieuwstadt, 22 september 2010 Hallo Peter,

Het is gewoon krankzinnig! Ons schoolbestuur wil volgend jaar een lesrooster maken waarin jongens en meisjes apart les krijgen. We gaan weer helemaal terug naar de middeleeuwen.

Kan dat stelletje idioten niet zelf bedenken dat dit niet werkt? Als je een klas maakt met alleen maar jongens, dat wordt één groot gerotzooi. Als in een klas jongens en meisjes zitten, is de sfeer veel prettiger en dan wordt er ook beter gewerkt. En dat meisjes in een gemengde klas minder aandacht krijgen dan jongens, daar geloof ik geen moer van. Bij ons in de klas is het juist andersom.

Ik zeg je: als dit doorgaat, stap ik volgend jaar over naar jouw school. Ik kan alleen maar hopen dat de leraren er nog een stokje voor steken.

Ik hou je op de hoogte!

Wouter OPDRACHT 9

a Ik ga een zakelijke brief schrijven over het plan om jongens en meisjes gescheiden les te geven.

Mijn brief is bedoeld voor het schoolbestuur. Mijn doel is het bestuur ervan te overtuigen dat dit een slecht idee is.

b Bijvoorbeeld:

(inleiding) mening Jongens en meisjes gescheiden lesgeven: slecht idee!

argument 1 Onze ervaring: gemengde klas beste garantie voor goede werksfeer.

argument 2 Ook de mening van de leerlingen peilen. Pas daarna beslissing.

(slot) conclusie Uitkomst enquête moet belangrijke rol spelen in beslissing.

OPDRACHT 10 Bijvoorbeeld:

Aan het bestuur van het Vitaliscollege Romerswei 203

1666 VA Nieuwstadt

Nieuwstadt, 23 november 2010 Geacht bestuur,

(17)

HOOFDSTUK 1 6 SPREKEN, KIJKEN, LUISTEREN 16

In het infoblad voor ouders lazen wij dat u van plan bent volgend cursusjaar een rooster in te voeren waarin jongens en meisjes gescheiden les gaan krijgen. Wij, dat zijn de leerlingen van 2HV1, vinden dit een zeer slecht idee. Met deze brief willen wij proberen u op andere gedachten te brengen.

Dat jongens en meisjes beter in aparte klassen les kunnen krijgen, is helemaal niet in

overeenstemming met onze ervaring. Voor een goede werksfeer biedt naar ons oordeel juist een gemengde klas de beste garantie. In een klas met jongens en meisjes is de sfeer veel prettiger, met als gevolg dat er ook beter wordt gewerkt.

Wat ons ronduit verbijstert, is dat u de leerlingen niet bij zo’n belangrijke beslissing betrekt. Zij zijn het slachtoffer van uw maatregel, zonder dat hun ook maar iets wordt gevraagd. Daarom verzoeken wij u uw plan ook aan de leerlingen voor te leggen. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door een enquête te organiseren. U kunt dan de resultaten van de enquête mee laten wegen in uw beslissing.

We hopen dat u serieus kijkt naar ons verzoek en de uitkomsten van de enquête een belangrijke rol laat spelen in uw beslissing. Anders vrezen wij dat u uw plan moet uitvoeren in een school met heel wat minder leerlingen dan het aantal waar u de laatste jaren mee wordt verwend.

Met vriendelijke groet namens klas 2HV1, [handtekening]

Jeroen Kereweer Acacialaan 123 1666 VB Nieuwstadt OPDRACHT 11 a eigen antwoord b Bijvoorbeeld:

Persoonlijke brief:

• De briefindeling is volgens de regels en de inhoud is duidelijk.

• De taal is niet informeel genoeg, want de woordkeus is soms te stijf voor een persoonlijke brief.

Zakelijke brief:

• De indeling is niet helemaal volgens de regels, want de afsluiting en het adres van de afzender ontbreken.

• In de inleiding ontbreekt de aanleiding.

• De argumenten die zijn gebruikt, zijn overtuigend.

• De conclusie sluit niet helemaal logisch aan op de argumenten.

• Het taalgebruik is voldoende formeel.

OPDRACHT 12

OPDRACHT 13 eigen antwoord

1.6 spreken, kijken, luisteren

OPDRACHT 1 (HERHALING) a eigen antwoord

b eigen antwoord

(18)

HOOFDSTUK 1 6 SPREKEN, KIJKEN, LUISTEREN 17

c eigen antwoord d eigen antwoord

e De inleiding bestaat uit een binnenkomer en een overzicht van de deelonderwerpen.

f Je zet de deelonderwerpen in een logische volgorde.

g Eerst geef je de gelegenheid om vragen te stellen, daarna vat je de informatie samen, en je eindigt met een uitsmijter.

h –

OPDRACHT 2 a eigen antwoord b eigen antwoord c eigen antwoord d eigen antwoord e eigen antwoord

f Waarschijnlijk had de eerste teller minder tijd nodig.

g Verklaring: de tweede teller werd afgeleid door de tijdopnemer.

OPDRACHT 3 a eigen antwoord

b Nee, want dat stond niet in de opdracht vermeld.

c Voorkennis is de kennis die je al over een onderwerp hebt.

d Bij opdracht 1 heb je je voorkennis geactiveerd.

e Door het overzicht weet je bij welk onderdeel de spreekbeurt is. Zo krijg je een kapstok om de informatie beter te rangschikken.

f Je noteert bij elk deelonderwerp eerst de informatie uit het overzicht. Het is verstandig om deze woorden te onderstrepen.

g Bijvoorbeeld: alles wegleggen wat je kan afleiden OPDRACHT 4

a eigen antwoord b eigen antwoord

c Je mag hele zinnen gebruiken, maar je kunt ook pijltjes en dergelijke gebruiken. Zorg er wel voor dat je je uitwerking ook na een tijdje nog begrijpt.

OPDRACHT 5

a Dit zijn goede aantekeningen. De deelonderwerpen zijn duidelijk aangegeven. Er is met afkortingen en dergelijke gewerkt. De lay-out is duidelijk.

b Het onderwerp was ‘de zon’.

c Er waren drie deelonderwerpen.

d Bijvoorbeeld:

Wat is de zon? De zon is de ster die het dichtst bij de aarde staat, op 150 miljoen kilometer.

De zon is een gloeiende gasbel. De gassen die je op de zon vindt, zijn waterstof en helium. De temperatuur op de zon is 3500 graden Celsius.

Wat is zonlicht? Zonlicht ontstaat uit een soort atoomexplosie: waterstof en helium reageren op elkaar. Uit deze explosie komen licht en warmte voort. Door het licht en de warmte kan er leven op aarde zijn.

Wat is de geschiedenis van de zon? De zon is 5 miljard jaar oud. De zon is ontstaan toen een wolk, bestaande uit waterstof en helium, samentrok. De verwachting is dat de zon nog 5 miljard jaar zal bestaan.

e –

f eigen antwoord g eigen antwoord

(19)

HOOFDSTUK 1 7 WOORDEN 18

OPDRACHT 6 a eigen antwoord b –

c Wat moet je met de uitleg doen?

OPDRACHT 7

OPDRACHT 8 a/b

naam: Anique goed voldoende matig

inleiding x

kern x

vragen x

samenvatting x

oogcontact x

rekening houden met het publiek x

gebruik hulpmiddelen x

lichaamstaal x

verstaanbaarheid x

variatie in tempo en stem x

c –

d Bijvoorbeeld: Kijk niet steeds naar één kant. Geef je publiek meer tijd om vragen te stellen. Stel zelf een vraag als er geen vragen komen. Gebruik meer hulpmiddelen. Breng meer variatie aan in je tempo en je stem.

OPDRACHT 9 a eigen antwoord b –

c eigen antwoord OPDRACHT 10 a eigen antwoord b eigen antwoord OPDRACHT 11 eigen antwoord

1.7 woorden

OPDRACHT 1 a –

b –

c nagenoeg bijna

diameter doorsnede

minieme geringe

arbitraire willekeurige

variaties veranderingen

sindsdien sinds die tijd zich het hoofd breken diep nadenken

astronomen sterrenkundigen

bepaalden stelden vast

(20)

HOOFDSTUK 1 7 WOORDEN 19

elders op een andere plaats

effect uitwerking

gravitatie zwaartekracht

creëert maakt

interpretatie uitleg/verklaring

kosmos heelal

OPDRACHT 2 a sindsdien b arbitraire c variatie d bepaalt e astronomen OPDRACHT 3 a goed b goed c fout d fout e fout f fout g goed h goed i goed OPDRACHT 4 a/b Bijvoorbeeld:

Het werk is nagenoeg af.

De nieuwe accelerator heeft een diameter van zeker driehonderd meter.

We hebben de minieme bewegingen met de camera kunnen opnemen.

Wat mij betreft is de volgorde van de bewegingen arbitrair.

We hebben drie variaties bedacht.

Het is mij niet duidelijk welke interpretatie de beste is.

We breken ons al enige tijd het hoofd over deze interpretaties.

Sindsdien slaap ik een stuk minder goed.

Volgens astronomen stellen die bewegingen niets voor.

Zij bepaalden dat de enorme telescoop minstens tien keer sterker moet worden.

Zulke telescopen zijn elders al in gebruik.

Het effect ervan is enorm.

Je kunt de gevolgen van de gravitatie dan goed waarnemen.

Een sterkere telescoop creëert weer heel veel nieuwe kansen.

Zo kun je weer een deel van de kosmos af speuren naar achtergrondstraling.

OPDRACHT 5

a scheepvaart/schippers/zeelui b 1 = terugkrabbelen

2 = Dat is op het nippertje.

3 = te laat zijn 4 = mislukken

5 = iemand de waarheid zeggen / iemand ervanlangs geven 6 = een andere mening krijgen

7 = door vermoeidheid (of drank) niets meer kunnen doen 8 = niet weten waar je aan toe bent

(21)

HOOFDSTUK 1 8 INFORMATIE 20

9 = Dat gaat te ver.

10 = Het is gemakkelijk kritiek te leveren als je niet zelf voor de moeilijkheid staat.

OPDRACHT 6

a Ze klinken leuk en minder ernstig en geven een duidelijk beeld dat iedereen begrijpt.

b Een duit is een oude munt.

c Bijvoorbeeld: waard (Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten.), smid (Je moet het ijzer smeden als het heet is.)

OPDRACHT 7 a 1 = bier (Grolsch)

2 = koffie (Douwe Egberts) 3 = chocoladereep (Caddy)

4 = wasmiddelen (Uit Onze Taal: In 1894 is deze leus voor het eerst schriftelijk vastgelegd, in een tijdschriftadvertentie door de Amsterdamse handelaar Gustav Raken. Als eerste verkoopargument voor de met de hand aangedreven wasmachine van het merk Simplex staat er: 'De behandeling is absoluut niet vermoeiend, zoodat inderdaad een kind de wasch kan doen.' In 1904 begon de Nederlandse wasmachinefabrikant Velo deze slagzin te gebruiken om reclame te maken voor zijn 'agitatorwasmachine'.)

b –

1.8 informatie

OPDRACHT 1 eigen antwoord OPDRACHT 2

a Je krijgt een overzicht van alle webpagina’s waarop het woord ‘appel’ staat.

b Je krijgt een overzicht van alle webpagina’s waarop het woord ‘appel’ en het woord ‘boom’ staat.

c Je krijgt een overzicht van alle webpagina’s waarop de zin ‘de appel valt niet ver van de boom’

staat.

OPDRACHT 3 a eigen antwoord

b De zoekopdracht “de appel valt niet ver van de boom” levert de minste hits op.

c Nee, welke hit belangrijk voor jou is, hangt af van het doel dat je hebt. Vaak zijn de bovenste hits gesponsorde resultaten.

d Webpagina’s in het Nederlands zijn pagina’s die in het Nederlands zijn geschreven. Het internetadres van webpagina’s uit Nederland eindigt op .nl.

OPDRACHT 4 a eigen antwoord

b Er is geen verschil. Google reageert niet op hoofdletters. Beide opdrachten leveren dezelfde hits op.

c Nee. Als je appel intikt, krijg je veel informatie over fruit.

d Als je “karel appel” intikt, staan de twee woorden telkens zo achter elkaar op de gevonden pagina’s. Tik je karel appel in, dan krijg je alle webpagina’s waarop ergens karel en appel staat.

“Karel appel” is dus een betere zoekopdracht.

OPDRACHT 5

a Dat is een goede keuze als je geen pagina’s in een andere taal dan het Nederlands wilt. Zo krijg je ook pagina’s van Belgische sites.

(22)

HOOFDSTUK 1 9 GEDICHT 21

b Karel Appel is blijkbaar beroemd, want er is veel over hem op internet geschreven.

c Je vindt er de eerste tien hits.

d Volgens de eerste hit leefde hij van 1921 tot 2006.

e Hij behoorde tot het expressionisme.

f bij videoresultaten voor Karel Appel

g Hit 1 en 2. De eerste is Wikipedia, een online-encyclopedie. Ook de tweede lijkt prima. De site heet ‘Cultuurarchief’ en de toelichting geeft aan dat er goede informatie te vinden is.

OPDRACHT 6

a Je moet eerst op ‘Afbeeldingen’ klikken.

b Ja. Net als bij het zoeken naar informatie tik je een of meerdere woorden in. Je kunt ook hier met dubbele aanhalingstekens werken.

c Een thumbnail is een verkleinde afbeelding.

d De afbeelding is ongeveer zo groot als de nagel van je duim.

e Als je op een thumbnail klikt, krijg je een vergrote afbeelding en de webpagina waar de afbeelding staat.

f Er zijn meer Engelstalige gebruikers van internet dan Nederlandstalige.

g De bestandssoort is het programma waarin de informatie is opgeslagen, bijvoorbeeld Word.

h JPG (Joint Photographic Experts Group) wordt vooral gebruikt voor afbeeldingen met veel kleuren en weinig scherpe kleurovergangen. Voor foto's wordt het jpg-formaat gebruikt.

GIF (Graphics Interchange Format) wordt vooral gebruikt voor afbeeldingen met vlakken met elk dezelfde kleur. Het aantal kleuren is beperkt en de overgangen tussen de kleuren zijn scherp.

i Er staan meer foto’s dan tekeningen van ananassen op internet.

OPDRACHT 7

a Dat zie je aan de titel ‘Google Afbeeldingen zoeken’, aan het vetgedrukte ‘Afbeeldingen’ en aan de reclame eronder.

b Zo vind je alle afbeeldingen met een appel of iets appelachtigs.

c waarschijnlijk niet zoveel

d misschien wel, maar zeker niet op de eerste resultaatpagina’s OPDRACHT 8

a De zoekopdracht ‘foto karel appel’ levert een goed resultaat op.

b met de zoekopdracht ‘vragende kinderen appel’ of ‘karel appel vragende kinderen’

c Op veel afbeeldingen rust copyright. Zulke afbeeldingen mag je officieel niet gebruiken.

OPDRACHT 9

a De zoekopdracht was: ‘karel appel’.

b NRC Handelsblad is een krant.

c Een galerie is een winkel waar je kunst kunt kopen.

d De foto is door de Volkskrant gebruikt in een bericht over het overlijden van Karel Appel.

e eigen antwoord OPDRACHT 10 a eigen antwoord

b Bijvoorbeeld: Hoe preciezer je zoekopdracht, hoe sneller je geschikte informatie vindt.

c eigen antwoord

1.9 gedicht

OPDRACHT 1 (HERHALING)

a Nee, niet in elk gedicht vind je alle kenmerken van poëzie.

(23)

HOOFDSTUK 1 10 TAALONDERZOEK 22

b Je herkent een gedicht meteen aan de vorm.

c Een aantal regels uit een gedicht die bij elkaar gezet zijn, noem je een strofe. Strofen worden van elkaar gescheiden door een witregel.

d Voor de meeste gedichten geldt dat een dichter in een gedicht zijn gevoelens uit of dat hij een speciale kijk op een onderwerp geeft.

e –

OPDRACHT 2

a Dat kun je zien aan het gebruik van woorden als zulk een, droppels en aan de schrijfwijze grooten.

b ABAAB CDCCD

c Het gedicht heeft twee strofen.

d C

e Onze opvatting over hoe kinderen denken en praten komt niet overeen met de manier waarop het kind in dit gedicht zich uit.

OPDRACHT 3

a Het woord schepper is een omschrijving voor God.

b Met ons wordt naar schepper verwezen en met jullie naar de mensen.

c Er wordt opgesomd waar de mensen volgens God nog voor moeten zorgen, nadat hij de wereld heeft geschapen.

d Dat is het trapje dat je voor het trapgat plaatst om ervoor te zorgen dat kleine kinderen niet van de trap vallen.

e A en B

f eigen antwoord

g Alle mensen worden door God heengezonden na de schepping.

OPDRACHT 4 eigen antwoord

1.10 taalonderzoek

OPDRACHT 1

a ze = onderwerp; hun = meewerkend voorwerp; hen = lijdend voorwerp b –

c onderwerp

d Als het persoonlijk voornaamwoord onderwerp is, gebruik je ze, en na een voorzetsel gebruik je hen.

e eigen antwoord OPDRACHT 2

a Er komen nieuwe woorden bij, de uitspraak verandert, de grammatica verandert.

b Ja, dat is een verandering van de grammatica.

OPDRACHT 3

a Volgens een prescriptieve taalkundige is dit geen correct Nederlands.

b eigen antwoord

c De functie van het woord hun wordt verruimd: het wordt nu ook gebruikt als onderwerp.

OPDRACHT 4

a op andere plaatsen gaan wonen; onlogische taalregels; veel nieuwe taalgebruikers b Nee, ze lijken nu minder op elkaar.

(24)

HOOFDSTUK 1 TEST JEZELF 23

c Meer op het Nederlands. Het Duits staat nog het dichtst bij de talen van vroeger doordat het nog naamvallen heeft, meer werkwoordsuitgangen, en nog duidelijk een onderscheid in

woordgeslacht. Het Engels is het meest veranderd. Het Nederlands zit ertussenin.

d Eigen antwoord. Daar valt niets over te zeggen.

OPDRACHT 5 a ja b nee C ja OPDRACHT 6

a/b Eigen antwoord. Waarschijnlijk niet. Er zijn nu veel mensen die niet doorhebben dat ze deze fout maken. Maar de regel wordt ook op school aangeleerd. Dat kan de verandering tegenhouden.

c eigen antwoord d eigen antwoord

test jezelf

OPDRACHT 1

a door hun uiterlijk, hun leeftijd, hun leefomstandigheden en hun karaktereigenschappen b in een of enkele woorden, in de vorm van een vraag of in een complete zin

c Spanning ontstaat doordat je nieuwsgierig wordt gemaakt naar de antwoorden op vragen die de tekst bij je oproept of die spontaan bij je opkomen.

OPDRACHT 2

a De hoofdpersoon is blijven zitten in havo 4, is dus een jaar of zestien. Hij vindt zichzelf niet mooi:

sluik strohaar, een geblokte beugelbek en nu ook nog een glanzende rode pukkel naast zijn neus.

Hij woont bij zijn oom en tante op het vasteland omdat er op het eiland waar hij vandaan komt, geen havo bovenbouw is. Hij vindt het maar niks dat zijn vader hem niet komt opzoeken.

b Ja, want wat de hoofdpersoon denkt, is herkenbaar.

c De jongen is ongelukkig met zijn uiterlijk en zijn situatie.

d Waarom vindt zijn vader hem niet belangrijk? Hoe gaat dat afspraakje verlopen? Wordt het gezelliger als zijn zus ook bij hem komt wonen?

OPDRACHT 3

a Je herinnert je dat ongeluk nog?

PSV WKV

b Vaak stoort ons hun gebel in de trein.

PSV BZV

c Jullie hebben je vergist in de opgave.

PSV WKV

d Ze zijn elkaars beste maatjes.

PSV WGV

e Haar baas commandeert haar voortdurend.

BZV PSV OPDRACHT 4

BWB WG O BWB BWB

a Vandaag / staat / de zon / hoog / aan de hemel.

WG O MV BWB LV

b Gaven / mijn ouders / ons / maar eens / een ijsje!

(25)

HOOFDSTUK 1 TEST JEZELF 24

LV WG O BWB WG

c Welke smoes / hebben / ze / nu weer / bedacht?

O WG LV BWB WG BWB

d Ik / geef / mijn eigen zakgeld / wel / uit / voor zo’n verfrissing.

OPDRACHT 5 a Snijd b laadt c raden d vindt e Begeleidt OPDRACHT 6

a Ismaïl Aissaiti f Shelltankstation

b Rosmalen g zuidwesten

c ramadan h sinterklaascadeau

d Zuid-Amerikaanse tango i een Opel

e J.F.M. de Vries j mevrouw Van Haperen-Debatz OPDRACHT 7

a een nieuwsbericht b de Kidsweek

c De tekst heeft een tweedeling.

d Bijvoorbeeld: beestjes in je oor

e De titel en de eerste alinea helpen je hierbij.

f D OPDRACHT 8 a namelijk

b Het legt ‘een soort Spiderman’ uit.

c uit drie delen d en

e zo ... als

f De grootte van de spinnen wordt vergeleken met de grootte van een gum.

g echter OPDRACHT 9

a Het onderwerp staat altijd in de hoofdgedachte.

b titel, eerste alinea, kernzinnen en slot c de eerste alinea

d Bij een jongetje leefden er twee spinnen in zijn oor.

OPDRACHT 10

a A geadresseerde: naam en adres B plaats- en datumaanduiding C aanhef

D inhoud van de brief, verdeeld in alinea’s E afsluiting

F handtekening

G afzender: je naam en adres (onder elkaar) b plaats- en datumaanduiding, aanhef en afsluiting

(26)

HOOFDSTUK 1 TEST JEZELF 25

c Bijvoorbeeld: Bij formeel taalgebruik spreek je de lezer aan met u en gebruik je vaker woorden die je in alledaagse gesprekken niet zult gebruiken. Bij informeel taalgebruik spreek je de lezer aan met jij en schrijf je vaker woorden die je ook gebruikt als je praat.

OPDRACHT 11

a Aan de directie van Witgoedmarkt Tonnesteeg 23

1472 KK Wormerdam

Wormerdam, 22 oktober 2010 Geachte mevrouw, geachte heer, b Bijvoorbeeld:

Een half jaar geleden heb ik bij Witgoedmarkt een mp3-speler gekocht, die vanaf het begin problemen heeft gegeven. Ik ben ermee teruggegaan naar uw zaak, maar volgens de dienstdoende verkoper kon ik geen aanspraak maken op garantie omdat ik te ruw met het

apparaat was omgesprongen. Het is mij een raadsel hoe uw verkoper tot die conclusie komt. Ik zal u kort uitleggen wat er aan de mp3-speler mankeert en hoe ik hem heb gebruikt, zodat u zelf kunt oordelen.

c Met vriendelijke groet, [handtekening]

J. Verwoerd Piekelaan 45

1476 AL Wormerdam OPDRACHT 12

a –

b Bijvoorbeeld: Ze moeten die verkoper ook eens flink aanpakken. Jongen, wat een lomperik!

OPDRACHT 13 a –

b Een ander woord voor ‘astronomie’ is ‘sterrenkunde’.

De geschiedenis van de astronomie:

De Grieken en Arabieren deden waarnemingen met het blote oog. Deze waarnemingen waren niet nauwkeurig.

In de derde eeuw voor Christus werd ontdekt dat de aarde om de zon draait.

In de 17e eeuw werd de telescoop uitgevonden. Door deze uitvinding kwamen geleerden erachter hoe sterren ontstaan en hoe ze sterven.

In 1920 ontdekte Hubble dat sterren in een melkwegstelsel staan.

In 1990 werd de Hubble ruimtetelescoop gelanceerd. Ook worden er satellieten gebruikt om het heelal te bestuderen.

OPDRACHT 14 a waar b waar c waar d niet waar

(27)

HOOFDSTUK 1 TEST JEZELF 26

OPDRACHT 15

a Op een andere plaats b zwaartekracht

c sterrenkundige, uitleg/verklaring d Bijna, sinds die tijd

e geringe, gemaakt OPDRACHT 16 a terugkrabbelen b te laat zijn

c door vermoeidheid (of drank) niets meer kunnen doen d iemand de waarheid zeggen / iemand ervanlangs geven OPDRACHT 17

a De zoekopdracht luidde: ‘strips’.

b Nee, dit is een heel algemene zoekopdracht.

c Strips.blogo.nl d Strips

e De nieuwste stripboeken OPDRACHT 18

a Je kiest ‘Afbeeldingen’ en geeft ‘tom poes’ als zoekopdracht.

b Je kiest ‘pagina’s in het Nederlands’. Je geeft de zoekopdracht ‘schrijver tom poes’

c Je kiest ‘pagina’s in het Nederlands’. Je geeft de zoekopdracht ‘geschiedenis tom poes’.

(28)

HOOFDSTUK 2 1 FICTIE | 2 GRAMMATICA 27

HOOFDSTUK 2

2.1 fictie

OPDRACHT 1

a Naar alle waarschijnlijkheid is de vader overleden.

b Eerst komt de kanotocht met de vader de afgelopen zomer, dan haalt de moeder het naambordje weg, en later gaan ze op vakantie naar Griekenland.

c Bijvoorbeeld: De ik en zijn moeder zeggen niets en praten over niets wat de ander pijn zou kunnen doen.

d B

e In die allerbinnenste kamer zitten de herinneringen aan zijn vader, die natuurlijk nog heel gevoelig liggen.

OPDRACHT 2

a Bijvoorbeeld: Vlucht voor het vuur van Ton van Reen, een historische roman over heksenprocessen in de zestiende eeuw

b Ja, aan de manier waarop de mensen met elkaar omgingen, en de namen van beroepen: de schout en de schepenen.

c een tijdsverloop waarbij begonnen wordt met het vertellen van de begingebeurtenis, en daarna alles in de volgorde waarin het gebeurd is

d een tijdsverloop waarbij de gebeurtenissen niet worden verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn

e • Hij begint midden in de gebeurtenissen en vertelt daarna wat eraan is voorafgegaan.

• Hij begint bij de afloop en vertelt daarna hoe het zover heeft kunnen komen.

• Hij vertelt midden in een verhaal ineens een stukje uit het verleden.

OPDRACHT 3

a gamen en luisteren naar het gesprek tussen zijn ouders b Dan loopt het mis met het spel.

c De jongen is een puber. Hij is klein en smal, niet direct stoer. Hij woont thuis bij zijn vader en moeder. Hij speelt graag games. Hij vindt de ruzies tussen zijn ouders vreselijk, wil er graag een eind aan maken, maar kan dat niet.

d De vader is sportief, groot, werkt hard. Hij heeft nogal eens ruzie met zijn vrouw.

e Hij wil hem iets vertellen: Vroeg of laat moet hij het toch weten... makkelijker te bespreken als we met z’n tweeën zijn...

f acht maanden voordat de vader uit het leven van de jongen en zijn moeder is verdwenen, waarschijnlijk is gestorven

g B

h De schrijver vertelt de gebeurtenissen duidelijk niet in de volgorde waarin ze gebeurd zijn.

i Bijvoorbeeld: A OPDRACHT 4 eigen antwoord

2.2 grammatica

OPDRACHT 1

a minstens één bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord b minstens een koppelwerkwoord

(29)

HOOFDSTUK 2 2 GRAMMATICA 28

c Het koppelwerkwoord koppelt het naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde aan het onderwerp. Het vormt de schakel tussen beide zinsdelen.

d Omdat het een kenmerk, een eigenschap van het onderwerp noemt. Hij heet Jan. Hij is docent.

Naam en functie zouden op een badge kunnen staan.

OPDRACHT 2

a Bijvoorbeeld: Zo’n dikke auto is/wordt/blijft/blijkt/lijkt/schijnt erg duur.

b Bijvoorbeeld: Hij is/wordt/blijft/lijkt/schijnt een vreemde eend in de bijt.

c Bijvoorbeeld: Jouw ouders worden opa en oma.

d Bijvoorbeeld: Die peuter is/wordt/blijft/blijkt/lijkt/schijnt koppig.

e Bijvoorbeeld: De tent is/wordt/blijft/blijkt/lijkt/schijnt droog.

f Bijvoorbeeld: Hun verklaringen zijn/blijken/lijken/schijnen goedkope smoezen.

OPDRACHT 3 Bijvoorbeeld:

a Uw gedrag blijkt nogal arrogant.

b De jongsten schijnen vrolijk.

c Carlijn is de nieuwe juf.

d De zalm wordt zeldzaam.

OPDRACHT 4

a O NG (ww-deel) NG (nw-deel) Hun vrienden / zijn / aardig.

b O NG (ww-deel) NG (nw-deel) Onze docent Frans / schijnt / ziek.

c O NG (ww-deel) NG (nw-deel)

Het interview met die artiest / was / interessant.

d O NG (ww-deel) NG (nw-deel)

Dat nieuws / blijkt / toch / juist.

e O NG (ww-deel) NG (nw-deel) Je / werd / knalrood!

OPDRACHT 5

a O NG (ww-deel) NG (nw-deel)

Hij / is / een heel mooie jongen.

b O NG (ww-deel) NG (nw-deel) Die jonge docente / was / mentor van 2B.

c NG (ww-deel) O NG (nw-deel)

Ook in Nederland / wordt / een warme zomer / heel gewoon.

d O NG (ww-deel) NG (nw-deel)

Een gezellig avondje thuis / leek / hem / een prima idee.

e NG (ww-deel) O NG (nw-deel)

Pas gisteren / bleek / zijn bekentenis / hartstikke vals.

f O NG (ww-deel) NG (nw-deel)

Amsterdam / blijft / een aantrekkelijk oord / voor toeristen.

OPDRACHT 6 (HERHALING) a heeft = HWW; gestolen = ZWW b gooide stuk = ZWW

c heeft = ZWW

d laat = HWW; lachen = ZWW e zullen = HWW; gaan = ZWW

(30)

HOOFDSTUK 2 2 GRAMMATICA 29

OPDRACHT 7 a waar b niet waar c niet waar OPDRACHT 8

a Iedereen is op jullie feestje gekomen.

HWW ZWW

b Bas is blij!

KWW

c Iedereen is op het terras.

ZWW

d Gelukkig scheen de zon vandaag.

ZWW

e Die man scheen de nieuwe directeur.

KWW

f Spieken wordt zwaar gestraft.

HWW ZWW

g Veel mensen worden dik.

KWW h Mo blijkt een doorzetter.

KWW OPDRACHT 9

a WG O WG

Blijven / jullie / vanavond / thuis / eten?

b WG O

Voor volgende week / wordt / mooi weer / verwacht.

c O NG NG Mark / blijft / een schatje!

d WG O WG

In een gepantserde auto / werden / ze / teruggebracht / naar de gevangenis.

e O NG NG Hij / heet / Paul.

f NG O NG

Lijkt / dat eiland / jullie / niet / prachtig?

g NG O NG

Tijdens het gesprek / werd / hij / steeds / persoonlijker.

OPDRACHT 10

a Dat chique etentje blijft een uitzondering.

b Die mode wordt een nieuwe trend.

c De zondebok is door de eeuwen heen een bekend verschijnsel.

d Volgens mij ben je hartstikke gek!

OPDRACHT 11 a wordt = KWW

b wordt = HWW; bezorgd = ZWW

c lijkt = HWW; gaan = HWW; lukken = ZWW d is = HWW; geworden = KWW

e blijft = HWW; wonen = ZWW f zijn = KWW

g kon = HWW; zijn = KWW

(31)

HOOFDSTUK 2 3 SPELLING 30

OPDRACHT 12

a O NG NG

Dat meisje / lijkt / slim.

b O NG NG NG

Zijn vriendinnen van de basisschool / zijn / mooi / geworden.

c O NG NG NG

Hij / is / altijd / uiterst geduldig / gebleven.

d NG O NG NG

Vroeger / had / het dorp / haar / een paradijs op aarde / geleken.

e NG O NG NG

In veel landen / zijn / de rijken / rijker / geworden.

f O NG NG NG

Die ontwikkeling / lijkt / onvermijdelijk / te zijn.

g O NG NG

Grote verschillen tussen arm en rijk / schijnen / zo onrechtvaardig.

OPDRACHT 13

a BWB WG O BWB WG

Tot laat in de avond / bleven / de kinderen uit de buurt / op straat / spelen.

b O NG NG

Nagelbijten / lijkt / een moeilijk af te leren gewoonte.

c O NG NG

Sint-Maarten / is / een traditioneel Hollands feest.

d MV WG O BWB LV WG

Straatmuzikanten / zullen / we / meestal / wat geld / toestoppen.

e O NG BWB BWB NG NG

Jullie / moeten / niet / zo gauw / paniekerig / worden.

f BWB WG O WG

Gisteren / is / die film over pinguïns op de Zuidpool / gedraaid.

OPDRACHT 14

a Tijdens het weekend zijn we eindelijk vrij!

VZ LW ZN KWW PSV BW BN

b Wie gaat er nog leraar worden?

VRV HWW BW BW ZN KWW

c Bescheidenheid is altijd een deugd geweest.

ZN HWW BW LW ZN KWW

d Van zijn eerste lachje werd een prachtige foto gemaakt.

VZ BZV TW ZN HWW LW BN ZN ZWW

e Geluidsschermen langs de A1 schijnen noodzakelijk.

ZN VZ LW ZN KWW BN

f Welke kamer gaat hij morgen behangen?

VRV ZN HWW PSV BW ZWW

2.3 spelling

OPDRACHT 1 (HERHALING) a verloor

zond genoten

b De klank van het werkwoord verandert in de verleden tijd.

c sterke werkwoorden

(32)

HOOFDSTUK 2 3 SPELLING 31

OPDRACHT 2

a Sterke werkwoorden noem je ook wel onregelmatige werkwoorden of klankveranderende werkwoorden.

b Zwakke werkwoorden noem je ook wel regelmatige werkwoorden of klankvaste werkwoorden.

c Bij zwakke werkwoorden schrijf je in de verleden tijd -te(n) of -de(n) achter de ik-vorm.

OPDRACHT 3 a niet b wel c wel OPDRACHT 4

werkwoord PV-vt-ev PV-vt-mv

zingen ik zong wij zongen

kennen ik kende wij kenden

verliezen ik verloor wij verloren

verwachten hij verwachtte wij verwachtten

stelen jij stal wij stalen

hinderen ik hinderde wij hinderden

verbreden jij verbreedde jullie verbreedden

blijven hij bleef jullie bleven

bonzen hij bonsde jullie bonsden

vergeten jij vergat jullie vergaten

krabben jij krabde jullie krabden

OPDRACHT 5

a eigen antwoord, bijvoorbeeld: bonzen, krabben b Als je niet hoort of je -te(n) of -de(n) moet schrijven.

c Als de stam eindigt op -t, -k, -s, -ch of -p, schrijf je -te(n) achter de ik-vorm. In alle andere gevallen schrijf je -de(n) achter de ik-vorm.

OPDRACHT 6

werkwoord De ik-vorm eindigt op ...

De stam eindigt op ...

In de verleden tijd schrijf je dus ...

beloven -f: beloof -v: belov beloofde(n) verhuizen -s: verhuis -z: verhuiz verhuisde(n) beroven -f: beroof -v: berov beroofde(n)

niezen -s: nies -z: niez niesde(n)

draven -f: draaf -v: drav draafde(n)

OPDRACHT 7 a verkleedde b snakten c schonk d slibde dicht e verloor f verschoten g stamelde h mistte i Downloadde

(33)

HOOFDSTUK 2 3 SPELLING 32

j slipten k rees l dubde OPDRACHT 8

a In de eerste zin zegt de gitarist iets, in de tweede zin zegt de drummer iets.

b Leestekens geven het verband aan tussen de delen van een zin. Ze voorkomen ook dat je een zin verkeerd leest.

OPDRACHT 9 a ?

b . c ! of . d . of?

OPDRACHT 10

a In het warenhuis kochten we vakantiespullen: een fototoestel, een parasol en zwemkleren.

b De verkoper zei: ‘Dat is aan de grote kant.’

c Mijn vader zei toen dat hij liever een te grote zwembroek aan heeft dan een te kleine.

d Hoewel mijn vader pas veertig is, wordt hij al wel kaal.

OPDRACHT 11

a Het Pieterpad bestaat uit twee delen:

• het deel van Groningen tot Vorden;

• het deel van Vorden tot de Sint-Pietersberg.

b Wij lezen thuis drie kranten:

• mijn vader de Volkskrant;

• mijn moeder de Stentor;

• en ik het Stadsnieuws.

OPDRACHT 12 a Ik lust je rauw!

b –

c Dank je, dat had ik nu net nodig.

d –

e Jij kunt zeker niet winnen!

OPDRACHT 13

a De tandarts zei: ‘Doe je mond open.’

b Daarna vroeg hij: ‘Hoe vaak poets je je tanden?’

c Ik zei: ‘Iedere morgen en avond werk ik aan het onderhoud van mijn gebit.’

d De tandarts grapte: ‘Ik zie wel acht gaatjes!’

e Ik zei net zo grappig: ‘Daarin bewaar ik mijn snoepgoed.’

OPDRACHT 14

a Boris kijkt op zijn horloge. ‘Het is tien over vijf. Ik moet om half zes thuis zijn.’

b ‘Nou en,’ zegt Tessa. ‘Dan ben je vijf minuten later thuis. Wat zou dat nou?’

c ‘Ik dacht dat míjn vader streng was,’ zegt Nadia.

d Boris reageert niet. Ze moesten eens weten hoe zijn moeder tekeer kan gaan. Als hij één minuut te laat is, breekt de hel al los. ‘Ik ga, Tessa. Morgen oefenen we weer.’

(34)

HOOFDSTUK 2 4 LEZEN 33

2.4 lezen

OPDRACHT 1 (HERHALING)

a Waarschijnlijk heb je op de basisschool al de driedeling inleiding-kern-slot geleerd.

b Een tekst die zo’n driedeling heeft, is een zakelijke brief. Kijk maar eens naar het voorbeeld van een zakelijke brief in de vorige paragraaf ‘Lezen’.

c Een tekst met een tweedeling bestaat uit inleiding en kern.

d Een krantenbericht heeft een tweedeling: inleiding en kern.

e Ja, als er een duidelijke opbouw is in inleiding-kern-slot, heeft de tekst ook ten minste drie alinea’s:

voor elk onderdeel van de opbouw ten minste één alinea.

f –

g Een ander woord voor ‘tekstopbouw’ is ‘tekststructuur’.

OPDRACHT 2

a De stelling klopt niet. Bij langere teksten kan de inleiding (en trouwens ook de kern en het slot) best uit meer dan één alinea bestaan.

b Ja, want de schrijver wil immers dat de lezer de rest van de tekst ook leest. Daarom zorgt hij ervoor dat hij direct al in de inleiding de aandacht van de lezer trekt.

c Enkele andere mogelijke functies van de inleiding zijn:

– onderwerp aankondigen;

– aanleiding noemen;

– mening geven;

– centrale vraag stellen;

– samenvatting of hoofdgedachte geven;

– tekstopbouw vermelden.

d –

e Het woord functie betekent hier ‘taak’.

f aanleiding = situatie/gebeurtenis/omstandigheid die ervoor zorgt dat de schrijver zijn tekst gaat schrijven

g Bijvoorbeeld: Als de dagen korter worden, zien mensen er vaak bleek en vermoeid uit. Ze kunnen weinig van anderen hebben en verlangen naar de warme zon. Hoe komt dat toch?

OPDRACHT 3 a A

b de bron (Trouw is een krant), de titel en de ondertitel, de vetgedrukte eerste alinea c B

d Als tekst 1 een krantenbericht is, kun je verwachten dat de tekst alleen een inleiding en een kern heeft. Krantenberichten hebben zelden een duidelijk slot.

e De inleiding beslaat één alinea.

f Je kunt direct al zien wat de inleiding is: die is vetgedrukt.

OPDRACHT 4

a provoceren = uitdagen, plagen, tergen b mogelijk

c A, E

d De belangrijkste functie van de inleiding van tekst 1 is een (zeer korte) samenvatting geven van wat er gebeurd is. Dat past ook bij de inleiding van een krantenbericht: de inleiding geeft een samenvatting / de hoofdzaken. In de rest van het bericht volgen dan de details.

e pardoes = ineens, plotseling, onverwachts OPDRACHT 5

a waar, zijn, Hij, haar (3x), daar

b Je maakt een vraag, en het antwoord op die vraag is datgene waarnaar het verwijswoord verwijst.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan

• Tekst 1 gaat over een teveel aan aandacht voor dieren 1. • Tekst 2 gaat over een tekort aan

Tekst 2 Incidenten worden niet voorkomen door steeds nieuwe regels. 18p 21 Maak een goedlopende samenvatting in correct Nederlands van maximaal 220 woorden van de tekst

A No está seguro si aguantará físicamente patinar como ahora. B Piensa dejar el mundo del deporte antes de los próximos Juegos. C Tiene una oferta atractiva para participar

Su teoría es que este emoticono es la segunda parte del emoticono en el cual una mujer se corta el pelo.. Según Jessi, la chica muestra cómo le queda el pelo

[r]

[r]

Nordrhein-Westfalen darf einen Polizeibewerber wegen seiner Tätowierungen nicht generell ablehnen.. Das verstoße gegen das Grundrecht