• No results found

e Een cliffhanger is een extra spannende situatie aan het einde van een hoofdstuk of een

soapaflevering. Bijvoorbeeld: een auto rijdt met hoge snelheid op een afgrond af, en juist voordat duidelijk wordt of hij nog kan remmen of niet, is het hoofdstuk afgelopen of eindigt de aflevering van de soapserie.

f De hoofdpersoon wil een mobieltje stelen uit een warenhuis en wordt daarbij betrapt, achtervolgd en uiteindelijk gearresteerd.

g Bijvoorbeeld: Waarom steelt die jongen dat mobieltje? Wat gaat er verder met hem gebeuren?

Hoe gaat het verder met Bobo? Wat is er met die vader, die Deur, aan de hand?

OPDRACHT 6

a Het blijkt dat de hoofdpersoon steelt ‘op afspraak’ met het warenhuis, in ruil voor etenswaren. Hij is dus niet echt een winkeldief.

b Bijvoorbeeld: Ja, nu vind ik hem helemaal sympathiek. Dat stelen vond ik namelijk maar niks.

c Een jongen raakt zijn broertje kwijt als hij net doet alsof hij steelt, om aan eten te komen.

d Bijvoorbeeld: het eerste fragment, met de diefstal en de achtervolging e Bijvoorbeeld: Over die Deur is me nog veel niet duidelijk.

f Zweven betekent voor de jongen dat niemand hem mag aanraken; hij krijgt een strafpunt voor elk lichamelijk contact. Alleen zijn jonge broertje valt daarbuiten.

g Hij speelt het omdat hij altijd verdrietig wordt als iemand hem aanraakt; hij zegt dat hij al genoeg verdriet heeft gehad, en hij wil dat niet meer.

OPDRACHT 7 eigen antwoord

1.2 grammatica

OPDRACHT 1 (HERHALING)

a In het ondiepe water zwommen verscheidene vissen.

VZ LW BN ZN WW TW ZN

b Ze waren zilverachtig van kleur.

WW BN VZ ZN

c Door de beweging van de lange staarten ontstonden rimpelingen.

VZ LW ZN VZ LW BN ZN WW ZN

d De reiger had lang bij de sloot gestaan.

LW ZN WW VZ LW ZN WW

e Plotseling had hij één guppy in zijn snavel.

WW TW ZN VZ ZN

f Je zag het visje door zijn lange nek glijden.

WW LW ZN VZ BN ZN WW

OPDRACHT 2 (HERHALING)

a Deze verkoper komt u helpen.

AV PSV

b Ze zijn hun spullen vergeten.

PSV BZV

c Het heeft mij geërgerd.

PSV PSV

d Ik vertelde dat grapje aan jullie vrienden.

PSV AV BZV

e Welke opmerking maakte ze?

VRV PSV

HOOFDSTUK 1 2 GRAMMATICA 6

f Wat voor nieuws staat op die site van haar?

VRV AV PSV

OPDRACHT 3 (HERHALING)

a Regelmatig gingen ze naar een fitnesscentrum voor een flinke training.

BW LW ZN LW BN ZN

b Misschien eten ze vandaag wel goed.

BW BW BW BW

c De belangrijkste kranten besteden aandacht aan een gezonde levensstijl.

LW BN ZN ZN LW BN ZN

d Veel voedsel heeft een heel speciale behandeling ondergaan.

ZN LW BW BN ZN

e Soms reageren consumenten slecht op conserveringsmiddelen.

BW ZN BW ZN

f Hoe komt dat toch?

BW BW

OPDRACHT 4 (HERHALING)

a Tijdens de vakantie sliepen ze onder de blote hemel.

VZ LW ZN WW PSV VZ LW BN ZN

b Deze motoren hebben een afstand van 500 kilometer op één tank afgelegd.

AV ZN WW LW ZN VZ TW ZN VZ TW ZN WW

c De tijd tussen aankomst en vertrek was kort.

LW ZN VZ ZN ZN WW BN

d Matilda vond juffrouw Bulstronk een vreselijk vervelende directrice.

ZN WW ZN ZN LW BW BN ZN

e Wie heeft dat boek van Roald Dahl ook gelezen?

VRV WW AV ZN VZ ZN ZN BW WW

OPDRACHT 5 (HERHALING)

c had opgeruimd; v.v.t. a sloeg; o.v.t.

e is geboren; v.t.t. b gaan; o.t.t.

f hebben genoemd; v.t.t. d heeft; o.t.t.

g kan zien; o.t.t.

h werd gevoed; o.v.t.

OPDRACHT 6 (HERHALING)

a De motorrijder krijgt een bekeuring.

b Hij had 30 kilometer te hard gereden.

c De politie hield hem een tijdje in de gaten.

d Hij heeft al voor de derde keer een bon gekregen.

e De agent waarschuwt hem nog een keer.

f De motorrijder lachte de agent uit.

OPDRACHT 7 (HERHALING)

a WG O LV

Bij dat spelletje / gooide / ze / steeds / een zes.

b WG O Overal / slingeren / spullen van jullie.

c WG O LV WG

Heb / jij / de vuilniszakken / buiten / gezet?

d WG O

Op het rekenmachientje / verschijnen / de uitkomsten van de moeilijkste sommen.

HOOFDSTUK 1 2 GRAMMATICA 7

e O WG LV WG

De monteur / trok / vol verbazing / zijn wenkbrauwen / op.

f WG O LV WG

Steeds vaker / gaan / leerlingen / contactlenzen / dragen.

OPDRACHT 8 (HERHALING)

a BWB WG O LV BWB

Van het fietsen / kreeg / Marjon / een gezonde blos / op de wangen.

b O WG MV BWB LV

Die overtreding / kostte / hem / helaas / zijn rijbewijs.

c BWB WG O

Aan een touw voor het raam / bungelden / allerlei schelpen.

d WG O MV LV WG

Kun / je / me / je mailadres / sturen?

e BWB WG O BWB

Over een prachtig aangelegd parcours / skeelerden / ze / naar Zuiderwoude.

f O WG MV BWB LV WG

Proefwerken / kunnen / jullie / soms / slapeloze nachten / bezorgen.

OPDRACHT 9

a Een wederkerend werkwoord herken je aan het woord zich in de infinitief.

b me: PSV, WKV je: PSV, BZV, WKV ons: PSV, BZV, WKV

c Het wederkerend voornaamwoord hoort bij het werkwoordelijk gezegde.

OPDRACHT 10

a O WG WG

Jullie / verslikten / je.

b O WG WG BWB WG

Jij / stelde / je / verschrikkelijk / aan.

c BWB WG O WG BWB

Tijdens die rondleiding / gedroegen / we / ons / keurig.

d O WG WG LV WG

Optimistische mensen / stellen / zich / een ideale wereld / voor.

e O WG WG BWB WG

Iedereen / heeft / zich / buitengewoon / ingespannen.

OPDRACHT 11

a WG O LV BWB WG Hebt / u / alles / al / geregeld?

b BWB WG O WG

Voor morgen / worden / regen en hagel / voorspeld.

c O WG WG BWB WG

De kinderen / hadden / zich / enorm / vergist.

d O WG MV LV

De ober / overhandigde / de directeur / de rekening.

e BWB WG O WG WG

Eigenlijk / zou / de regering van dat land / zich / moeten schamen.

f BWB WG O WG BWB

Na enig nadenken / bedacht / hij / zich / toch.