• No results found

Na de eerste analyse van de eerder genoemde

schaduwboekhouding heeft de NMa geconcludeerd dat het uitvoeren van onderzoek naar mogelijke

overtredingen in de bouw binnen de bestaande organisatie niet mogelijk was. Daarom is een taakgroep samengesteld die zal uitgroeien tot ongeveer 35 personen (rechercheurs, juristen, economen en accountants). De taakgroep heeft als kerntaak het opsporen van overtredingen van de Mededingingswet in de bouwsector. Daarnaast verdiepen de medewerkers zich in preventieve maatregelen en wordt een analyse gemaakt van de concurrentieomstandigheden in de sector.

Informatievergaring

Aangezien de Taakgroep Bouw voor haar onderzoek veel informatie nodig heeft, is sinds december de

Informatielijn NMa/DTe uitdrukkelijk opengesteld voor tips en klachten over onregelmatigheden in de bouw. Tips en aanwijzingen die op deze wijze binnenkomen, worden door de taakgroep onderzocht.

Daarnaast staat de NMa open voor melding van onregelmatigheden door aanbestedende diensten. De reden hiervoor is dat de NMa van overheden weinig aanwijzingen ontvangt dat aannemers tijdens een aanbesteding wellicht de Mededingingswet overtreden, terwijl overheden juist de opdrachtgevers zijn voor het ontwikkelen van grootschalige bouwprojecten. De instructie die ten behoeve van deze voorziening is opgesteld, bevat voorbeelden van overtredingen die bij aanbestedingen kunnen plaatsvinden. Daarnaast gaat de instructie in op omstandigheden die aanwijzingen voor deze overtredingen kunnen opleveren. De NMa hoopt hiermee te stimuleren dat overheden hun vermoeden van een overtreding melden. Hoe meer aanwijzingen er binnen komen, des te meer en beter onderzoek gedaan kan worden en des te meer bewijsmateriaal naar voren kan komen.

In 2002 moeten de eerste resultaten van het onderzoek zichtbaar worden.

3 Het SPO-onderzoek leidde tot een arrest van het GEA, zaak T-29/92, (1995) Jur. II-289.

31

2.4 Beoordeling ontheffingsverzoeken

In dit verslagjaar is de behandeling van de overgangsont-heffingsverzoeken zo goed als volledig afgerond. Hoewel de stroom van verzoeken om ontheffing van het

kartelverbod kleiner was dan in het eerste jaar van het bestaan van de NMa (1998), bleven er toch

ontheffingsverzoeken binnen komen. De in dit verslagjaar behandelde ontheffingsverzoeken hadden met name betrekking op de verzekeringssector, de financiële sector, de zorg en de afvalverwijdering.

2.4.1 Schadesturing

In het verslagjaar heeft de NMa zich gebogen over het fenomeen ‘schadesturing’ dat zich in de verzekerings-sector voordoet bij verzekeraars van motorrijtuigen. Samenwerkingsverbanden van autoverzekeraars selec-teren autoschadeherstelbedrijven en trachten met finan-ciële en andere prikkels (bijvoorbeeld: korting op het eigen risico, gratis vervangend vervoer, gewaarborgde kwaliteit) te bevorderen dat verzekerden zoveel mogelijk naar de geselecteerde herstelbedrijven gaan in het geval van verzekerde schade. Deze samenwerkingsverbanden zijn te beschouwen als inkoopsamenwerkingsverbanden. Vanwege de te behalen schaalvoordelen en onder de voorwaarde dat de consument hiervan de vruchten plukt, worden zodanige verbanden in beginsel positief

benaderd.

Mededingingsrechtelijk relevant is de vraag of de samen-werking tussen de verzekeraars met betrekking tot de inkoop van schadehersteldiensten leidt tot een dergelijke mate van harmonisering van de kosten dat daardoor de concurrentieruimte tussen hen op de markt voor motorrijtuigenverzekeringen verminderd wordt. Voor de markt waarop de samenwerking rechtstreeks betrekking heeft, de autoschadeherstelmarkt, is onder meer van belang of de selectie op een objectieve, transparante en non-discriminatoire wijze plaatsheeft en of degenen die niet geselecteerd worden in sterke mate in hun afzetmogelijkheden worden beperkt.

De NMa constateert in zaak 597/Schadegarant dat er weliswaar sprake is van mededingingsbeperkende gevolgen op de motorrijtuigenverzekeringsmarkt, maar verleent een ontheffing voor vijf jaar. De voordelen die uit het systeem volgen, komen ten goede aan de consument. Deze profiteert van een snellere afwikkeling van de schade, een verhoging van het kwaliteitsniveau van het herstelwerk, naast eerdergenoemde vermindering van het eigen risico en gratis vervangend vervoer e.d.

Tegelijkertijd blijft de concurrentie op de verzekerings-markt en de autoschadeherstelverzekerings-markt voldoende aanwezig.

2.4.2 Financiële sector

Na het onderzoek naar de Gedragscode Hypothecaire Financieringen in 2000 is in het verslagjaar de bancaire sector verder onder de loep genomen. Allereerst is daartoe een oordeel gegeven over het interbancaire verrekeningssysteem voor de afhandeling van

acceptgiro’s. Het oordeel heeft geleid tot een aanpassing in de overeenkomst om uitwisseling van commerciële informatie tussen banken tegen te gaan. Afstemming van marktgedrag in een geconcentreerde markt als de Nederlandse bankensector moet worden tegengegaan om de concurrentie ten voordele van de consument zo effectief mogelijk te laten zijn. Deze zaak draagt bij aan het in kaart brengen van mededingingsrechtelijke risico’s in de bankensector in het algemeen en is tevens van belang voor het Interpay-onderzoek dat de NMa op basis van klachten van MKB Nederland is gestart. Dit

onderzoek richt zich in ieder geval op de vraag of sprake is van misbruik van machtspositie ten aanzien van de tarieven die voor het pinnen in rekening worden gebracht. Ook zal de samenwerking door banken via Interpay onder artikel 6 Mededingingswet bezien worden.

2.5 Mededinging en andere belangen

Niet-economische belangen kunnen op verschillende niveaus een rol spelen bij de beoordeling. In de eerste plaats bij de vraag of een gedraging onder de

Mededingingswet valt. Zo vallen de afspraken die tussen de sociale partners worden gemaakt met betrekking tot werkgelegenheids- en arbeidsvoorwaarden, vastgelegd in een CAO, niet onder het kartelverbod. Dit standpunt is gebaseerd op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG.

Indien de Mededingingswet wél van toepassing is op het gedrag van ondernemingen, dan is de tweede vraag of het gedrag mededingingsbeperkend is. Op bepaalde relevante markten is, omdat de wetgever specifieke wet- en

regelgeving in deze sector nodig heeft geacht, ruimte voor daadwerkelijke mededinging. In dergelijke gevallen kan geen sprake zijn van beperking van de mededinging door bijvoorbeeld afspraken of concentraties. In de concentratiezaken met betrekking tot het samengaan van ziekenhuizen is daarom tot op heden geoordeeld dat er geen sprake was van een versterking of handhaving van een economische machtspositie omdat door de wet- en

32

regelgeving en de toepassing daarvan de daadwerkelijke mededinging in deze sector van overheidswege is uitgesloten. Dit kan anders worden als de regels meer marktwerking op dat gebied gaan toelaten of wanneer de feitelijke situatie verandert.

Indien wel sprake is van merkbare beperking van de mededinging door het maken van afspraken, dan kan op verzoek van partijen worden onderzocht of het mogelijk is ontheffing te verlenen van het kartelverbod.

Niet-economische belangen blijken vaak gekoppeld aan of samen te vallen met economische belangen. Voordelen voor bijvoorbeeld het milieu kunnen tevens efficiency-voordelen meebrengen en bijdragen aan de verbetering van de productie of de distributie en leiden tot bevordering van de economische en technische vooruitgang. Het milieubelang kan derhalve ook beschouwd worden als een economisch belang en zal daarom ook een rol kunnen spelen bij de mededingings-rechtelijke beoordeling. Steeds zal echter moeten worden voldaan aan de ontheffingscriteria van artikel 17 van de Mededingingswet. Dit betekent dat géén ontheffing wordt verleend indien inderdaad alleen niet-economische belangen een rol spelen en er geen voordelen aanwezig zijn voor de verbetering van de productie of de distributie of de economische en technische vooruitgang. Bovendien zijn afspraken verboden die de concurrentie meer beperken dan strikt noodzakelijk is om het doel van efficiencyverbetering of technische vooruitgang te bereiken.

2.5.1 Mededinging en zorg

2.5.1a Contractering tussen zorgaanbieders en

ziekenfondsen

In 2000 maakte de NMa al duidelijk op welke wijze zij omgaat met die sectoren van de zorgsector, waarin de wetgever gekozen heeft voor de invoering van markt-werking. Daarbij is duidelijk gemaakt dat de van oudsher bestaande manier van collectief contracteren door zorgaanbieders met zorgverzekeraars over concurrentie-parameters in strijd is met de Mededingingswet. Deze manier van contracteren is niet alleen in strijd met artikel 6 van de Mededingingswet, maar gaat tevens lijnrecht in tegen hetgeen door de wetgever beoogd is met de stelselwijziging die in 1992 heeft plaatsgevonden, omdat zorgaanbieders zich op deze manier niet van elkaar kunnen onderscheiden en de zorgverzekeraars geen invulling kunnen geven aan de door de overheid gewenste vraagsturing. Collectieve afspraken die alleen

betrekking hebben op het waarborgen van een kwalitatief verantwoorde zorg of op louter administratieve

procedures zijn daarentegen in het algemeen niet verboden.

In het verslagjaar is de behandeling van het grote aantal overgangsontheffingsverzoeken in de zorg die voor een zeer groot deel betrekking hadden op de medewerkers-overeenkomsten tussen ziekenfondsen en vrijgevestigde zorgaanbieders, afgerond. Nadat in de vorige verslag-periode al een besluit was uitgevaardigd over de standaardovereenkomst, die werd gesloten tussen een ziekenfonds en de vertegenwoordigers op regionaal niveau van de in die regio vrijgevestigde fysiotherapeuten, is in 2001 nog een besluit tot stand gebracht over een collectief gesloten standaardovereenkomst tussen een ziekenfonds en de regionale vertegenwoordigers van de in die regio gevestigde apothekers. Ook dit standaard-contract bevatte afspraken over de tarieven en afspraken over vestiging en spreiding.

In april 2001 nam de NMa tevens een besluit over het vestigingsbeleid van en het collectief onderhandelen door de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV). Bepaald werd dat de afspraken over collectief onderhandelen, onder meer over de tarieven en de afspraken over de onderlinge verdeling van de markt in strijd zijn met de

Mededingingswet. De LHV ging in bezwaar tegen dit besluit, maar in december zijn deze bezwaren ongegrond verklaard. Met het oog op de moeilijke positie van huisartsen, besloot de NMa tot een verlenging van de overgangsperiode tot 1 april 2002.

Nadat de NMa met deze besluiten duidelijk had gemaakt dat het zogenaamde collectieve onderhandelen tussen vertegenwoordigers van de zorgaanbieders en het ziekenfonds, zich niet verhoudt met de Mededingingswet, zijn ook de overige bij de NMa voor ontheffing

aangemelde contracten tussen zorgaanbieders en ziekenfondsen zodanig aangepast dat ze niet meer in strijd zijn met de Mededingingwet.

Hoewel collectief contracteren over mededingings-parameters niet is toegestaan, is het niet zo dat hierover alleen op individueel niveau mag worden onderhandeld. Zo kunnen bijvoorbeeld beperkte groepen of

samenwerkingsverbanden van huisartsen of andere zorgaanbieders onder bepaalde voorwaarden wel gezamenlijk onderhandelen met de verzekeraars. Ook is het mogelijk een tussenpersoon aan te wijzen, zodat niet iedere zorgaanbieder individueel met elke verzekeraar hoeft te onderhandelen. In 2002 heeft de NMa een consultatiedocument voor ‘Richtsnoeren voor de

33