• No results found

Deze richtlijnbepalingen houden in dat de Lidstaten de nodige maatregelen treffen om deze soorten te beschermen waarbij een verbod wordt ingesteld op:

a. het opzettelijk vangen of doden van in het wild levende specimens van Bijlage IV soorten; b. het opzettelijk verstoren van die soorten, vooral tijdens de perioden van voortplanting,

afhankelijkheid van de jongen, overwintering en trek; c. het opzettelijk vernielen of rapen van eieren in de natuur;

d. de beschadiging of de vernieling van de voortplanting- of rustplaatsen;

Van deze verbodsbepalingen kan worden afgeweken wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat. De voorwaarde is dat de afwijking geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort (dat zijn dus met name de Bijlage IV soorten) in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan en:

a. in het belang van de bescherming van de wilde flora en fauna en van de instandhouding van de natuurlijke habitats;

b. ter voorkoming van ernstige schade aan met name gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden en wateren en andere vormen van eigendom;

c. in het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid of om andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;

d. ten behoeve van onderzoek en onderwijs, repopulatie en herintroductie van deze soorten, alsmede voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten;

e. ten einde het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, door de bevoegde nationale instanties vastgesteld aantal van bepaalde specimens van de in Bijlage IV genoemde soorten te vangen, te plukken of in bezit te hebben.

De overige onderdelen van de artikelen 12 t/m 16 van de Habitatrichtlijn zijn voor de opdracht niet relevant.

De bescherming van de soorten van Bijlage IV wordt anders ingevuld dan de bescherming van de Bijlage II soorten, omdat voor de soorten van Bijlage IV de Lidstaten niet de verplichting hebben om hun leefgebied als een speciale beschermingzone aan te wijzen. Bijlage IV soorten worden beschermd door middel van een set verbodsbepalingen waarvan onder in de Habitatrichtlijn neergelegde

betreffende richtlijnbepalingen via de Flora- en faunawet tot gelding komt en dat voor de vaststelling van het juridisch beschermingsregime de betreffende richtlijnbepalingen geen rol meer speelt.

3.2 Rode Lijsten en lijsten met beschermde soorten

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij stelt ingevolge de Flora- en faunawet lijsten vast van met uitroeiing bedreigde of anderszins gevaar lopende soorten planten of dieren die van nature in ons land voorkomen. Ze worden altijd in de Staatcourant gepubliceerd. De lijsten geven aan of en in hoeverre een soort bedreigd is en of bij die soort een negatieve trend te bespeuren is. In het natuurbeleid van de rijksoverheid en de provincies spelen de rode lijsten een belangrijke rol. Voor de soorten die op deze lijsten voorkomen, worden onderzoek en werkzaamheden bevorderd, gericht op bescherming en beheer. Vaak worden voor deze soorten ook speciale beschermingsplannen opgesteld. Als extra toevoeging kan worden opgenomen of Nederland in internationaal verband een speciale plaats vervult bij de instandhouding van de betreffende soort.

Inmiddels zijn rode lijsten gemaakt van dagvlinders, libellen, reptielen en amfibieën, zoetwatervissen, zoogdieren en vogels. Voor deze soortgroepen zijn voor de Flora- en faunawet ook lijsten vastgesteld met beschermde soorten. Rode lijsten zijn er ook voor paddenstoelen, korstmossen, krekels en sprinkhanen; voor deze groepen bestaan geen lijsten met beschermde soorten.

De vaststelling van rode lijsten houdt een erkenning in van overheidszijde van het belang van een goede bescherming van de op de lijst staande soorten. Rode lijsten worden op grond van hun ecologische situatie en trend ingedeeld in verschillende categorieën (VN, verdwenen uit Nederland; EB, ernstig bedreigd; BE, bedreigd; KW, kwetsbaar; E, gevoelig).

De International Union for the Conservation of Nature (IUCN) heeft een lijst opgesteld met soorten die wereldwijd gevaar lopen: de ‘2000 IUCN Red list of Threatened Species’. Een soort kan op deze lijst komen op grond van één van de criteria, van “critically endangered” tot “lower risk”.

3.3 De afweging in een juridisch perspectief

3.3.1 Bepalingen van de Flora- en faunawet

Uit de beschrijving van effecten (hoofdstuk 0) blijkt dat de realisatie van het beoogde bedrijventerrein Buitenvaart 2 betekent dat de holen, voortplantingsplaatsen en vaste rust- of verblijfplaatsen die zich binnen het plangebied bevinden worden beschadigd, vernield of verstoord. Dat is zoals hiervoor al aangegeven op grond van de Flora- en faunawet verboden tenzij aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een ontheffing wordt voldaan. In de verbodsbepalingen echter zijn de termen ‘leefgebied’ en ‘foerageergebied’ niet genoemd wat de vraag doet rijzen of een verkleining van het leef- en foerageergebied als zodanig (zonder dat daarbij voortplanting-, vaste rust- en verblijfplaatsen worden getroffen) onder de verbodsbepaling van de Flora- en

faunawet valt. De Habitatrichtlijn daarentegen merkt onder meer een verkleining van het leefgebied aan als een factor die van invloed is op de gunstige staat van instandhouding van planten- en diersoorten. Om die reden wordt er in dit rapport van uitgegaan dat ook de verkleining van het leef- en foerageergebied ontheffingplichtig is. In de paragrafen hierna wordt nader ingegaan op de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om een ontheffing te kunnen verkrijgen. De voorwaarden zijn afhankelijk van de categorie waar de betreffende soort onder valt. De Flora- en faunawet onderscheidt drie categorieën, namelijk:

a. soorten die algemeen in Nederland voorkomen

b. soorten die zijn vermeld in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn c. alle vogelsoorten

Ad a. Soorten die algemeen in Nederland voorkomen

Voor deze categorie geldt als eerste en enige voorwaarde dat met het beoogde bedrijventerrein geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort. Ook de Grote modderkruiper, die weliswaar is vermeld in Bijlage II van de Habitatrichtlijn, volgt in deze concrete situatie het regime van de algemeen voorkomende soorten.

Ad b. Soorten vermeld in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn

De voorwaarden die gelden in situaties waarin Bijlage IV soorten in het geding zijn, zijn rechtstreeks uit de Habitatrichtlijn in de Flora- en faunawet overgenomen. Voor deze soorten geldt evenals voor de algemeen voorkomende soorten dat geen afbreuk mag worden gedaan aan de gunstige instandhouding van deze soorten.

Verder geldt als voorwaarde dat er voor de ingreep, handeling of activiteit waarvoor ontheffing wordt gevraagd geen andere bevredigende oplossing bestaat. De ontheffing kan slechts worden verleend ten behoeve van één van de belangen die in de Flora- en faunawet of de krachtens deze wet genomen Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) zijn genoemd.

De AMvB die het betreft is het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. De wettelijk erkende belangen die een ontheffing rechtvaardigen zijn onder meer de volksgezondheid, onderwijs, onderzoek en bestrijding van schade aan landbouwgewassen. Ook dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van economische en sociale belangen zijn belangen ten behoeve waarvan een ontheffing kan worden verleend.

Ad c. Alle vogelsoorten

Het beschermingsregime voor vogels volgt voor een groot deel hetzelfde spoor als dat van de soorten vermeld in Bijlage IV. Dat houdt in dat geen afbreuk mag worden gedaan aan de gunstige instandhouding van de soort en dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat voor de ingreep, handeling of activiteit waarvoor een

kan worden verleend. Buiten het broedseizoen wordt voor vogels hetzelfde regime gehanteerd als voor de Bijlage IV soorten en kan wel ontheffing worden verleend ook voor dwingende redenen van groot openbaar belang. Dit heeft consequenties voor het tijdstip waarop werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.

3.3.2 Voorwaarden voor ontheffingverlening

De drie wettelijke voorwaarden om een ontheffing te verkrijgen zijn:

1. Er mag geen afbreuk worden gedaan aan de gunstige instandhouding van de