• No results found

Syntactische verandering

12.0. De analyse van de zin

Op syntactisch gebied bestaan er nogal wat concurrerende theoretische benaderingen. Het is daarom wellicht nuttig vooraf een aantal opmerkingen te maken over de analyse van de zin waarvan we in dit hoofdstuk uitgaan. We onderscheiden daarbij drie niveaus: 1. het functionele, 2. het structurele, 3. het formele niveau.

Bij het functionele niveau kunnen we weer twee subniveaus onderscheiden, het niveau van de grammaticale en het niveau van de pragmatische functies. Op het grammaticale niveau komen we in aanraking met de bekende zinsdelen: onderwerp, lijdend voorwerp, gezegde enz. Pragmatische functies spelen een rol op tekstniveau; voorbeelden zijn de topic- en de commentfunctie, resp. ‘waar het over gaat’ en ‘wat erover gezegd wordt’. In een zin alser is een lange jongen wordt een lange jongen geïntroduceerd; in een daarop volgende zin alsde lange jongen slaat de bal fungeert de lange jongen als topic en slaat de bal als comment. De zinsdelen kunnen in functioneel opzicht weer verder worden ontleed; zo bestaat /de lange jongen/ uit een kern:jongen met daarbij de bepaling lange en dat samen wordt weer bepaald doorde. Ook is het mogelijk zinnen in hun geheel in functioneel opzicht te karakteriseren, bijv. als mededelingen of als vragen.

Het begrip functie veronderstelt het begrip relatie. In /de lange jongen/ is er bijv. een relatie tussen /lange/ en /jongen/; met een functionele beschrijving in termen van kern en bepaling kunnen we aangeven wat die relatie precies inhoudt.

Op het structurele niveau gaan we na uit welke woorden of combinaties van woorden de verschillende functionele elementen bestaan. Hierbij zijn we bij voorkeur niet geïnteresseerd in individuele woorden maar in de soorten en sub-soorten waartoe ze behoren. In /de lange jongen/ is een substantief de kern, de bepaling daarbij is een adjectief; de bepaling bij deze combinatie is een bepaald lidwoord. Zo'n combinatie van leden van bepaalde woordsoorten tot een syntactisch geheel met een bepaalde functie of functionele structuur noemen we eenconstructie. Ook de totale woordinhoud van een zin is zo als een constructie (zinsconstructie) op te vatten. Bevonden we ons met de functies op het vlak van de ‘zinsontleding’, met het structurele niveau komen we in de ‘woordbenoeming’ terecht.

Op het formele niveau komen we in aanraking met het verschijnsel van de woordvolgorde en met prosodische verschijnselen als (zins- of woordgroeps-)accent en intonatie. Dit is het niveau van de uitdrukkingsregels: regels die betrekking hebben op de uitdrukking van de relaties en de functies. Deze regels zijn in typologisch opzicht van groot belang (vgl. 2.5). Voor prosodische verschijnselen in het verleden kunnen we afgaan op ritme of metrum in poëtische teksten. Ook klankverschijnselen kunnen aanwijzingen geven; zo duidt

bepaalde syllabe erop dat die een zwak accent draagt. Aan de volgorderegels zal, in 12.1.3, ruime aandacht geschonken worden.

Ook bepaalde morfologische middelen kunnen we gebruiken om relaties en functies aan te geven; we komen daarmee op het terrein van de flexie (zie 11.2). Zo wordt in het Duits het subject, een bepaalde functie dus, door een bepaalde naamval aangeduid, de nominatief: der Mann, het direct object (lijdend voorwerp) door een accusatief: den Mann enz. Denk verder voor het aangeven van relaties aan de verschijnselen vanrectie (‘regeren’) en congruentie: mit dem Mann (mit ‘regeert’ de datief) en der Mann liest (bij een enkelvoudig subject hoort een werkwoordsvorm in het enkelvoud).

Ten slotte kunnen lexicale middelen worden gebruikt, waarmee we bij de functiewoorden (voorzetsels, voegwoorden) terechtkomen: wat in de ene taal met een naamval wordt uitgedrukt, bijv. een genitief, wordt in een andere taal met een omschrijving met een voorzetsel uitgedrukt. Vergelijk du.das Haus des Vaters met ndl. het huis van de vader; genitief en omschrijving metvan duiden hier een bezitsrelatie aan.

Met de flexie bevinden we ons in het grensgebied van morfologie en syntaxis

(morfologische middelen met een syntactisch doel), met de functiewoorden in het grensgebied van lexicon en syntaxis (lexicale middelen met een syntactisch doel).

Opm. Van syntactische homonymie is sprake wanneer een functioneel verschil noch op structureel noch op vormniveau tot uitdrukking komt. Vgl. een zin als (1)

(1) ik heb gehoord dat het beeldje op de markt wordt verkocht

Er zijn twee interpretaties mogelijk:op de markt is bepaling bij het beeldje (het beeldje bevindt zich op de markt) of bijwordt verkocht (het verkopen vindt op de markt plaats).

Van syntactische synonymie is sprake bij: dezelfde functionele verhouding, dezelfde structuur, meer dan één vorm. Zo maakt het niets uit of we in een bijzin de volgorde verleden deelwoord - persoonsvorm of persoonsvorm - verleden deelwoord kiezen:ik geloof dat hij al afgewassen heeft / heeft afgewassen.

12.1 Syntactische veranderingen

12.1.1. Inleidende opmerkingen

Er is aan de historische syntaxis heel wat minder gedaan dan aan de historische fonologie en de historische morfologie. De behandeling in dit hoofdstuk draagt dan ook zeker een onvolledig en voorlopig karakter.

We zullen om te beginnen bespreken welke syntactische veranderingen zich kunnen voordoen. Vooraf moet echter de volgende belangrijke opmerking worden gemaakt. Het gaat in de historische syntaxis niet om concrete zinnen die veranderen maar om

veranderingen in de systematiek die daaraan ten grondslag ligt. De taal is afgezien van biezondere gevallen als spreekwoorden niet een voorraad pasklare zinnen; wij maken telkens weer nieuwe zinnen volgens de daarvoor geldende modellen (constructies) en regels, bijv. woordvolgorderegels.

Bij het taalverwervingsproces worden dan ook geen zinnen overgedragen maar maken de kinderen zich constructies en regels eigen op basis van de output van de ouderen. Veranderingen in de constructies en regels worden in de historische syntaxis beschreven. Wanneer derhalve in de volgende paragrafen met concrete zinnen wordt gewerkt, dienen die altijd als voorbeeld voor bepaalde constructies of regels.

En dan ook nog deze opmerking: we zijn hier geïnteresseerd in verschillen en

veranderingen. Zeker voor de syntaxis geldt echter dat er ook veel is dat in de loop van de tijd níet verandert. Studie van de historische syntaxis kan ons op die syntactische constanten een beter zicht doen krijgen. Zo is het de vraag in hoeverre we rekening moeten houden met verschillen en veranderingen op functioneel niveau (subject, object, gezegde; kern, bepaling; activum, passivum). We gaan er hier van uit dat er op dat niveau géén verschillen bestaan. Voor alle talen gaan we dus van dezelfde functies uit, die echter niet in alle talen (vgl. 12.0) dezelfde uitdrukking krijgen.

In de volgende paragrafen worden diverse voorbeelden van veranderingen op

constructioneel niveau en op het niveau van de vorm (volgorderegels) behandeld. Bij ieder voorbeeld wordt ook een indicatie gegeven van de mogelijke veranderingstendens die in het geding is. In 12.2 volgt een meer systematisch overzicht van de veranderingstendensen.

12.1.2. Constructionele veranderingen

12.1.2.1.Het ontstaan van constructies

We kunnen hierbij de volgende gevallen onderscheiden:

1. Er ontstaan nieuwe structurele combinaties. Een voorbeeld is het ontstaan in het Nederlands van een nieuwe ‘genitief’-verbinding:Jan z'n boek. De combinatie blijft nog beperkt tot persoonsnamen; vgl. de ongrammaticaliteit vande kast z'n deur. Deze verbinding is ontstaan uit een constructie met een zogeheten possessieve datief (pd), een indirect object (meewerkend voorwerp) dat de ‘bezitter’ aanduidt van iets wat in dezelfde zin genoemd wordt:

(2) gisteren is vader (pd) z'n huis afgebrand

Oorspronkelijk zijnvader en z'n huis afzonderlijke zinsdelen, maar op den duur ervaart men vader z'n huis als een eenheid; de begrenzingen binnen de zin worden gereïnterpreteerd. Deze syntactische metanalyse wordt manifest wanneer een constructie alsvader z'n huis aan het begin van de zin komt te staan:

(2a) vader z'n huis is afgebrand

Het is dan zeker niet meer mogelijkvader en z'n huis als afzonderlijke zinsdelen op te vatten. Het is mogelijk dat de reïnterpretatie heeft plaatsgevonden naar het model bepaling - kern (vader als nadere bepaling bij z'n en vader z'n bij huis). We zouden dan van syntactische analogie kunnen spreken. In ieder geval is er een nieuwe verbinding: persoonsnaam + bezittelijk voornaamwoord + substantief, ontstaan.

Het gaat waarschijnlijk te verz'n in Jan z'n boek al als een soort uitgang op te vatten. De verbinding wordt in geschreven taal nog niet (algemeen) aanvaard.

In het Afrikaans wordt ze dat wel en wordt ze ook bij zaaknamen gebruikt:die tafel se poot (het Afrikaans heeft trouwens ookAnna se boek). De ontwikkeling is daar dus een stuk verder. Dat de constructie in het Nederlands tot persoonsnamen beperkt is, is te verklaren uit het feit dat het bij een pd praktisch altijd om een persoon gaat. (En ookz'n wordt gemakkelijker voor een persoon dan voor een ding gebruikt.)

Een ander voorbeeld van syntactische metanalyse is het ontstaan van dedat-zin. Oorspronkelijk wasdat aanwijzend voornaamwoord met de functie van direct object gevolgd door een bijzin met de functie van bijstelling (zie 3; over het werkwoord achteraan zie 12.1.3.2). Na de metanalyse isdat één geheel met de bijzin geworden; het is nu verbindingswoord (voegwoord) en het leidt een lijdende voorwerps-zin in (zie 3a). (3) ik geloof dát: hij morgen komt

(3a) ik geloof dat hij morgen komt

Ten slotte als voorbeeld van reïnterpratie nog deconstructio ad sententiam (‘op de betekenis af’). Vgl. hiervoor de zinnen (4) en (4a):

(4) een aantal mensen loopt op straat (4a) een aantal mensen lopen op straat

In zin (4) iseen aantal (enkelvoud) de kern en mensen de bepaling; het werkwoord staat dan ook in het enkelvoud. In zin (4a) ismensen, het semantisch belangrijkste element, als kern opgevat eneen aantal als bepaling (onbepaald hoofdtelwoord); het werkwoord staat nu in het meervoud.

2. Nieuwe constructies kunnen ook ontstaan doordat bestaande structurele combinaties een andere betekenis krijgen.

We gaan uit van (5): (5) ik heb het boek gevonden

Gevonden hierin was oorspronkelijk bepaling van gesteldheid bij het boek: ‘ik heb het boek in de toestand van (door mijzelf) gevonden zijn’. Het betreffende zinnetje duidde dus een toestand aan. Door een semantische verschuiving (functionele reïnterpretatie) wordtheb gevonden een samengesteld werkwoordelijk gezegde: men denkt niet meer aan de toestand maar aan het gebeuren waardoor de toestand veroorzaakt is (een metonymische

betekenisverandering: vgl. 8.2.4). Op deze manier is, misschien mede onder invloed van het Romaans (zie 20.4.3), een deel van de voltooide tijden ontstaan. Zo kan men bij (5a): (5a) ik heb het boek gisteren gevonden,

niet meer aan een toestand denken; het elementgisteren wijst immers op een gebeuren. Anders gezegd:hebben is van zelfstandig werkwoord tot hulpwerkwoord geworden. De oude interpretatie blijft echter daarnaast, in oostelijke dialecten althans, bestaan: vgl. naast elkaar (5b) en (5c):

12.1.2.2.Het verdwijnen van constructies

Ook hierbij kunnen we weer twee gevallen onderscheiden:

1. Bepaalde structurele combinaties gaan verloren. Ook hiervoor ontlenen we een voorbeeld aan de geschiedenis van het Nederlands; het is in een ander verband al in 2.2.3 aan de orde geweest. In het Middelnederlands konden stoffelijke adjectieven (met het suffix-ijn, later-en) anders dan in het moderne Nederlands predikatief worden gebruikt; vergelijk (6) en (6a) (de constructie metvan-bepaling kwam overigens ook in het Middelnederlands voor: zie 6b):

alle waren si (nl. grote coppen) guldijn mnl.

(6)

alle waren ze van goud mod.ndl.

(6a)

van finen goude was dien rinc mnl.

(6b)

In het moderne Nederlands is de verbinding van zo'n adjectief met een koppelwerkwoord tot een naamwoordelijke gezegde uitgesloten: *alle bekers waren gouden.

Ook hier kan reïnterpretatie in het spel zijn. Het element-e(n) in gouden enz. zou als een flexieuitgang opgevat kunnen zijn (vgl.oude bij oud), en aangezien reeds in het

Middelnederlands adjectieven bij predikatief gebruik niet meer verbogen werden, werd goude(n) bij dat gebruik voortaan vermeden. (Dat -e(n) als flexieuitgang werd opgevat, blijkt ook uit het voorkomen vaneen goud horloge, met de uitgangsloze vorm goud naar analogie vanoud: vgl. een oud horloge.)

2. Bepaalde structurele combinaties raken bepaalde betekenissen kwijt. In het Nederlands zijn constructies metliggen, zitten, staan, lopen en hangen plus te plus infinitief met een duratieve betekenis mogelijk:hij ligt te slapen enz. Oorspronkelijk had te + infinitief finale kracht; in een geval alsde kip zit te broeden is die oude finale betekenis nog enigszins merkbaar: ‘de kip zit met de bedoeling om te broeden’. Door reïnterpretatie is de duratieve betekenis ontstaan, met als gevolg dat op den duur de betekenis vanliggen enz. in sommige gevallen verbleekte: vgl.lig niet zo te zeuren. Door die reïnterpretatie kan de behoefte ontstaan zijn de oude finale betekenis die voorshands naast de nieuwe bleef voortbestaan, op een duidelijke manier, door middel vanom, te onderscheiden. Tegenwoordig komt de constructieliggen enz. + te + infinitief enz. met duidelijk finale waarde niet meer voor. (Vergelijk echter nog, bij een ‘causatief’ werkwoord,een kip te broeden zetten.) De oude finale constructie is dus verloren gegaan; de duratieve heeft nu het alleenrecht.

De duratieve constructie:liggen enz. + te + infinitief, kwam in het Middelnederlands nog niet zo frequent voor. Gebruikelijk was daar de conctructie van het typehi ligt ende slaept. Deze constructie is, waarschijnlijk door concurrentie van de nieuwe, verdwenen (punt 1).

Merkwaardig is dat deze ontwikkelingen zich niet in het Duits hebben voorgedaan: daar vinden we nog altijd de oude constructieer liegt und schläft; er liegt zu schlafen is

12.1.3. Veranderingen in de woordvolgorde

12.1.3.1.Correlaties tussen woordvolgordes

Op het gebied van de woordvolgorde is nogal wat onderzoek verricht. Een belangrijke inspirator hiervan is de amerikaanse onderzoeker Joseph Greenberg geweest. Eén van de punten waarop het onderzoek gericht is, is de volgorde van subject (S), werkwoord (verbum) (V) en (direct) object (O). De talen die op de wereld gesproken worden, vertonen in dit opzicht een interessante variatie: sommige hebben als volgorde SOV, andere SVO, weer andere VSO (om de meest voorkomende te noemen), en ook zijn er talen zoals het Nederlands die meer dan één volgorde hebben. Vergelijk de volgende nederlandse zinnen (waarbij we ons tot een bepaald type hoofdzin, de gewone mededelende zin, en de bijzin beperken): (7a) de jongen koopt een boek (SVO)

(7b) (ik geloof dat) de jongen een boek koopt (SOV) Het Engels heeft in beide gevallen de SVO-volgorde: (8a) the boy buys a book

(8b) (I believe) the boy buys a book

Nog ingewikkelder blijkt de situatie in het Nederlands te zijn wanneer we ook samengestelde gezegden, bijv. hulpwerkwoord + verleden deelwoord, in de beschouwing betrekken. Vergelijk weer het Nederlands en het Engels (Vf = verbum finitum oftewel persoonsvorm, Vd = verleden deelwoord):

(9a) de jongen heeft een boek gekocht (SVfOVd)

(9b) (ik geloof dat) de jongen een boek gekocht heeft / heeft gekocht (SOVdVf / SOVfVd) (l0a) the boy has bought a book (SVfVdO)

(10b) (I believe) the boy has bought a book (SVfVdO)

Het Engels is weer duidelijk een SVO-taal (V = VfVd), het Nederlands een SOV-taal wat de bijzin betreft. In het gegeven type hoofdzin wijst het Nederlands twee kanten uit, SVO of SOV, alnaargelang men op de persoonsvorm of op de andere werkwoordsvorm let.

Eigenaardig nu is dat er correlaties blijken te bestaan tussen de volgordes waarin S, V en O ten opzichte van elkaar voorkomen, en de volgordes van elementen in andere constructies. Het is bijv. vaak (dus niet altijd) zo dat talen met VO-volgorde als bijv. het Frans ook de volgorde substantief - adjectief (NA), de volgorde substantief - genitief (NG) en voorzetsels hebben en talen met OV-volgorde als bijv. het Hindi ook de volgorde adjectief - substantief (AN), de volgorde genitief - substantief (GN) en zgn. postposities (‘achterzetsels’). Er zijn echter ook nogal wat talen (bijv. het Baskisch) waarin de volgordes OV en GN en achterzetsels samen met de volgorde NA blijken voor te komen; NA is duidelijk als we een groot aantal talen overzien, de dominante volgorde. Zie schema 20.

Het Frans laat echter zien hoe ingewikkeld het per taal kan liggen; het heeft immers niet alleen de volgorde NA maar ook AN (soms met verschil in betekenis):un homme grand ‘een grote man’ tegenoverun grand homme ‘een groot man’. Maar misschien is het te verdedigen

is gereserveerd. Ook het Nederlands en het Engels geven complicaties. Het Nederlands heeft zoals we gezien hebben VO en OV naast elkaar en duidelijk de met OV

overeenkomende volgorde AN. Wat de volgorde van genitief (inclusief de omschrijving met van) en substantief betreft is het moderne Nederlands weer ambivalent: vgl. het dak van het huis (NG) tegenover Jans boek of Jan z'n boek (GN). Datzelfde geldt voor voor- en achterzetsels: vgl. de volgordesin het bos en het bos in, met opmerkelijk betekenisverschil: in het laatste geval is er sprake van verandering van plaats na het afleggen van een bepaald traject (trajectieve betekenis). Het Engels is zoals we gezien hebben, duidelijk VO en daarmee klopt dat het alleen voorzetsels heeft. Het heeft echter de volgorde AN en is ambivalent wat de volgorde van ‘genitief’ en substantief betreft: vgl.the roof of the house en Johns book. Schema 20 (vergelijking Frans, Sarnami, Baskisch)

FRANS:(Puisque tu as dit) que tu voulais acheter la voiture (VO) lett. ‘je zei immers dat je zou kopen de wagen’,une chemise rouge lett. ‘een hemd rood’, le dos d'un cheval ‘de rug van een paard’, sans vous ‘zonder u’.

SURINAAMS HINDI (SARNAMI):(Tū to bolat rahe) ki tū gar̥iyā kinte lett. ‘...dat je de wagen zou kopen’,lāl som̊t̥h ‘een rood overhemd’, ghor̥ā ke pīt̥hī lett. ‘paard van rug’ = ‘de rug van een (het) paard’,tor bina lett. ‘jou zonder’ = ‘zonder jou’. BASKISCH:(esan baihuen) kotxea erosiko huela lett. ‘...de wagen jij zou kopen dat’,alkandora gorri bat lett. ‘overhemd rood één’ = ‘een rood overhemd’, zaldi bat-en bizkarr-a lett. ‘paard één-van rug-de’ = ‘de rug van een paard’, hi gabe lett. ‘jij zonder’ = ‘zonder jou’.

Het Nederlands en het Engels laten zien dat de correlaties niet dwingend zijn; ze hebben wèl statistische waarde: bepaalde correlaties komen opvallend vaak voor. De ratio hierachter kan zijn dat het bij werkwoord - object, substantief - adjectief enz. in wezen steeds om dezelfde verhouding gaat, nl. die van bepaalde - bepaling (in zeer ruime zin opgevat). Als we het object opvatten als een bepaling bij het werkwoord, dan gaat in VO het bepaalde aan de bepaling vooraf, en datzelfde is het geval in de ermee correlerende volgordes substantief - adjectief en substantief - genitief. Voorzetsels sluiten hierbij aan als we in ndl. in het bos in als bepaalde en het bos als bepaling opvatten. Omgekeerd hebben we bij OV, AN, GN en achterzetsels steeds de volgorde bepaling - bepaalde. Dat er dwars hierdoorheen onder talen een grote voorkeur bestaat voor de NA-volgorde zou verband kunnen houden met de tendens bij de pragmatische functies topic (waarover iets gezegd wordt) en comment (wat erover gezegd wordt) de voorkeur aan de volgorde topic - comment te geven.

12.1.3.2.De veranderingen

De volgorde van S, O en V kan in de loop van de tijd veranderen. Men neemt wel aan dat het Oergermaans een SOV-taal was. Hiervoor zouden we ons kunnen beroepen op een beroemde runeninscriptie uit de 5e eeuw:

(11a) lett. ‘Ik HlewagastiR HoltijaR de hoorn maakte’

Er bestaat echter ook de opvatting dat het Oerindoëuropees misschien wel een SOV-taal was maar dat we voor het oude Germaans eerder VSO moeten aannemen, althans een opschuiving in die richting. Het oude Germaans was dan een taal geworden waarin het werkwoord (persoonsvorm) in het ongemarkeerde geval voorop stond. Vergelijk hiervoor het bekende oudnederlandse zinnetje uit de 11e eeuw:

(12) hebban olla vogala nestas hagunnan... ‘zijn alle vogels nesten begonnen (te maken)...’ En vergelijk nog in het Middelnederlands (13): (13) sprac der Gawein: Het dunct mi goet...

Ook SOV-resten komen in het Middelnederlands voor. Zie wat de bijzin betreft hierbeneden en vergelijk verder (14):

(14) want si die onnere ontsiet ‘want zij is bang voor de schande’

Als we uitgaan van een Oudgermaanse volgorde VSO, dan moet deze zich in de richting van SVO hebben ontwikkeld. We zouden ons deze ontwikkeling als volgt kunnen voorstellen. In speciale gevallen kon er nog een zinsdeel aan het werkwoord vooraf gaan, een vraagwoord of een zinsdeel met bijv. topicfunctie; de volgorde kan derhalve beter met (T)VSO worden aangegeven (T = topic), waarbij plaats T niet gevuld behoeft te zijn. Omdat er steeds vaker iets op deze plaats kwam te staan, kreeg men het gevoel (herinterpretatie!) dat opvullen van T verplicht was: TVSO. Zowel het subject als het direct object (en nog andere zinsdelen) konden op die plaats komen te staan. Dit is het stadium waarin het moderne Nederlands,