• No results found

B. Herstelbemiddeling voor interne conflicten

7. Ervaringen van professionals

8.3. Survival analyse

Experimentele groep (N = 41)

41 jongeren hebben deelgenomen aan herstelbemiddeling (de experimen-tele groep). De gemiddelde tijd tussen het ontslag uit Teylingereind van de jongeren uit de experimentele groep en 1 juni 2009 bedraagt 965 dagen

49 Het was in het huidige onderzoek vanwege tijdsbeperking niet mogelijk rekening te houden met de overige dimensies voor het bepalen van criminele carrières: type delict, ernst of frequentie van de recidive.

(2,64 jaar). Het minimum aantal dagen tussen ontslag en 1 juni 2009 bin-nen deze groep is 670 dagen (1,84 jaar) en het maximum aantal dagen is 1363 dagen (3,73 jaar) geleden. Van 40 jongeren kwam 47,5% (19 jongeren) opnieuw met justitie in aanraking (van een jongere waren niet alle ge-gevens beschikbaar). Zij pleegden gemiddeld na 666 dagen opnieuw een strafbaar feit (minimaal na 39 dagen en maximaal na 1339 dagen).

Controle groep (N = 23)

Om na te gaan of de recidive cijfers van de experimentele groep afwijken van de normale recidivekans, hebben wij een controlegroep samenge-steld die tijdens detentie geen behandeling heeft ontvangen. Deze groep bestaat uit 23 jongeren. De gemiddelde tijd tussen het verlaten van de jeugdgevangenis en 1 juni 2009 is voor deze groep iets langer: 1019 dagen (2,79 jaar; minimum 702 dagen en maximum 1521 dagen). Van 20 jongeren konden we nagaan of ze al dan niet weer met justitie in aanraking zijn gekomen (3 missings). Voor 11 jongeren van hen (55%) gold dat zij opnieuw de fout in gingen. Deze elf jongeren pleegden gemiddeld na 678 dagen weer een strafbaar feit (minimum 17 dagen; maximum 1521 dagen).

Vergelijking experimentele en controle groep

Vervolgens hebben we de twee groepen met elkaar vergeleken. De medi-aan survival tijd van de controle groep is 1119 dagen, dat wil zeggen dat 50% van deze jongeren binnen 1119 dagen opnieuw veroordeeld werd. De experimentele groep heeft geen mediaan survival tijd omdat minder dan 50% - namelijk 47,5% - van deze groep recidiveerde. 25% van de controle groep bleef na detentie 217 dagen zonder opnieuw berecht feit; 25% van de experimentele groep bleef na detentie 401 dagen zonder opnieuw berecht feit. Dit verschil in survival tijd is substantieel, in het voordeel van de experimentele groep: de jongeren die aan herstelbemiddeling meede-den recidiveermeede-den na langere tijd. We zullen hieronder zien of dit verschil ook significant is.

We hebben de zogenaamde survival patronen van de controle en de expe-rimentele groep grafisch afgebeeld met de Kaplan-Meier survival curves .50 In de grafiek staat de tijd na vrijlating in dagen op de x-as en het survival percentage op de y-as. Het survival percentage geeft aan welk deel van de groep ‘overleefde’, anders gezegd: welk deel van de groep niet terugviel in crimineel gedrag. Logischerwijs is op dag 1 het survival percentage hetzelf-de voor beihetzelf-de groepen: geen van hetzelf-de jongeren is nog opnieuw veroorhetzelf-deeld.

Vervolgens laten beide groepen eenzelfde patroon van afname in het

survi-50 Dit is een (non-parametrische) methode om overlevingstabellen te maken. Deze methode houdt rekening met het feit dat niet iedereen tot het gewenste eindpunt kan worden opge-volgd (http://www.minerva-ebm.be/articles/nl/2003/teksten_1_2003/woordenlijst.pdf

val percentage zien, waarbij het survival percentage van de experimentele groep in eerste instantie hoger ligt dan dat van de controlegroep. De ver-schillen tussen de groepen zijn echter niet constant. Na 600 dagen kruisen de lijnen elkaar en na ongeveer 1200 dagen eindigt het survival percentage van de experimentele groep boven de controle groep. Dat betekent dat na 1200 dagen een iets groter – maar niet significant - aantal jongeren uit de experimentele groep niet terugvielen in crimineel gedrag.

Figuur 1. Survival percentages (zie de tekst voor uitleg van dit begrip) voor de controle groep en de experimentele groep.

Om de effecten van de behandeling te onderzoeken op recidive maken we gebruik van de Cox-regressie.51 Hieruit blijkt dat de kans dat de experi-mentele groep op elk moment van de onderzoekstijd opnieuw recidiveert, niet significant afwijkt van de controle groep (hazard ratio = .97 52; p = .944).

51 Dit is een statistisch model (Cox, 1972) om een overlevingscurve te berekenen waarbij niet elke persoon noodzakelijk even lang aan het onderzoek heeft deelgenomen. In dit model gaat men ervan uit dat de verhouding (ratio) van het risico op overlijden (hier: recidiveren) in de verschillende onderzochte groepen constant is in de tijd (http://www.minerva-ebm.

be/articles/nl/woordenlijst/cox_regressie.htm ).

52 De hazard ratio is de verhouding tussen het recidiverisico in de experimentele groep en het recidiverisico in de controlegroep. Hoe meer de hazard ratio van 1 afwijkt, hoe sterker de behandeling (hier: herstelbemiddeling) van invloed is op de kans dat de daders op enig moment opnieuw de fout in gaan. Is de hazard ratio groter dan 1, dan is het recidiverisico hoger in de experimentele dan in de controle groep. Is de hazard ratio lager dan 1, dan is er ten opzichte van de controlegroep sprake van verlaagd risico (zie Wartna, 2009).

Hierboven zagen wij dat er wel degelijk verschillen zijn in de survival tijden en dat ook het totale percentage jongeren dat recidiveert verschilt.

Het is mogelijk dat deze verschillen niet aantoonbaar zijn met de hier gebruikte kleine steekproeven, maar ook zijn de verschillen tussen de groepen niet constant op iedere moment in de tijd.

Bij herstelbemiddeling speelt ook in sterke mate dat een selectieve groep jongeren meedoet, namelijk jongeren die interesse hebben in herstel en wellicht minder geneigd zijn tot recidive (zie Van der Laan, 2008). Echter, dit zou de onderzoeksresultaten in het voordeel van de experimentele groep moeten beïnvloeden. Op het eind van de curve is dat in absolute aantallen wel het geval, maar de verschillen zijn niet statistisch significant.