• No results found

Voorwaarde 3: redelijkerwijs te behalen voordeel

4.6 Stimuleren van de positieve effecten

Gezien de (mogelijke) positieve effecten die de deeleconomie kan hebben op het milieu, is het naar mijn mening van belang dat de overheid dit zo veel mogelijk stimuleert. Door een herziening van bepaalde belastingen kunnen activiteiten met een hoge milieuwinst worden gestimuleerd. Een belastingverhoging op bezit gecombineerd met een belastingverlaging op gebruik leidt tot een betere benutting van capaciteit. Een verschuiving zoals deze prikkelt particulieren om hun bezit te delen en daarnaast prikkelt het anderen om geen nieuwe spullen aan te schaffen. Vooral autodelen en carpoolen leidt tot positieve milieueffecten. Een verhoging van de belasting op autobezit behoort tot de mogelijkheden. Het verhuren van een auto door particulieren, zoals gebeurt bij SnappCar, zou belastingvrij gemaakt kunnen worden. De inkomsten voor dit verhuur kunnen als onkostenvergoeding gekwalificeerd worden, waardoor er, bij incidenteel verhuur, volgens de Belastingdienst geen belasting betaald hoeft te worden.119

4.7 Subconclusie

In dit hoofdstuk is de laatste subvraag onderzocht: wat zijn de

verbeterpunten en eventuele oplossingen voor de huidige fiscale wetgeving? Er wordt een suggestie gedaan om het kwantificatieprobleem

dat speelt bij transacties ‘om niet’ op te lossen. De aanbevelingen vanuit de Europese Unie worden besproken en tevens een arrest dat door het HvJEU is gewezen. Daarnaast wordt een vergelijking gemaakt met de fiscale regelgeving in België en Italië.

Bij een groei van de deeleconomie en met name een groei van de echte p2p platformen, wordt een daling van de belastinginkomsten verwacht. De

42 vraag rijst of een vergelijkbare regeling zoals art 8b Wet VPB en art 22 Wet IB 2001 ook wenselijk is bij inkomsten uit de deeleconomie. Op grond van deze artikelen vindt bij een onzakelijke handeling (tussen gelieerde partijen) een correctie naar waarde economisch verkeer plaats. Mocht er een vergelijkbare regeling worden getroffen zou een eventuele daling van de belastinginkomsten kunnen worden opgevangen.

Vanuit de Europese Unie luidt de aanbeveling dat de wetgever een duidelijk rechtskader moet bieden aan burgers. Daarnaast is de EESC zich ervan bewust dat een groei van de digitale economie, waar de deeleconomie een onderdeel van is, leidt tot uitdagingen voor de nationale wetgever met betrekking tot consumentenbescherming.

De landen België en Italië hebben al eerder nieuwe, gunstigere, fiscale wetgeving doorgevoerd die de groei van de deeleconomie stimuleert. Een dergelijke wetgeving zou, naar mijn mening, voor Nederland ook goed kunnen zijn. Enerzijds om de deeleconomie te stimuleren, anderzijds om meer duidelijkheid te verschaffen. Belangrijk is om vast te stellen is dat deze nieuwe regelgeving zal moeten gelden voor participanten die niet als ondernemer worden gekwalificeerd. Doordat er een aparte regelgeving voor participanten in de deeleconomie is, is voor het gedeelte onder de maximumgrens (voorwaarde) de kwalificatievraag (box 1 of box 3) irrelevant.

In december 2017 is er een arrest gewezen door het HvJEU omtrent Uber. Volgens het Hof biedt zij geen online diensten aan maar vervoersdiensten. Indien het platform niet slechts online diensten aanbiedt, maar zelf ook een dienst verleent, heeft dit automatisch gevolgen voor de aanbieders (particulieren) via dat platform. Op het moment dat deze jurisprudentie naar analogie toegepast gaat worden op andere platformen, gekeken naar de mate van invloed dat ieder platform heeft op zijn aanbieders, heeft dit ook gevolgen voor de particulieren die goederen en diensten aanbieden in de deeleconomie. Kijken naar de kwalificatie van een platform kan ook een manier zijn om meer duidelijkheid te verschaffen omtrent de fiscale positie van de particulieren, ofwel aanbieders genoemd.

43

Hoofdstuk 5 Conclusie

Dit hoofdstuk is een samenkomst van alle voorafgaande hoofdstukken. In de eerste paragraaf worden de subvragen kort besproken. Vervolgens wordt in de tweede paragraaf een algehele conclusie getrokken die tevens het antwoord is op de centrale vraag van dit onderzoek, namelijk:

In hoeverre is de huidige fiscale wetgeving effectief voor de belasting van de voordelen uit de deeleconomie in de inkomstenbelasting en hoe zou dit kunnen worden verbeterd?

5.1 Subvragen

In hoofdstuk 2 is de eerste subvraag aan bod gekomen: wat is een

deeleconomie en hoe wordt dit in Nederland aangepakt in vergelijking met andere landen?

Kenmerkend voor transacties in de deeleconomie is dat het gaat om het delen van onbenutte goederen tussen consumenten onderling, al dan niet tegen betaling. De deeleconomie is niet hetzelfde als de digitale economie, maar het is wel een onderdeel ervan. De nieuwe technologie van de digitale economie heeft tot een groei van de deeleconomie geleid.

De effecten van de deeleconomie zijn onder te verdelen in drie categorieën, namelijk: sociaal, economisch en milieutechnisch. Het delen tussen particulieren brengt mensen met elkaar in contact. Daarnaast kunnen er door het ‘delen’ meer goederen worden uitgeleend tegen een lagere prijs, wat een welvaartsstijging tot gevolg heeft. Tot slot leidt een verhoging van het efficiënte gebruik van goederen tot een daling van de productie van nieuwe goederen. Dit leidt onder andere tot minder uitstoot van CO2 en minder verbruik van grondstoffen.

De groei van de deeleconomie is ook in Nederland te merken. Onderzoek wijst uit dat de groei van de deeleconomie in het algemeen niet gelijkmatig verdeeld is over de verschillende platformen. De commerciële platformen die over het algemeen ook over grotere marketingbudgetten beschikken, groeien harder dan de social enterprises.

Hoewel de deeleconomie meer aandacht krijgt in het kabinet, is in Nederland nog geen onderzoek verricht. Andere landen lopen wat dat betreft voor, zoals Italië, België en het Verenigd Koninkrijk.

In hoofdstuk 3 stond de tweede subvraag centraal: wat is de huidige fiscale

regelgeving omtrent deeleconomie in de inkomstenbelasting en welke fiscale problemen spelen hierbij een rol?

44 Belastingheffing van de inkomsten uit de deeleconomie kan plaatsvinden via box 1 of box 3. Binnen box 1 valt de winst uit onderneming maar ook het ROW. Box 3 is het inkomen uit sparen en beleggen.

Een relevant vraagstuk is wanneer iemand als ondernemer kan worden aangewezen of dat zijn activiteiten gezien worden als een belegging. De grens hiertussen ligt bij de norm ‘normaal vermogensbeheer’, welke niet in de wet staat beschreven maar enkel in de jurisprudentie is gedefinieerd. Belangrijk is om te onderzoeken in hoeverre de activiteiten, gecombineerd met het beoogde rendement, normaal vermogensbeheer te buiten gaat. Indien het te buiten wordt gegaan is er sprake van een onderneming (box 1). Zo niet, is er sprake van een belegging (box 3).

Een groei van de deeleconomie gaat niet zonder problemen, doordat op basis van de huidige de wet- en regelgeving niet optimaal belasting geheven kan worden. In de eerste plaats is er onduidelijkheid voor particulieren omtrent de ondernemerskwalificatie. De norm ‘normaal vermogensbeheer’ zorgt voor een grijs gebied. Er is geen sprake van een duidelijk rechtskader en deze onduidelijkheid werkt niet stimulerend voor personen om deel te nemen aan de deeleconomie. Op deze manier staat de huidige wetgeving een groei van de deeleconomie in de weg. Daarnaast kampt de belastingdienst met een handhavingsprobleem. Doordat platformen niet verplicht zijn hun informatie te delen met de Belastingdienst, is het moeilijk te controleren wie er welke inkomsten genereert met participatie in de deeleconomie.

In hoofdstuk 4 kwam de laatste subvraag aan bod, namelijk: wat zijn de

verbeterpunten en eventuele oplossingen voor de huidige fiscale wetgeving?

Bij een groei van de deeleconomie en met name bij een groei van de p2p economie, waarbij transacties ‘om niet’ worden gesloten, wordt door ING een daling van de belastinginkomsten verwacht. Om deze daling op te vangen is gekeken naar de mogelijkheid om een correctie naar WEV toe te passen, vergelijkbaar met de regeling zoals artikel 8b Wet VPB en 22 Wet IB 2001. Naar mijn mening is een daling van de belastinginkomsten voor de overheid geen vast gegeven bij de groei van de deeleconomie. In een eerder hoofdstuk is namelijk al besproken dat een groei van de deeleconomie voornamelijk de commerciële platformen betreft waarbij transacties wel tegen een bepaalde waarde worden verricht. Het hele p2p probleem (transacties ‘om niet’) speelt daarbij dus niet.

Ik sluit me aan bij de aanbeveling van de Europese Unie om een duidelijk rechtskader te bieden. Wat mij betreft zijn in België en Italië getroffen fiscale regelingen een stap in de goede richting. Nederland zou er goed aan doen, in combinatie met aanvullende voorwaarden, een dergelijke regeling te implementeren. Ik benadruk hierbij dat deze regeling van toepassing

45 moet zijn op particulieren die niet als ondernemer kunnen worden gekwalificeerd voor de activiteiten in de deeleconomie. Voor burgers die in die mate participeren dat zij ‘normaal vermogensbeheer’ te buiten gaan blijft de ondernemerskwalificatie van kracht en daarmee dus ook de heffing via box 1.

De uitspraak van het HvJEU, waarbij de activiteiten van Uber als vervoersdiensten werden gekwalificeerd, heeft verschillende gevolgen. Allereerst dat vanaf dat moment nationale wetgeving omtrent vervoersdiensten van toepassing is op de aanbieders, de particulieren. Daarnaast roept het ook vragen op wat betreft de aanbieders: moeten de chauffeurs als werknemers worden gezien? Wordt Uber dan automatisch inhoudingsplichtige? Ik ben van mening dat, ondanks deze uitspraak, Uber nog steeds onderdeel is van de deeleconomie. Derhalve ben ik niet van mening dat de particuliere chauffeurs als werknemers worden gezien.