• No results found

Belastingheffing en de deeleconomie : een analyse en toekomstperspectief

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Belastingheffing en de deeleconomie : een analyse en toekomstperspectief"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Belastingheffing en de deeleconomie:

een analyse en toekomstperspectief

Bachelor scriptie Fiscale Economie

Naam: Simone van den Broek Studentnummer: 10737510

Mail: simone.vdbroek@hotmail.com Begeleider: mr. S. Carstens MSc RA Datum: 26 juni 2018

(2)

2

Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Simone van den Broek, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op mij neem voor de inhoud ervan.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd.

De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

3

Afkortingenlijst

AirBnB = Air Bed and Breakfast AirDnD = Air Drink ’n Dine

B2c = business-to-consumer economy

EESC = Europees Economisch en Sociaal Comité HvJEU = Hof van Justitie van de Europese Unie P2p = peer-to-peer economy

Wet IB 2001 = Wet op de Inkomstenbelasting 2001 Wet VPB = Vennootschapsbelasting

(4)

4

Inhoudsopgave

BELASTINGHEFFING EN DE DEELECONOMIE: EEN ANALYSE EN TOEKOMSTPERSPECTIEF 1

VERKLARING EIGEN WERK 2

AFKORTINGENLIJST 3

INHOUDSOPGAVE 4

INLEIDING 6

1.1AANLEIDING 6

1.2CENTRALE VRAAG EN SUBVRAGEN 8

1.3ONDERZOEKSMETHODE 9

HOOFDSTUK 2 DEELECONOMIE 10

2.1DEFINITIE DEELECONOMIE 10

2.2HET ONDERSCHEID TUSSEN DEELECONOMIE EN DIGITALE ECONOMIE 11

2.3EFFECTEN VAN DE DEELECONOMIE 12

2.3.1SOCIALE EFFECTEN 12 2.3.2ECONOMISCHE EFFECTEN 13 2.3.3MILIEUEFFECTEN 15 2.4DEELECONOMIE IN NEDERLAND 16 2.5DE OVERHEID EN DE DEELECONOMIE 17 2.5.1PUBLIEKE BELANGEN 17

2.5.2REGELGEVING OP EUROPEES NIVEAU 18

2.5.3BELEIDSOPTIES VOOR OVERHEDEN 19

2.6VERGELIJKING MET ANDERE LANDEN 19

2.6.1BELGIË 19

2.6.2ITALIË 20

2.6.3VERENIGD KONINKRIJK 20

2.6.4NEDERLAND 21

2.7SUBCONCLUSIE 22

HOOFDSTUK 3 DE HUIDIGE FISCALE REGELGEVING 23

3.1DE RELEVANTE REGELGEVING VOOR DE DEELECONOMIE 23

3.2NEDERLANDSE REGELGEVING 23

VOORWAARDE 1: DEELNAME AAN HET ECONOMISCH VERKEER 24

VOORWAARDE 2: HET OOGMERK 24

VOORWAARDE 3: REDELIJKERWIJS TE BEHALEN VOORDEEL 24

3.2.2BOX 1 25

BELASTBARE WINST UIT EEN ONDERNEMING 25

RESULTAAT UIT OVERIGE WERKZAAMHEDEN 26

VERSCHIL KWALIFICATIE ONDERNEMING OF ROW 27

3.2.3BOX 3: BELASTBAAR INKOMEN UIT SPAREN EN BELEGGEN 28

3.3EUROPESE REGELGEVING 28 3.4DEELECONOMIE EN DE FISCALITEIT 29 3.4.1NORMAAL VERMOGENSBEHEER 29 3.4.2GRIJS GEBIED 31 3.4.3 DE BELASTINGDIENST 31 3.5SUBCONCLUSIE 32

(5)

5

HOOFDSTUK 4 TOEKOMSTVISIE 34

4.1ECONOMISCHE TRANSACTIES IN DE DEELECONOMIE 34

4.1.1CORRECTIES NAAR DE WAARDE IN HET ECONOMISCH VERKEER 35

4.1.2DE BEHANDELING VAN P2P TRANSACTIES ‘OM NIET’ EN DE VERGELIJKING MET ART 8B WET VPB35

4.2EUROPESE AANBEVELINGEN 37

4.3JURISPRUDENTIE NAAR ANALOGIE 38

4.4EEN VOORBEELD NEMEN AAN ANDEREN 39

4.5HET HANDHAVINGSPROBLEEM 41

4.6STIMULEREN VAN DE POSITIEVE EFFECTEN 41

4.7SUBCONCLUSIE 41

HOOFDSTUK 5 CONCLUSIE 43

5.1SUBVRAGEN 43

5.2BEANTWOORDING CENTRALE VRAAG 45

(6)

6

Inleiding

1.1 Aanleiding

De deeleconomie is een exponentieel groeiend fenomeen. In tegenstelling tot bij de ‘gewone’ economie, zijn het bij de deeleconomie de gewone burgers die goederen uitlenen en verhuren via online platformen. Tijd, talent en ongebruikte goederen worden gedeeld.1

De deeleconomie heeft veel positieve kanten. Allereerst is de deeleconomie natuurlijk een goedkope oplossing voor het gebruiken van spullen. Daarnaast hebben we door goederen met elkaar te delen minder producten nodig; milieutechnisch gezien verantwoord. Tot slot brengt het mensen met elkaar in verbinding; sociaal gezien wenselijk. Termen als ‘collaborative consumption’ en ‘sharing communities’ zijn dus onlosmakelijk verbonden met de deeleconomie. De technologische ontwikkelingen van de laatste jaren zorgt ervoor dat we overvloed kunnen delen via deelplatforms. Veel bedrijven scharen zichzelf onder een deelplatform, voornamelijk omdat het positieve associaties bij mensen teweeg brengt.2 Echter, de deeleconomie heeft ook vaak te maken met vragen en kritieken. Denk hierbij aan de negatieve externe effecten, zoals bewoners die last ondervinden van de vele toeristen als gevolg van het toenemende gebruik van Airbnb. Een ander kritiekpunt van de groeiende deeleconomie is de (groeiende) ongelijkheid in verdiensten tussen eigenaars en niet-eigenaars aan online platformen. Ook zijn er veel mensen die geld verdienen aan de deeleconomie, maar in tegenstelling tot winkels en hotels betalen zij niet allemaal keurig hun belasting.3 Tot slot zijn critici van mening dat er platformen zijn, met name Airbnb en Uber, die ten onrechte claimen de idealen van de deeleconomie uit te dragen terwijl zij in feite een commerciële organisatie zijn die geld verdienen met hun platform en op dit moment voor miljoenen worden gewaardeerd. In 2016 behaalde Airbnb een omzet van 1,7 miljard euro en het bedrijf staat op dit moment gewaardeerd op 27 miljard.4

Voorstanders van de deeleconomie zijn van mening dat de Nederlandse deeleconomie ten onrechte gelijk wordt gesteld aan de commerciële bedrijven als Airbnb en Uber, die de deeleconomie een slecht imago geven.5 In Nederland zijn veel initiatieven die géén geld kosten en waar vriendelijkheid, gastvrijheid en delen nog wel hoog in het vaandel staan. Voorbeelden hiervan zijn Peerby, een platform waar je spullen van je buren 1 Ranchordas 2016, p. 102 2 Koolhoven 2015, p. 186 3 Frenken 2015, p. 9 4 Driessen 2017 5 Driessen 2017

(7)

7 kan lenen en Konnektid, een website waarmee je kan leren tuinieren van je tuinman en kennisdeling centraal staat.6

Het is noodzakelijk dat de overheid mee innoveert met de wetgeving, om de deeleconomie in goede banen te kunnen blijven leiden. Op dit moment zijn er nog een aantal belemmeringen die een optimale groei van de deeleconomie in de weg staan. Een van die belemmeringen is dat de fiscale en juridische consequenties van transacties in de deeleconomie nog onduidelijk zijn. Door de onduidelijke definitie van de deeleconomie is het voor een partij als de Belastingdienst op dit moment niet mogelijk informatie snel te beoordelen.7 Een voorbeeld is het onderscheid tussen hobbyisme en ondernemerschap. Is een thuiskok die zijn keuken vijf keer per jaar een ondernemer of beoefent hij slechts een hobby? Waar ligt die grens?8

Een ander voorbeeld waarbij onduidelijkheid speelt is bij het beoordelen van platformen. Uber beweert een online platform te zijn, maar het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in december 2017 een uitspraak gedaan en kwalificeerde het als een (online) vervoersbedrijf.9 10 Het gevolg van deze kwalificatie is dat Uber geen ‘diensten van informatie’ verleent maar vervoersdiensten. Voor vervoersdiensten gelden andere (Europese) regels dan voor informatiediensten en daardoor zal Uber moeten voldoen aan de eisen die de Europese Unie heeft gesteld aan het verlenen van vervoersdiensten.

Ook in het geval van Airbnb zijn er door de wetgever en de Hoge Raad uitspraken gedaan waardoor er op dit gebied steeds meer duidelijk is geworden over de scheidslijn tussen hobbyisme en (klein) ondernemerschap. In Kamerstukken verwees de staatssecretaris naar jurisprudentie waarin de HR uitspraak heeft gedaan over de grens tussen ondernemerschap en beleggen bij de exploitatie van vastgoed.11 De grens ligt volgens de staatssecretaris bij normaal vermogensbeheer. Over wat normaal vermogensbeheer precies inhoudt is veel (casuïstische) jurisprudentie.12 6 NRC Handelsblad 16 september 2014. 7 Innoveren in de deeleconomie 2015, p. 26. 8 Driessen 2017 9 Struijlaart en Baur 2017, p. 8 10 Botman 2018, p. 4 11 Kamerstukken II 2008/09, 31 930, 11, p. 11.


12 O.a. Hof Leeuwarden 5 november 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8439; Hof

Arnhem-Leeuwarden 8 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2901; HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:633; Hof Arnhem-Leeuwarden 14 februari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1072.


(8)

8 De vraag is echter in hoeverre de uitspraken voor Airbnb en Uber ook van toepassing zijn op andere platformen zoals de eerder genoemde Peerby of Konnektid. De steeds veranderende economie en technologie heeft tot gevolg dat wetgeving en jurisprudentie snel veroudert. De deeleconomie bestaat al lang niet meer alleen uit Uber en Airbnb. De vraag rijst of de wetgeving tot nu toe genoeg handvatten biedt om duidelijke kwalificatie bij soortgelijke gevallen mogelijk te maken.

Een laatste probleem dat speelt bij het uitlenen van spullen is de aangifte door de belastingplichtige en de manier waarop een tegenprestatie gewaardeerd moet worden. Soms geeft een belastingplichtige geen inkomsten aan en in sommige gevallen vindt geen betaling plaats, maar een tegenprestatie in natura. Dit levert een kwantificatieprobleem op.13 Innovatie vanuit de overheid omtrent wet- en regelgeving is nodig, maar op welke manier dit plaats zal moeten gaan vinden is nog onduidelijk. Waar andere landen zoals België, Italië en het Verenigd Koninkrijk al verder zijn in hun onderzoek naar de gevolgen van de deeleconomie op de wetgeving, loopt Nederland hierin achter.14 In deze scriptie wordt de focus gelegd op de fiscale belemmeringen van de deeleconomie en de daarbij nodige verbeteringen.

1.2 Centrale vraag en subvragen

In deze scriptie staat de volgende vraag centraal:

In hoeverre is de huidige fiscale wetgeving effectief voor de belasting van de voordelen uit de deeleconomie in de inkomstenbelasting en hoe zou dit verbeterd kunnen worden?

De scriptie beoogt te verduidelijken wat de gevolgen zijn van de groeiende deeleconomie op de belastingwetgeving. Een onderzoek naar de problemen die opspelen bij de deeleconomie, de belemmeringen van de huidige wetgeving op de groei en de verbeterpunten die nodig zijn.

Het oplossen van de probleemstelling gebeurt aan de hand van drie subvragen. In het tweede hoofdstuk staat de volgende subvraag centraal:

Wat is een deeleconomie en hoe wordt dit in Nederland aangepakt in vergelijking met andere landen? Allereerst wordt besproken wat de

deeleconomie precies is en komen de kansen en risico’s aan bod. Ook wordt gekeken naar de rol van de overheid in de deeleconomie. Tot slot wordt Nederland vergeleken met drie andere landen die al onderzoek hebben verricht naar de deeleconomie en hun wetgeving daarop hebben aangepast, namelijk: Italië en België en het Verenigd Koninkrijk.

13 Ranchordas 2016, p.106. 14 Mol-Verver 2018

(9)

9 In het derde hoofdstuk wordt ingezoomd op de huidige wetgeving in Nederland. De subvraag die hierbij centraal staat is: Wat is de huidige fiscale

regelgeving omtrent deeleconomie in de inkomstenbelasting en welke fiscale problemen spelen hierbij een rol? Door te wetgeving en jurisprudentie

te analyseren en in verband te brengen met de kernmerken van de deeleconomie zullen de problemen in kaart gebracht worden.

In het vierde hoofdstuk zal de volgende deelvraag beantwoord worden:

Wat zijn de verbeterpunten en eventuele oplossingen voor de huidige fiscale wetgeving? Met behulp van eerdere jurisprudentie en resultaten van

onderzoeken van andere landen zal worden geprobeerd verbeteringen en oplossingen te geven voor de huidige fiscale problemen die spelen bij de deeleconomie.

1.3 Onderzoeksmethode

De subvragen zullen worden beantwoord aan de hand van kwalitatief literatuuronderzoek. Het doel van dit onderzoek is om meer duidelijkheid te krijgen welke fiscale problemen er op dit moment spelen bij de deeleconomie en welke verbeteringen nodig zijn om deze problemen op te lossen. Door de huidige wetgeving in combinatie met de kenmerken van de deeleconomie te analyseren worden de tekortkomingen in kaart gebracht. Er wordt gekeken naar jurisprudentie omtrent Airbnb, Uber en vastgoedexploitatie van woningen om te kijken of deze eventueel naar analogie kunnen worden toegepast. Om te kijken welke verbeteringen mogelijk zijn worden, naast een analyse van de huidige tekortkomingen, rapporten van de OESO en andere aanbevelingen vanuit de Europese Unie besproken. Andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, hebben bepaalde facetten van de deeleconomie op wetgeving onderzocht en de resultaten daarvan zullen indien mogelijk, verwerkt worden als verbeterpunten in de Nederlandse wetgeving.

(10)

10

Hoofdstuk 2 Deeleconomie

De aandacht voor de deeleconomie is de afgelopen jaren toegenomen. Waar voorheen de verhuur van goederen vooral werd gefaciliteerd door bedrijven (business-to-consumer, hierna afgekort als b2c), zoals autoverhuurbedrijven en hotels, zijn er nu steeds meer consumenten die onderling dingen aan elkaar verhuren. De deelplatformen waarmee consumenten onderling goederen aan elkaar verhuren wordt ook wel peer-to-peer business genoemd (hierna afgekort als p2p). In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de eerste subvraag, die luidt: wat is een

deeleconomie en hoe wordt deze in Nederland aangepakt in vergelijking met andere landen? Om deze subvraag te kunnen beantwoorden wordt

besproken welke definities van de deeleconomie er zijn en de rol van de deeleconomie in Nederland. Vervolgens wordt gekeken naar de rol van de overheid binnen de deeleconomie en of dit vergelijkbaar is met de rol van de overheid in andere landen zoals Italië, België en het Verenigd Koninkrijk.

2.1 Definitie deeleconomie

Om te zorgen dat discussie helder gevoerd wordt is het van belang om de definitie van de deeleconomie duidelijk te definiëren. Op dit moment worden verschillende definities en benoemingen gebruikt. Het fenomeen wordt bijvoorbeeld ook wel collaborative consumption, the p2p economy of the access economy genoemd. De kern ligt bij alle benamingen op de manier van samenwerken bij consumptie, financiering, productie en kennisvergaring.15

Bij de p2p wordt gedoeld op platforms waarbij consumenten onderling met elkaar handelen. Een individu die een dienst aanbiedt, wordt dan een peer genoemd. Bij een p2p economie gebruiken mensen diensten, goederen en kennis van anderen via een platform, zonder dat daar een bank, winkel of ander bedrijf bij betrokken wordt. Het is een handel tussen gelijken.16

Er zijn meerdere definities van de deeleconomie.17 Ik sluit mij in het licht van dit onderzoek aan bij de definitie van Meelen en Frenken. Zij hanteren een eigen definitie van de deeleconomie zoals geciteerd: “het fenomeen dat consumenten elkaar gebruik laten maken van hun onbenutte consumptiegoederen (idle capacity), eventueel tegen betaling.” Ook zij benadrukken dat het delen iets van alle tijden is, maar benoemen ook de groei die het nu doormaakt. Mensen delen niet meer alleen met bekenden, maar ook met onbekenden via platforms.18

Meelen en Frenken koppelen de volgende kenmerken aan hun definitie, die ook ik in het licht van mijn onderzoek relevant acht. Allereerst gaat het om

15 Stokes et al. 2014, p. 5 16 Frenken 2017, p. 25

17 Stokes et al. 2014, p. 7 en p. 10; ShareNL 2015 18 Meelen en Frenken 2014

(11)

11 handel tussen twee consumenten (p2p). Ten tweede gaat het om tijdelijke toegang tot eigendom, er vindt dus geen permanente overdracht van eigendom plaats. Het laatste kenmerk maar zeker niet het onbelangrijkste, is de term ‘onbenut’. Dit is van belang omdat in de deeleconomie, consumenten hun goederen uitlenen op het moment dat zij goederen zelf niet gebruiken.

2.2 Het onderscheid tussen deeleconomie en digitale economie

De deeleconomie is een onderdeel van het grotere geheel, de digitale economie. De digitale economie is het gedeelte van de economie dat online plaatsvindt. In de eerste instantie worden beroepshandelingen geautomatiseerd, denk hierbij aan het digitaal opslaan van dossiers, maar daarnaast komt er ook een online handelsmarkt tot stand. Voorbeelden hiervan zijn de beurs en webshops, maar ook ‘social media’ zoals Facebook en Instagram. De OESO heeft in haar rapport van 201819 drie belangrijke kenmerken gedefinieerd. Allereerst het feit dat er grensoverschrijdende handel mogelijk is zonder dat daarvoor fysieke arbeid of spullen (transportmiddelen bijvoorbeeld) voor nodig zijn. Daarnaast is kenmerkend voor een bedrijf in de digitale economie dat zij afhankelijk is van haar immateriële activa, zoals software systemen en IP-adressen. Als laatste kenmerk wordt de dataverwerking van de gebruiker genoemd. In ruil voor de gegevens die het bedrijf ontvangt mag de gebruiker gratis gebruikmaken van het systeem en de organisatie. De digitale economie is eigenlijk de online variant van de reguliere economie.

De deeleconomie en de digitale economie zijn niet gelijk aan elkaar. De transacties in de deeleconomie worden gesloten tussen twee privépersonen. De goederen zijn dus, in tegenstelling tot bij de reguliere en digitale economie, niet in het bezit van een bedrijf of organisatie. Daarnaast is het kenmerk van de deeleconomie dat een goed onbenut is, terwijl in de digitale economie ook nieuwe goederen gekocht kunnen worden.20

De deeleconomie is wel een onderdeel van de digitale economie. Binnen de deeleconomie vinden particulieren elkaar tegenwoordig via online platformen. Het fenomeen ‘delen’ is al eeuwenoud en gebeurde vroeger offline, maar de komst van het internet en de digitale economie biedt veel mogelijkheden wat heeft geleid tot een enorme groei. Door deze technologie is het mogelijk om op grote schaal goederen te delen met andere personen.21

19 Tax Challenges Arising from Digitalisation 2018, p. 24-25 20 ShareNL 2015

(12)

12

2.3 Effecten van de deeleconomie

De komst van allerlei platformen zoals AirBnB, Uber, Konnektid brengt volgens voorstanders van de deeleconomie veel positieve gevolgen met zich mee.

De deeleconomie, via de weg van digitale platformen, zorgt volgens sommigen tot technologische innovatie en een waardevermeerdering voor

consumenten, burgers en individuele ondernemers. 22 Door de

technologische ontwikkeling worden transactiekosten verlaagd waardoor meer transacties tot stand kunnen komen, dit leidt tot een stijging van de welvaart. Daarnaast hebben technologische ontwikkelingen geleid tot platformen waarbij burgers onderling centraal staan en niet langer de grote bedrijven, dus deze toename van de welvaart komt in grote mate toe aan de individuele burger.

Daarnaast heeft de deeleconomie als gevolg dat mensen makkelijker met elkaar in contact komen waardoor er verschillende nieuwe relaties ontstaan. Door het (uit)lenen benutten we de producten die we hebben goed, waardoor minder nieuwe producten nodig zijn. Dit is milieutechnisch voordelig. Tot slot is producten van elkaar lenen een stuk goedkoper dan dat iedereen dat product zelf aan zou moeten schaffen.23 Deze sociale, milieutechnische en economische effecten worden gezien als de idealen van de deeleconomie. Hierna worden deze zogenoemde idealen verder toegelicht en er wordt onderzocht hoe voordelig deze aspecten werkelijk zijn.

2.3.1 Sociale effecten

Het delen van goederen is iets van alle tijden. De laatste jaren heeft het echter, mede door de technologische verbetering, een groei doorgemaakt. Waar de deeleconomie vroeger beperkt was tot familie en vrienden brengt het nu juist onbekenden bij elkaar via het internet. Marktplaats is een van de eerste platformen waarbij delen via een online netwerk gaat. Ook in de dienstensector is de deeleconomie aan het groeien. Een actueel voorbeeld is Charly Cares, een applicatie waarbij ouders last-minute een zogenoemde ‘Oppas Angel’ kunnen boeken voor een avondje uit. Charly Cares begon als een start-up in Amsterdam en is binnen twee jaar actief in vijf grote steden in Nederland. De kracht van Charly Cares ligt volgens oprichtster Charlotte van der Straten in het feit dat het een platform voor ouders biedt waarbij zij worden gekoppeld aan gescreende oppasangels naar hun voorkeuren. Waar vroeger buurmeisjes een rots in de branding waren, wordt dat tegenwoordig uitgebreid naar oppassers buiten het eigen netwerk.24 De toename van het delen leidt tot nieuwe contacten en kan voor eenzame mensen een mogelijkheid bieden om uit een sociaal isolement te komen.

22 Van de Glind & Van Sprang 2015 23 Frenken 2016, p. 8

(13)

13 Gebruik maken van de deeleconomie via een deelplatform is een laagdrempelige manier om in contact te komen met anderen. Sommige critici plaatsen kanttekeningen bij deze sociale effecten.

Bepaalde filosofen spreken van ‘economisering’ van het privéleven. Zij zijn van mening dat de deeleconomie ook ten koste kan gaan van bestaande relaties. Waar je vroeger je spullen uitleende aan vrienden en familie, maken mensen nu een afweging om hun spullen te verhuren via een platform om daaraan geld te verdienen. Dit zou ook door kunnen zetten bij het verlenen van diensten. De flexibele diensteneconomie zorgt ervoor dat mensen vaker kiezen tussen een avondje relaxen of een beetje bij te verdienen als bijlesdocent, Uber-chauffeur of thuiskok.25

Bij veel platformen wordt gebruik gemaakt van een beoordelingssysteem. Na het gebruik van een dienst of goed kun je zowel als huurder als verhuurder een recensie achterlaten, waardoor de kwaliteit van het aanbod gewaarborgd wordt. Het normaliserende karakter van de beoordelingssystemen zorgt ervoor dat mensen sociaal geaccepteerd gedrag zullen vertonen en in die zin draagt het bij aan de sociale controle. De andere kant van de medaille is dat de noodzaak om een persoon face-to-face te ontmoeten kleiner is geworden. Een huurder die verschillende goede recensies heeft wordt al snel als betrouwbaar gezien. Door te vertrouwen op online beoordelingssystemen wordt sociaal contact overbodig en vervangen.26 Dit leidt tot een vermindering van het positieve sociale effect.

Tot slot is het niet zo dat de deeleconomie per se leidt tot sociaal contact. Het is al lang niet meer zo dat een goed persoonlijk wordt overgedragen door de verhuurder. Steeds vaker wordt iemand of een bedrijf ingehuurd voor de sleuteloverdracht, inchecken en uitchecken. Voorbeelden hiervan zijn home2host en airbnbutler; bedrijven die het werk uit handen nemen voor de verhuurder.27

2.3.2 Economische effecten

De deeleconomie heeft veel directe positieve economische effecten. Consumenten in de rol van aanbieders en afnemers gaan alleen een transactie aan als zij er allebei op vooruit gaan. Neem bijvoorbeeld Airbnb: goedkoper dan een hotel en daarom gunstig voor de huurder, de huiseigenaar verdient geld enkel door zijn huis ‘optimaal’ te benutten. Kern van de deeleconomie is dat de uitlener weinig kosten heeft, gezien dat producten alleen worden uitgeleend als de uitlener ze zelf niet nodig heeft. De lener kan gebruik maken van het goed tegen een lage prijs. Transactiekosten zijn ten opzichte van vroeger lager, waardoor er allereerst

25 Schnitzler 2015 26 Parigi en State 2014

(14)

14 meer transacties tot stand komen en daarnaast een welvaartsstijging plaatsvindt.

De welvaartseffecten zijn echter meer complex. Allereerst zijn er ook externe effecten, zoals derden die last hebben van de transactie tussen twee partijen. Dit probleem is vooral actueel bij huizendelen, waar buren hinder kunnen ondervinden van bijvoorbeeld dronken toeristen.28 Door externe effecten is het dus niet zo dat iedereen er altijd op vooruit gaat: als je niet participeert in de deeleconomie en zelf je huis bijvoorbeeld niet verhuurt, maar daarentegen wel overlast ervaart, ga je er als burger in welvaart op achteruit.29

Een onderzoek door ING wijst uit dat de groei van de deeleconomie ook een toename van ongelijkheid tot gevolg heeft. Er zijn volgens ING twee groepen die vooral profiteren van de deeleconomie. De eerste groep betreft de eigenaren van de platformen. De meest succesvolle platformen zijn tevens de platformen waarop de meeste andere mensen actief zijn. Je huurt natuurlijk liever iets via een website waarop veel aanbod is, waardoor er vanzelf een monopolie ontstaat. Platformen kunnen dan via advertentie inkomsten of per transactie een (onredelijk) hoge marge berekenen. Deze winsten komen toe aan de eigenaars van het platform en niet aan de consument. Benadrukt moet worden dat de waarde van het platform wordt gecreëerd door de beoordelingen van gebruikers. De economische waarde van deze beoordelingen wordt daarentegen opgeëist door platformeigenaren en niet door de gebruikers zelf.30 Dit is ook een reden waardoor critici van mening zijn dat veel bedrijven zich onterecht onder de noemer ‘deeleconomie’ scharen. De hoge winsten die zij verdienen stroken eigenlijk niet met de idealen van de deeleconomie.31

De andere groep die vooral profiteert van de deeleconomie zijn de burgers die veel bezit hebben; je kan slechts delen als je iets hebt. Een ander woord hiervoor is ook wel het ‘Piketty-effect’. Het Piketty-effect houdt in dat het rendement op vermogen groter is dan de economische groei, waardoor rijke mensen nog rijker worden en de ongelijkheid groeit. De vermogende mensen kunnen flink bijverdienen met de deeleconomie, denk aan de huizenbezitters in populaire steden. Door Airbnb worden huizen in populaire buurten zoals Amsterdam en andere grote steden meer waard, waardoor het rendement op eventuele verhuur stijgt. Daarnaast heeft de waardegroei natuurlijk ook gevolgen voor lagere inkomensgenieters die op zoek zijn naar een huis. Enerzijds draagt de deeleconomie dus bij aan een

28 Obink 2016 29 Frenken 2016, p. 8 30 ING 2015

(15)

15 stijging van de welvaart, anderzijds ook aan een toenemende ongelijkheid.32

Tot slot zijn sommigen van mening dat de deeleconomie eigenlijk een vorm van georganiseerde misdaad is. Velen mensen hebben inkomsten uit activiteiten in de deeleconomie, maar betalen hierover niet altijd belasting. Winkels, autoverhuurbedrijven en hotels daarentegen dragen wel keurig hun belasting af. Het probleem zit vooral in het feit dat platformen niet verplicht zijn informatie af te staan. Volgens Frenken is een oplossing hiervoor snel te vinden, mits er goede afspraken bestaan tussen de overheid en platformen. Als deze goede afspraken er eenmaal zijn, zouden online platformen misschien nog wel een ‘zegen’ kunnen zijn voor de Belastingdienst.33

2.3.3 Milieueffecten

Hoe meer spullen we delen, hoe minder spullen er geproduceerd hoeven te worden. De aanschaf van een nieuw product is niet meer nodig als je het van je buurman kan lenen. Op deze manier leidt delen tot minder CO2-uitstoot en minder energieverbruik.

De milieueffecten van autodelen zijn onderzocht. Autodelen leidt inderdaad tot minder auto’s en daarnaast ook tot minder gereden kilometers. Beide gevallen leiden tot een energie- en CO2-besparing op. Bij het delen van een auto vindt vooral concurrentie plaats op de variabele kosten – dus de kosten per kilometer. Een lange termijn effect zou groter kunnen zijn omdat bedrijven, bijvoorbeeld autoproducenten, hun producten aanpassen naar de wensen van de klant. Als er meer wordt gedeeld via de deeleconomie zal de vraag naar auto’s die lagere kosten hebben voor het gebruik stijgen. Elektrische auto’s worden dan naar verwachting een stuk populairder.34

In eerste instantie zijn de milieueffecten van de deeleconomie dus positief. Toch moet ook rekening gehouden worden met het zogenaamde rebound-effect. Door de deeleconomie wordt het goedkoper om te huren, dat leidt tot meer bestedingen. Door Airbnb wordt op vakantie gaan goedkoper en dus wordt het aantrekkelijk om vaker op vakantie te gaan. Je gaat dan ook vaker met het vliegtuig of met de auto en stoot dan meer CO2 uit. Evengoed is er een rebound effect vanuit de andere kant. Huizenbezitters verdienen, met het verhuren van hun huis, geld zonder daar heel veel extra kosten voor te maken. Hierdoor houden ze meer over voor een extra vakantie.35 32 ING 2015 33 Frenken 2016, p. 9 34 Nijland et al. 2015 35 Frenken 2016, p. 10

(16)

16

2.4 Deeleconomie in Nederland

In Nederland is de deeleconomie nog altijd een groeiend fenomeen. Niet alleen de bekendheid groeit, maar vooral het gebruik. In 2018 gebruikt 15% van de Nederlanders (boven de 15 jaar) één of meerdere platformen. Omgerekend zijn dit meer dan 2 miljoen gebruikers. Een jaar geleden lag dit percentage nog op 12 procent. De groei zit met name in specifieke platformen. Met name Airbnb, Snappcar en Uber groeien, maar er zijn ook kleine platformen die gegroeid zijn in het gebruik. Het is niet altijd zo dat een groei van gebruik ook automatisch tot een groei in bekendheid heeft geleid.36

De verschillen tussen de platformen zijn groot. Als je kijkt naar de afzonderlijke resultaten van de platformen, zitten er daarom ook grote verschillen tussen. De vraag rijst wat deze resultaten over de deeleconomie als geheel betekenen. Duidelijk is dat niet alle platformen social enterprises zijn, ondernemingen waarbij de maatschappelijke impact belangrijker wordt gevonden dan de winst. Door de resultaten van eerdere onderzoeken te analyseren lijkt het er erg op dat de grootste groei vooral in de commerciële platformen zit. Naar mijn opvatting kan dit worden verklaard doordat commerciële platformen, die over het algemeen een groter percentage van de inkomsten op transacties ontvangen, meer geld tot hun beschikking hebben voor bijvoorbeeld marketingcampagnes. Dit leidt tot een vicieuze cirkel: betere marketing leidt tot meer gebruikers van het platform, wat weer leidt tot meer inkomsten voor het platform. Over het algemeen geldt ook hoe meer aanbieders, hoe groter het aanbod en dat trekt weer meer gebruikers. Dit verklaart waarom een groot platform als Airbnb bekender is dan Couchsurfing, Huizenruil of Wimdu. Alle vier zijn zij actief op het gebied van huizendelen, maar er zit een groot verschil tussen de grootte.

Daarnaast is er een sterke groei te zien bij de platformen die voornamelijk een commercieel doel hebben, zoals Airbnb en Uber. Zoals eerder besproken37 begonnen deze bedrijven met een nobel doel: het gemakkelijk en goedkoop uitlenen van je spullen waardoor een win-winsituatie ontstaat. Inmiddels draaien deze bedrijven miljarden omzet en hebben zij een enorme beurswaarde. Er kan getwijfeld worden of deze bedrijven zich nog steeds onder de deeleconomie mogen scharen of dat zij inmiddels tot de commerciële sector gerekend moeten worden. De reden voor deze ontstaat omdat het nobel doel, het nastreven van de idealen van de deeleconomie, wellicht niet meer als hoofddoel beschouwd kan worden. Het hoofddoel bij deze commerciële platformen is naar mijn mening geld verdienen, en op de tweede plaats het nastreven van de gunstige effecten en daarmee de idealen. Toch betekent dit mijns inziens niet meteen dat alle

36 Hoekstra 2018 37 Zie paragraaf 1.1

(17)

17 activiteiten en transacties via dit platform niet meer tot de deeleconomie gerekend kunnen worden.

Bij consumenten spelen de idealistische motieven maar een kleine rol om gebruik te maken van een platform. Het lenen van een auto bijvoorbeeld wordt vooral gedaan omdat het goedkoop, snel en makkelijk kan en niet per se omdat het goed is voor het milieu. De deeleconomie wordt maar door een beperkt deel van de samenleving gebruikt. Over het algemeen gebruiken hoogopgeleiden tussen de 20 en 40 jaar de deeleconomie het meest. Dit is deels verklaarbaar; voor 65+ Nederlanders is het vaak te ingewikkeld en mensen onder de 20 hebben vaak nog niet veel goederen nodig die aangeboden worden via platformen. Tot slot is er een verband te zien tussen mensen die affiniteit hebben met technologie en het participeren in de deeleconomie. Mensen met deze affiniteit worden enthousiast van nieuwe technieken en staan hiervoor open, waardoor zij meer gebruikmaken van platformen.38

2.5 De overheid en de deeleconomie

Het bewaken van publieke belangen door de overheid gebeurt onder andere door wetgeving. Door de opkomst van p2p platformen concurreren consumenten direct met bedrijven in een b2c economie. De innovatie en groei van de deeleconomie leidt op sommige punten tot vraagstukken omtrent het behartigen van publieke belangen.

2.5.1 Publieke belangen

‘Publieke belangen zijn zaken die van dermate groot belang voor de samenleving worden geacht dat de organisatie ervan collectieve zorg verdient’, aldus de definitie zoals gegeven in WRR.39 Regels voor het handhaven van publieke belangen door de overheid zijn voornamelijk ontstaan om de negatieve externe effecten te minimaliseren.40 Ieder kabinet acht weer andere publieke belangen relevant, en zo wordt er door het democratisch gekozen parlement een set van publieke waarden vastgesteld die aandacht verdienen. De overheid kan normen stellen op het gebied van betaalbaarheid, kwaliteit of duurzaamheid en probeert daarmee publieke belangen te waarborgen. Een voorbeeld: eisen aan de luchtkwaliteit en toegankelijkheid in de vervoersbranche.41 Het behartigen van publieke belangen komt niet alléén toe aan de overheid, maar wordt ook gedaan door private instanties. Toch is men het erover eens dat er een bepaalde eindverantwoordelijkheid rust bij de overheid.42

De deeleconomie kan leiden tot oneerlijke concurrentie. Waar bedrijven zich moeten houden aan bepaalde regels die tot doel hebben de 38 Hoekstra 2018 39 WRR 2000; 2002 40 Frenken 2016, p. 13 41 De platformsamenleving, p.12 42 De platformsamenleving, p.13

(18)

18 consument te beschermen, hoeven consumenten dat niet. Een voorbeeld hiervan is ShareDnD: een nieuw concept waarbij beoogd wordt de kwaliteiten van hobbychefs voor iedereen toegankelijk te maken. Op hun website kun je je aanmelden bij een thuiskok en achteraf een recensie achterlaten.43 Koninklijke Horeca Nederland (hierna afgekort als KHN) is kritisch. Zij beargumenteren dat horeca-ondernemers zich moeten houden aan een aantal regels waaronder hygiëne, drank- en horecawet en de nieuwe allergenenwet. Dat thuiskoks zich niet hoeven te houden aan deze regels is een gevaar voor de voedselveiligheid, maar leidt tevens tot oneerlijke concurrentie.44

Naast de oneerlijke concurrentie zijn er ook andere manieren waarop de waarborging van publieke belangen verandert. Doordat platformen invulling geven aan de manier hoe mensen met elkaar omgaan, dragen zij ook bij aan het behartigen van publieke belangen. De komst van de deeleconomie heeft geleid tot een meer pluriforme netwerksamenleving, waarin publieke belangen blijvend ter discussie staan en door meerdere partijen op allerlei manieren gewaarborgd kunnen worden.45 De overheid is dus niet langer een centraal orgaan dat zelf de publieke belangen vaststelt en uitvoert, maar meer een samenwerking tussen private- en publieke partijen. Het is nu aan de overheid om kaders te bieden waarbinnen private partijen invulling kunnen geven aan de waarborging van belangen. Van belang is hierbij dat de betrokken partijen, platformen, transparant zijn en de manier waarop zij behartigen kunnen verantwoorden.46 Handhaving is slechts mogelijk indien de overheid ook samenwerkt met platformen en er een transparantie is.

De handhaving van publieke belangen is ook onderwerp van gesprek binnen het kabinet. In de fiscale beleidsnota van 2018 wordt onder andere benoemd dat het kabinet streeft naar onderzoek over de rol van de overheid bij de handhaving van publieke belangen.47 Er liggen kansen en uitdagingen op het gebied van handhaving van platformen, privacy en persoonsgegevens en het verkennen van mogelijkheden ontstaan door nieuwe technologieën. Belangrijk is om te verkennen in hoeverre de bestaande wettelijke bevoegdheden gebruikt kunnen worden bij het opvragen van informatie bij deelplatformen. 48

2.5.2 Regelgeving op Europees niveau

Ook de Europese Commissie houdt zich bezig met het reguleren van deelplatformen. Het bevorderen van de interne markt binnen de Europese

43 http://www.sharednd.com 44 RTLnieuws 2 november 2015 45 Van Dijck, Poell en de Waal, p. 26 46 WRR 2012

47 Fiscale beleidsagenda 2018, p. 23 48 Fiscale beleidsagenda 2018, p. 23 en 24

(19)

19 Unie is een belangrijk doel. Hierbij zijn innovatie, mededinging en digitalisering van belang. De meeste deelplatformen zien op de organisatie van lokale markten. Neem bijvoorbeeld SnappCar, een app die peer-to-peer autodelen mogelijk maakt. Via de website kun je zoeken naar een deelauto in de buurt, waarna je een verzoek kan indienen om hem te gebruiken. Van de totale opbrengst is 70% voor de verhuurder, de overige 30% komt toe aan SnappCar. Het autodelen gebeurt hierbij dus echt lokaal. Hierdoor is het nog onduidelijk is of de Europese Commissie of de nationale en lokale overheden het voortouw moeten nemen in het beleid.49

2.5.3 Beleidsopties voor overheden

Er zijn verschillende beleidsopties waarmee overheden kunnen omgaan met de deeleconomie. De eerste betreft een strikte handhaving van bestaande regels. In de praktijk leidt dit er vaak toe dat platformen verboden worden. De Europese Commissie is van mening dat een verbod op platformen slechts als laatste en uiterste maatregel moet worden gebruikt. De tweede mogelijkheid voor overheden is deregulering. In het licht van innovatie worden de eisen voor aanbieders versoepeld. Dit leidt tot een legalisering van platformen waardoor burgers legaal diensten kunnen verlenen. Ook is ad-hoc regulering, waarbij er specifieke regelgeving ontwikkeld wordt. Over het algemeen wordt er dan een juridisch onderscheid gemaakt tussen particulieren die incidenteel diensten of goederen aanbieden en bedrijven die duurzaam opereren. Door specifieke wetgeving kan een gelijker speelveld worden gecreëerd. De laatste mogelijkheid is gedogen, waarbij regelgeving niet wordt aangepast en ook niet wordt gehandhaafd. In hoeverre de publieke belangen nog worden gehandhaafd en behartigd hangt af van de platformen en burgers zelf.50

2.6 Vergelijking met andere landen

De rol van de overheid in de deeleconomie en in het bijzonder de wetgeving en regulering, is in andere landen al onderzoek naar gedaan en hier zijn veranderingen in de fiscale wetgeving doorgevoerd. In deze paragraaf zullen de verschillende landen geïntroduceerd worden en in hoofdstuk 4 wordt gekeken in hoeverre de resultaten daarvan ook relevant zijn voor Nederland.

2.6.1 België

In 2016 heeft het kernkabinet in België, naar aanleiding van een voorstel van minister Alexander de Croo, besloten dat participanten in de deeleconomie lagere lasten gaan betalen. De bedoeling van de minister was om de groei van de deeleconomie te stimuleren. Hij ziet participanten in de deeleconomie als mini-ondernemers die via platformen hun diensten aanbieden aan anderen. De nieuwe regeling heeft als speerpunten lagere lasten, eenvoud en transparantie.51

49 Hatzopoulos & Roma 2017, p. 94 50 Codagnone et al., 2016

(20)

20 De nieuwe regeling is uitsluitend van toepassing op transacties tussen particulieren. Inkomsten die behaald worden met participatie aan de deeleconomie worden met een effectief tarief van 10 procent belast. Op inkomsten is een kostenaftrek van 50 procent toegestaan. Op de resterende inkomsten is dan een 20 procent-tarief van toepassing. De voorwaarde voor dit gunstigere tarief is dat het bedrag aan inkomsten per jaar niet meer dan €5000 mag bedragen. Naast een gunstiger tarief is in dit besluit ook bepaald dat deelplatformen als inhoudingsplichtigen zullen gaan fungeren.52

2.6.2 Italië

Naast België heeft Italië de fiscale regelgeving omtrent de deeleconomie op de wettelijke agenda gezet. In het wetsvoorstel, ingediend in het voorjaar van 2016, werd gesproken over een algeheel nieuwe wettelijke behandeling van de deeleconomie. Ook hier is het de bedoeling van de wetgever om meer fiscaal gunstigere maatregelen te creëren voor goederen en diensten die geleverd worden door particulieren aan particulieren. De inkomsten worden sindsdien tegen 10% belast, met een maximum van €10 000 euro per jaar.53

2.6.3 Verenigd Koninkrijk

In 2017 is er in opdracht van de regering van het Verenigd Koninkrijk onderzoek gedaan naar de compliance van belastingplichtigen die actief zijn binnen de deeleconomie. Het doel was om de participanten en hun compliance op het gebied van betalen van belasting te onderzoeken. Tot nu toe waren de aanbevelingen en onderzoeken vanuit de Europese Unie voornamelijk gericht op bedrijven en de bepaling van hun winst. Het feit dat dit onderzoek als een van de weinigen gericht is op de positie van de particulier, maakt het relevant voor Nederland.54

Uit het onderzoek van NatCen is gebleken dat de particulieren over het algemeen proberen aan hun belastingplicht te voldoen. Hoe meer inkomen iemand verdient, hoe meer diegene geneigd is om die inkomsten ook daadwerkelijk aan te geven. 55 Echter, er is veel onwetendheid bij particulieren omtrent de hoogte van de inkomsten en de bijbehorende aangifteplicht. Particulieren dachten anders over de grens waarbij het aangeven van inkomsten verplicht zou zijn.56 Ook was er bij hen een gebrek aan kennis over de manier waarop zij deze inkomsten aan zouden moeten geven.

52 Programmawet van 1 juli 2016, p. 40970 e.v. 53 Wetsvoorstel Italië digitale- en deeleconomie 3564 54 Mol-Verver 2018.

55 Research on the Sharing Economy 2018, p.5 56 Research on the Sharing Economy 2018, p. 5

(21)

21 Slechts iets meer dan een derde van de respondenten was van plan om het inkomen aan te geven.57 Daarnaast kwam naar voren dat 54 procent van de participanten dacht dat ze het deeleconomie-inkomen niet aan hoefden te geven.58 Verder bleek dat 51 procent van de respondenten genoeg informatie hebben over hoe ze aan hun belastingverplichting zouden moeten voldoen. Naar mijn mening zijn deze percentages opvallend. Ze bevestigen de onduidelijkheid die onder particulieren heerst. Een vergelijkbaar onderzoek in Nederland zou duidelijkheid geven over de participanten, hun motieven en in hoeverre de belastingplicht door hen wordt nagekomen. Meer duidelijkheid betekent dat passende maatregelen tot verbetering geïmplementeerd kunnen worden.

2.6.4 Nederland

Tot op heden is er in Nederland geen onderzoeksgroep opgericht en is er nog geen speciale wetgeving voor particulieren die participeren in de deeleconomie. Wel is er door staatssecretaris Snel in zijn fiscale beleidsagenda initiatief tot onderzoek genomen.59 Nijboer ondersteunt Snel in zijn initiatief en heeft op 22 november 2017 een motie ingediend waarbij hij de regering verzoekt om onderzoek te verrichten naar mogelijke aanpassingen aan het belastingstelsel, zodat ook digitale diensten in de belastingheffing kunnen worden betrokken.60

De vaste Kamercommissie van Economische Zaken en Klimaat heeft een rondetafelgesprek georganiseerd over de deeleconomie. Hierbij is onder andere besproken dat het onzekerheid voor burgers geeft als kwalificatie van een deeleconomie-platform geheel wordt overgelaten aan de rechterlijke macht, zoals bij UberPOP.61 Er wordt in dit gesprek dan ook positief gereageerd op de informatievoorziening op de website van de Belastingdienst. Op basis hiervan kunnen belastingplichtigen hun fiscale positie bepalen en zijn ze minder afhankelijk van rechterlijke uitspraken.62 In de fiscale beleidsnota en de motie door Nijboer wordt dus vooral gefocust op handhavingsstukken, wat volgens Mol slechts een onderdeel is van de puzzel rond de deeleconomie. Volgens Mol vraagt de groei van de deeleconomie om onderzoek naar het fundamentele vraagstuk of de huidige (materiele) belastingregels op dit moment nog passend zijn.63 Blijkens de uitspraak van de staatssecretaris in zijn beleidsnota is dit nog het geval. Volgens hem zijn de inkomsten in de deeleconomie nog steeds tot de

57 Research on the Sharing Economy 2018, p. 45 58 Research on the Sharing Economy 2018, p. 37 59 Fiscale beleidsagenda 2018, p. 23

60 Kamerstukken 2017/18, 34 785, nr. 57

61 HvJ 20 december 2017, zaak C-434/15, ECLI:EU:C:2017:981 62 Rathenau Instituut 2018, p. 2

(22)

22 belastbare bronnen te rekenen, waardoor het wettelijke fiscale kader tot op heden toe toereikend genoeg is.64

Het kabinet wil echter nog verder onderzoeken op welke manier Nederland efficiënt kan omgaan met de belasting van inkomsten die zijn verdiend via platformen. Zij zullen daarvoor gaan kijken naar ontwikkelingen in andere landen zoals Italië en België waar al bepaalde initiatieven zijn genomen om platformen in de heffing te betrekken.65

2.7 Subconclusie

In dit hoofdstuk is beschreven wat de deeleconomie is, de effecten en de rol hiervan in Nederland en is er kort een vergelijking gemaakt met de landen België en Italië. Er is antwoord gegeven op de volgende vraag: wat is de deeleconomie en hoe wordt deze in Nederland aangepakt in vergelijking met andere landen?

De deeleconomie is een fenomeen waarbij consumenten onderling onbenutte goederen aan elkaar uitlenen, al dan niet tegen betaling. De deeleconomie heeft zowel positieve sociale-, economische- als milieueffecten. Het sociale effect is voornamelijk dat het mensen met elkaar in contact brengt, het economische effect is dat er meer goederen kunnen worden uitgeleend tegen een lagere prijs waardoor de welvaart omhoog gaat. Tenslotte is het milieu effect dat goederen efficiënter worden benut waardoor minder nieuwe producten nodig zijn. Dit is goed voor de CO2 uitstoot.

De deeleconomie verschilt van de digitale economie. Bij de deeleconomie gaat het om een economie waarbij transacties plaatsvinden tussen privépersonen. De goederen zijn niet in bezit van bedrijven of organisaties. De digitale economie is gelijk aan de reguliere economie, maar vindt dan online plaats. De deeleconomie is wel een onderdeel van de digitale economie en heeft hierdoor ook kunnen groeien.

In vergelijking tot andere landen loopt Nederland achter met onderzoek doen naar de fiscale begeleiding van de steeds groeiende deeleconomie. Dit tegenstelling tot andere landen, waarin al fiscale maatregelen zijn getroffen voor participatie in de deeleconomie. In het Verenigd Koninkrijk is recentelijk een uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar de participanten van de deeleconomie. De deeleconomie krijgt in het kabinet wel steeds meer aandacht. In de fiscale beleidsagenda is het onderwerp aangekaart en zijn de ambities van het kabinet uitgesproken. Er zijn initiatieven om onderzoek te verrichten en plannen om ook intensief te gaan kijken naar omringende landen.

64 Fiscale beleidsagenda 2018, p. 23 65 Fiscale beleidsagenda 2018, p. 24

(23)

23

Hoofdstuk 3 De huidige fiscale regelgeving

Heffing bij de inkomsten behaald door participatie in de deeleconomie kan op verschillende manieren plaatsvinden. In het komende hoofdstuk wordt de (relevante) nationale wetgeving toegelicht. Ook komt de rol van Europese wetgeving aan bod. Tot slot worden de fiscale problemen die spelen bij de deeleconomie besproken. Aan de hand van deze sub paragrafen wordt een conclusie getrokken waarmee antwoord wordt gegeven op de tweede subvraag: wat is de huidige fiscale regelgeving

omtrent deeleconomie in de inkomstenbelasting en welke fiscale problemen spelen hierbij een rol?

3.1 De relevante regelgeving voor de deeleconomie

Om te bepalen welke fiscale regelgeving voor het belasten van de deeleconomie relevant is, is het van belang om te kijken met welke soorten belastingen de deeleconomie te maken heeft. De drie belangrijkste zijn inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting en omzetbelasting. In deze scriptie wordt onderzoek gedaan naar de gevolgen van de deeleconomie op de inkomstenbelasting. De vennootschapsbelasting en omzetbelasting worden daarom niet besproken in dit hoofdstuk.

Belastingheffing op inkomsten kan op verschillende manieren plaatsvinden; via box 1 (progressief tarief), box 2 (25%, aanmerkelijk belang) of via box 3 (forfaitair tarief). Echter, voordat via deze wegen belasting kan worden geheven, moet worden bepaald of sprake is van een bron van inkomen: dit is de bronnentheorie. Ondanks dat er sprake is van een voordeel, kan niet ieder voordeel dat door een belastingplichtige is behaald worden belast op grond van de Wet IB 2001. Allereerst wordt de bronnentheorie nader toegelicht. Hierna zal het verschil tussen box 1 en box 3 behandeld worden.

3.2 Nederlandse regelgeving

De bronnentheorie was de kern van de Wet Inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964). Op dat moment kende Nederland wel een heffing op vermogen maar niet op vermogenswinsten. Hierdoor was het relatief eenvoudig om een belaste opbrengst om te zetten in een onbelaste waardestijging. Om dit te voorkomen heeft de wetgever in Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) het boxenstelsel en de vermogensrendementsheffing ingevoerd. Waar er voorheen slechts een ‘bron van inkomsten uit vermogen’ was, is er nu een forfaitair heffingssysteem. Ondanks de komst van box 3 is in de Wet IB 2001 de bronnentheorie nog steeds de grondslag voor box 1 en 2.

Zodra de belastingplichtige voordeel heeft genoten moet worden vastgesteld of er ook sprake is van een bron van inkomen alvorens er geheven kan worden voor de inkomstenbelasting. De eerste afweging die moet worden gemaakt is of sprake is van een bron of dat sprake is van een hobby. Indien het een voordeel behaald met het uitvoeren van een hobby betreft zal geen sprake zijn van heffing. Voorbeelden van voordelen behaald met een hobby zijn: een schoenmaker die de schoenen van zijn

(24)

24 kinderen repareert en daarmee een voordeel behaald, of een incidentele opbrengst behaald met de verkoop van spullen via marktplaats.

Gebaseerd op veel jurisprudentie zijn er drie voorwaarden van belang voor het kwalificeren van inkomen tot een bron. Er dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

1. Deelname aan het economische verkeer;

2. het voordeel dient te worden verwacht en/of beoogd66; 3. het voordeel moet redelijkerwijs kunnen worden verwacht67. Deze voorwaarden zullen hieronder kort worden toegelicht.

In principe gelden de drie bovengenoemde voorwaarden voor alle bronnen en alle inkomenscategorieën. In de praktijk kan de uitwerking hiervan echter verschillen. Voor een resultaat uit sparen en beleggen is de bron van inkomen niet belangrijk maar is het belangrijk of het vermogensbestanddeel onderdeel is van box 3. Zodra dit het geval is wordt geacht dat het vermogensbestanddeel een bron is en het voordeel wordt dan forfaitair berekend.

Voorwaarde 1: deelname aan het economisch verkeer

Deze voorwaarde heeft tot doel om voordelen die behaald zijn binnen de familie- en vriendensfeer, buiten de heffing te houden. Het is dus echt van belang dat de belastingplichtige buiten de persoonlijke sfeer treedt. Dit betekent niet direct dat iedere deelname aan het economisch verkeer leidt tot een belast voordeel. Een voorbeeld is het resultaat uit zuiver vermogensbeheer, denk hierbij aan de aan- en verkoop van onroerende zaken door iemand die deze zaken als een belegging houdt. Dit resultaat valt niet binnen het begrip inkomen maar valt onder de rendementsgrondslag van box 3.68

Voorwaarde 2: het oogmerk

Deze voorwaarde is een subjectieve voorwaarde. Het is van belang dat de belastingplichtige daadwerkelijk de bedoeling had om een voordeel te behalen bij het uitvoeren van de activiteit. Eigenlijk wordt deze voorwaarde voornamelijk gehanteerd om voordelen die in het maatschappelijk verkeer niet als inkomen worden gezien, buiten de heffing te laten.69

Voorwaarde 3: redelijkerwijs te behalen voordeel

Dit is een objectieve voorwaarde. Het is geformuleerd in het zogenoemde Consul-generaal arrest70 en er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen reguliere- en incidentele werkzaamheden: zodra voordelen worden beoogd en de inkomsten niet in een andere categorie vallen, vallen de 66 HR 25 januari 1933, B. 5365 67 HR 26 november 1930, B. 4857 68 Albregtse et al. 2014, p. 101 69 Albregste et al. 2014, p. 102 70 HR 26 november 1930, B. 4857

(25)

25 voordelen uit ‘resultaat overige werkzaamheden’ (hierna: ROW). Om vast te stellen of sprake is van een redelijkerwijs te behalen voordeel kan gekeken worden naar wat een willekeurige derde zou doen. Zou hij/zij winst kunnen beogen met de werkzaamheden? Voorwaarde 3 hangt nauw samen met voorwaarde 2. Het arrest HR 9 januari 1957 is een voorbeeld waarin dit objectieve element ontbrak. Hierin besliste de HR dat naast het subjectieve element (voorwaarde twee) het objectieve element, dus het redelijkerwijs te verwachten voordeel, ook belangrijk is bij het beoordelen of er sprake is van een bron van inkomen.

3.2.2 Box 1

Het inkomen uit werk en woning wordt belast in box 1. Zodra de opbrengsten worden belast in box 1 is er een variërend belastingtarief tot maximaal 52%.71 Box 1 heeft twee categorieën waaronder de opbrengsten onder geschaad kunnen worden: inkomen uit een onderneming en resultaten uit overige werkzaamheden. Deze twee worden in de volgende sub paragrafen besproken.

Belastbare winst uit een onderneming

Uit artikel 3.2 Wet IB 2001 volgt dat de eerste categorie in box 1 ‘de belastbare winst uit onderneming’ is. Als de participant in de deeleconomie wordt gekwalificeerd als ondernemer worden de opbrengsten dus belast in box 1. Op grond van artikel 3.4 Wet IB 2001 wordt een belastingplichtige als ondernemer gekwalificeerd indien hij voor zijn rekening een onderneming drijft en rechtstreeks verbonden is voor verbintenissen betreffende die onderneming.

De definitie van een onderneming is niet te vinden in de Wet IB 2001. Op basis van jurisprudentie kan echter wel een omschrijving worden gegeven. Er is sprake van een onderneming als het een duurzame organisatie betreft die met een organisatie van kapitaal en arbeid deelneemt aan het economisch verkeer.72 Bij de beoordeling of sprake is van een onderneming is de wil van de ondernemer niet relevant, er wordt gekeken naar de feiten. Dat betekent dat er ook sprake van een onderneming kan zijn ondanks dat het subjectief winstoogmerk ontbreekt. Hiervan is sprake als een bedrijf op een manier is opgezet dat een winst redelijkerwijs te verwachten is. Dit volgt onder andere uit een zaak van de Hoge Raad, waarbij belanghebbende het verzamelen van mammoetbotten als hobby had. Na een tijdje was de verzameling zo uitgebreid dat er een skelet te vormen was dat uiteindelijk verkocht werd aan een museum. Ondanks dat belanghebbende nooit de intentie had om winst te maken, oordeelde het Hof en de Hoge Raad toch dat er sprake was van een onderneming.73

71 Art. 2.10 Wet IB 2001

72 Bijvoorbeeld Hof Amsterdam 16 januari 1998 en HR 7 oktober 1981, BNB 1981/299 73 Heithuis et al. 2015, p. 80; Hoogeveen 2014, p. 4.

(26)

26 Zodra een onderneming is geconstateerd zijn artikelen 3.2 tot en met 3.79a Wet IB 2001 van toepassing op de resultaten. Deze artikelen zijn niet van toepassing bij andere inkomenscategorieën.

Resultaat uit overige werkzaamheden

Naast de ondernemingswinsten wordt in box 1 ook het resultaat uit overige werkzaamheden belast (hierna: ROW). 74 In dit onderzoek wordt de terbeschikkingstellingsregeling buiten aanmerking gelaten. Om vast te kunnen stellen welke inkomsten onder ROW vallen, is het van belang om te onderzoeken hoe werkzaamheden worden gedefinieerd en hoe het resultaat berekend moet worden voor de uiteindelijke heffing.

De wetgever heeft ROW als een restcategorie bestempeld.75 Er is sprake van ROW indien, zoals geciteerd: “Het voordeel is verkregen als opbrengst van

een dienst of een werkzaamheid in het economisch verkeer, terwijl de dienst of de werkzaamheid niet in het kader van een onderneming of als loon uit dienstbetrekking is verricht, waarbij het voordeel wordt beoogd en te verwachten is.”76

In de Wet IB 2001 is geen definitie te vinden van het begrip ‘werkzaamheid’. Vast staat echter wel dat sprake moet zijn van arbeid en de inkomsten die belastingplichtige heeft behaald moeten het gevolg hiervan zijn. De arbeid moet dus hebben geleid tot een meerwaarde die de belastingplichtige met normaal vermogensbeheer niet behaald zou hebben.77 Volgens de Hoge Raad is het cruciaal dat de behaalde opbrengst haar verklaring vindt in de werkzaamheden.78 Indien de belastingplichtige amper werkzaamheden heeft verricht, betekent dat niet automatisch dat hij/zij niet onder de ROW valt.79

Bij de beoordeling of de opbrengsten in de categorie ROW vallen is ook vereist dat sprake is van deelname aan het economisch verkeer. De bedoeling hiervan is dat de opbrengsten die een particulier behaalt met het uitoefenen van zijn hobby buiten de IB vallen. Daarnaast zijn er ook nog twee andere vereisten, namelijk: voordeel beogen en redelijkerwijs verwachten. Op deze manier wordt voorkomen dat de opbrengsten behaald met een hobby in de categorie ROW vallen en alsnog belast worden in de IB. 74 Art. 3.90 Wet IB 2001 75 MvT, Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr 3, p. 132 76 Albregtse et al. 2014, p. 617 77 Heithuis et al. 2015, p. 354 78 HR 6 juni 2001, nr. 36 216, BNB 2001/346 79 HR 3 mei 2002, nr. 36 984, BNB 2002/219

(27)

27 Weliswaar is het ROW een soort restcategorie voor de IB-heffing in box 1, maar voordat een activiteit hieraan toegewezen kan worden moet alsnog aan de drie vereisten van de bronnentheorie voldaan worden.

Verschil kwalificatie onderneming of ROW

Opbrengsten behaald met een onderneming en opbrengsten behaald met overige werkzaamheden worden beiden tegen het progressieve tarief in box 1 belast. Er is echter een groot verschil: op winst uit een onderneming zijn ondernemingsfaciliteiten van toepassing en deze faciliteiten gelden niet voor opbrengsten uit ROW.80 Voorbeelden van deze faciliteiten zijn de investeringswinstaftrek, de MKB winstvrijstelling, zelfstandigenaftrek en willekeurige afschrijvingen. Daarnaast mag een ondernemer gebruik maken van doorschuiffaciliteiten zoals gefaciliteerd in de Wet IB 2001. Een voorbeeld hiervan is de bedrijfsopvolgingsfaciliteit, waarbij bij een opvolging de verkrijgingsprijs doorschuift naar de opvolger. Hierdoor behoudt hij de fiscale claim.81

Om winst uit onderneming en ROW te kunnen onderscheiden wordt onder andere op de volgende punten gelet:

• het debiteurenrisico • het ondernemersrisico • de winstverwachting • de omvang van de omzet

• duurzaamheid van de werkzaamheden

Het belangrijkste verschil tussen ROW en winst uit onderneming is het ontbreken van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid. De inkomsten behaald met werkzaamheden die toebehoren aan het ROW zijn dus meer incidenteel van aard. De Belastingdienst geeft op haar website voorbeelden van werkzaamheden die tot het ROW gerekend moeten worden. Dit zijn onder andere inkomsten verworven als gastouder, gastdocent, lid van een gemeenteraad of uit het schrijven van artikelen en boeken.82 In het arrest van de Hoge Raad is tevens gebleken dat directe uren, en daardoor weinig omzet, niet doorslaggevend zijn voor de bepaling of iets tot winst uit onderneming behoort of ROW. De Hoge Raad stelt in haar conclusie dat weinig behaalde omzet door weinig direct gewerkte uren, geen punt is in de beginfase. Er moeten meer dingen worden meegewogen, zo ook de tijd die in commerciële werkzaamheden en in het bouwen van de website is gestoken.83

80 Zie artikel 3.2 t/m 3.79a Wet IB 2001 81 Art 3.63 Wet IB 2001

82 www.debelastingdienst.nl 83 HR 4 mei 2012, 11.02959

(28)

28

3.2.3 Box 3: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

Box 3 is de grondslag voor het heffen van inkomsten uit sparen en beleggen. De rendementsgrondslag wordt berekend door de waarde van de schulden af te trekken van de waarde van de bezittingen. Onder bezittingen vallen bijvoorbeeld:

- Onroerende zaken (met uitzondering van de onroerende zaken die al tot box 1 behoren, zoals eigen woning die als hoofdverblijf dient, panden die tot het ondernemingsvermogen behoren)

- rechten die betrekking hebben op onroerende zaken; - roerende zaken die niet voor persoonlijk gebruik dienen;

- onroerende zaken die wel voor persoonlijk gebruik dienen maar hoofdzakelijk als belegging worden aangehouden;

- rechten op roerende zaken;

- rechten die niet op zaken betrekking hebben; - overige vermogensbestanddelen.84

Vanaf 1 januari 2017 zijn er drie schijven om het fictief rendement te berekenen over het vermogen in box 3. Vanaf 2017 zijn de tarieven in box 3 als volgt: bij een vermogen tot en met €75 000, ook wel schijf 1 genoemd, wordt er over 67%, 1,63% belasting geheven. Over het resterende vermogen wordt 5,39% belasting geheven. Dit leidt tot een gemiddelde belastingdruk van 2,871%. Heeft men een vermogen van meer dan €75 000 maar minder dan €975 000 wordt er over 21%, 1,63% belasting geheven. Over de resterende 79% wordt 5,39% belasting geheven. De gemiddelde belastingdruk is in schijf 2 dan 4,6%. Vanaf een vermogen van €975 001 wordt over alles 5,39% belasting geheven.

In de Wet IB 2001 is er sprake van een rangorderegeling. Dat betekent dat heffing in box 3 pas aan de orde komt zodra opbrengsten niet onder box 1 vallen.85 Voor toerekening aan box 3 is het tevens van belang dat de arbeidscomponent ondergeschikt is aan het vermogenscomponent.

3.3 Europese regelgeving

Via artikel 194 van de Grondwet zijn een ieder verbindende bepalingen van Europees recht automatisch ook van kracht in onze nationale wetgeving. Dit betekent dat burgers zich ook kunnen beroepen op verdragsbepalingen. Een voorbeeld is het Verdrag Werking Europese Unie, waar verschillende ‘verdragsvrijheden’ in staan. Naast dat ieder land een eigen nationale rechterlijke macht heeft, is het voor de burger ook mogelijk om naar het Hof van Justitie Europese Unie (hierna: HvJEU) te stappen. Op deze manier is regelgeving vanuit de Europese Unie ook relevant voor Nederlandse burgers, maar natuurlijk ook andersom: Nederlandse bedrijven zijn ook onderworpen aan het Unierecht.

84 Kamerstukken II 2014/15, 32 642, nr. 5. 85 Art 2.14 Wet IB 2001

(29)

29 Wat betreft fiscale regels is er geen Europees belastingstelsel. Dit betekent dat er niet één tarief is wat voor alle landen in de Europese Unie geldt.

3.4 Deeleconomie en de fiscaliteit

De vraag rijst wanneer de opbrengst, behaald met participatie in de deeleconomie, thuishoort in box 1 of in box 3. Zoals ook in paragraaf 3.2 aan bod is gekomen moet een voordeel voortkomen uit een bron alvorens het belast kan worden. Opbrengsten behaald met participatie in de deeleconomie, bijvoorbeeld door het verhuren van je boormachine of het verhuren van een kamer in je huis via Airbnb, behoren dus niet per definitie in een bepaalde box thuis. Er zal gekeken moeten worden naar het vermogensbestanddeel waarmee de opbrengst is behaald. Dit vermogensbestanddeel moet worden toegerekend aan een box.

Het is niet altijd even duidelijk of een goed in box 1 of in box 3 thuishoort. De grens hiertussen ligt, op basis van jurisprudentie, bij de vraag of ‘normaal vermogensbeheer’ is uitgeoefend. Per casus en naar omstandigheden moet worden beoordeeld of sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer.86 Zodra hier sprake is van is, zal een goed in box 1 thuishoren. Er zijn een aantal arresten en uitspraken omtrent vastgoedexploitatie waarin het begrip nader wordt uitgewerkt en/of toegelicht.

3.4.1 Normaal vermogensbeheer

Een van de eerste arresten die uitsluitsel gaf over het begrip normaal vermogensbeheer is die van de Hoge Raad uit 1994. In casu ging het om een persoon die in totaal 18 kamers verhuurde, gedeeltelijk in zijn eigen woning maar ook een paar in een ander pand. Het onderhoud van de verhuurde kamers en de gedeelde ruimtes verrichte belanghebbende zelf. Hij was tevens degene die de huur incasseerde. De administratie werd door een ander persoon bijgehouden. Uit dit arrest werd duidelijk dat de activiteiten normaal vermogensbeheer te buiten gaan indien, zoals geciteerd:

‘…het rendabel maken van de onroerende zaken mede geschiedt door middel van arbeid welke de eigenaar van de onroerende zaken verricht en deze arbeid naar haar aard en omvang onmiskenbaar ten doel heeft het behalen van voordelen uit de onroerende zaken, welke het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaat’.

Uit bovenstaand kan geconcludeerd worden dat de grens van normaal vermogensbeheer ligt bij het verband tussen rendement en arbeid. De arbeid die verricht wordt, moet als doel hebben om rendementen te behalen niet bij normaal vermogensbeheer behaald (kunnen) worden. Gekeken naar dit arrest lijkt het dat vooral de aard en omvang van de

(30)

30 werkzaamheden van belang zijn. Van Dijck heeft echter een andere mening.87 Volgens hem is niet alleen de omvang van de werkzaamheden relevant, maar voornamelijk de aard en het karakter van de verrichte arbeid. Hij licht dit toe aan de hand van een voorbeeld van een speculant wiens arbeid enkel bestaat uit het doen van aan- en verkooptransacties. De frequentie waarmee hij deze transacties op een dag verricht zijn volgens hem irrelevant, want het valt nog steeds onder normaal vermogensbeheer. Van Vuuren is een andere mening dan van Dijck toegedaan.88 Hij hecht waarde aan de samenhang tussen kwaliteit en kwantiteit van de arbeid. Hof Den Haag heeft in een uitspraak uit 2013 gesteld dat gekeken moet worden naar kwaliteit én kwantiteit, tezamen met de omvang van het vermogen, om te beoordelen of in casu sprake is van normaal vermogensbeheer.89 Mijns inziens is het juist om te kijken naar zowel kwantiteit als kwaliteit van de arbeid. Een werkzaamheid die kwalitatief gezien niet leidt tot het buitengaan van normaal vermogensbeheer, kan daartoe nog wel leiden als het met een hoge frequentie wordt uitgevoerd. Indien er geen sprake is van ‘meer dan normaal vermogensbeheer’ is er sprake van beleggen. Van belang is dan dat de arbeid die gepaard gaat met een goed, de ‘normale arbeid’ niet overtreft. Het vermogensbestanddeel hoort dan thuis in box 3.

Je kan spreken van ‘normaal vermogensbeheer’ als de verrichte arbeid, gezien de aard van de belegging, redelijkerwijs als normaal kan worden beschouwd.90 Uit een arrest van de Hoge Raad is gebleken dat het niet verplicht is dat de arbeid door de persoon in kwestie zelf verricht is, het mag ook door werknemers verricht zijn.91 Veel arbeid leidt niet direct tot het buitengaan van normaal vermogensbeheer, er moet gekeken worden naar de verhouding met de investering. Uiteindelijk is dus de relatieve omvang relevant.92 In lijn met dit arrest is later door de Hoge Raad ook bepaald dat, voor het buitengaan van normaal vermogensbeheer, de verrichte arbeid gericht moet zijn op het behalen van voordelen die je niet met de uitoefening van normaal vermogensbeheer kunt behalen.93 In dit kader is een uitspraak van het Hof ook nog het benoemen waard. In casu verrichte belanghebbende naar zijn mening werkzaamheden die extra rendement opleverden, zoals het actief zoeken naar huurders en actief deelnemen aan de vereniging van eigenaren. Het Hof achtte de werkzaamheden echter normaal voor de aard van de belegging en derhalve kwalificeerden deze

87 Van Dijck 1967, p. 9 88 Vuuren 2011, par. 6

89 Hof Den Haag 20 december 2013, r.o. 7.5 90 Hoogeveen 2013, p.3

91 HR 1 september 1976, V-N 1976, nr 17924 92 HR 1 september 1976, V-N 1976, nr 17924 93 Berkhout 2014, p. 2

(31)

31 werkzaamheden niet als arbeid waarmee extra rendement wordt beoogd. In deze zaak is dus bevestigd dat de aard van de werkzaamheden in verhouding met de investering, doorslaggevend is. 94 Volgens de staatssecretaris is er bij een BV die onroerend goed verhuurt zelden sprake van een materiële onderneming.95 Samenvattend betekent dit dat de verrichte arbeid naar aard en omvang beoordeeld moet worden. Het doel van de arbeid moet zijn om extra rendement te behalen.

Naast de arbeid en het rendement zijn ook de omvang van het vermogen96 en het risico van belang. Immers, de belastingplichtige kan door meer risico’s te aanvaarden het rendement verhogen. Volgens Rozendal is er bij het verrichten van arbeid door de vastgoedexploitant zelf, sprake van een hoger risico. Aan het hebben van personeel, materiaal en opslagruimte zitten namelijk risico’s verbonden die een particulier niet heeft zodra hij de werkzaamheden uitbesteedt.97

3.4.2 Grijs gebied

Om te bepalen op welke manier inkomsten, die een particulier behaalt met activiteiten in de deeleconomie, moet er mijns inziens allereerst getoetst worden aan ‘normaal vermogensbeheer’. Zodra normaal vermogensbeheer te buiten wordt gegaan is box 1 van toepassing op de opbrengsten; een progressief tarief met een maximum van 52 procent maar ook aftrekposten en doorschuifmogelijkheden. Dit blijkt uit de bovenstaande jurisprudentie omtrent vastgoedexploitatie. Indien normaal vermogensbeheer niet te buiten wordt gegaan is geen sprake van een onderneming en zal een forfaitaire heffing via box 3 plaatsvinden. Het probleem dat speelt is dat er sprake is van een groot grijs gebied en er onduidelijkheid heerst bij particulieren over de ondernemerskwalificatie. Sommige particulieren worden te snel als ondernemer gekwalificeerd waardoor zij een hoger belastingtarief betalen dan wenselijk is. De hoge heffing in box 1 heeft een afschrikkend effect en staat een groei van de deeleconomie in de weg. Anderzijds is een box 3 heffing is misschien wel gunstig wat betreft het relatief lage (forfaitaire) tarief, maar daarentegen kunnen daar geen kosten worden afgetrokken zoals een ondernemer dat kan. Bovendien loopt men hier het risico dat bij de uitleen van een goed met een hoge waarde, de belasting de facto meer bedraagt dan de inkomsten die je ontvangt met het uitlenen.

3.4.3 de Belastingdienst

Naast het traditionele kwalificatievraagstuk of een persoon nu als een ondernemer of als een ‘privé persoon’ handelt, brengt de nieuwe economie ook veranderingen in handhaving met zich mee. Onder andere

94 Hof Arnhem-Leeuwarden 5 november 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8439 95 Kamerstukken 2 2009/2010, 31930, nr. 3 p. 25

96 Hof Den Haag 20 december 2013, V-N 2014/8.22, nr. BK-12/00757 97 Rozendal 2015, p.5

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Waarbij één individu als 3-jarige (166 mm) is beoordeeld. Zandspiering otolieten worden binnen WMR niet regulier afgelezen. Het aflezen van de otolieten van zandspiering is hiermee

De te beantwoorden kennisvraag draait om het habitatverlies dat voor vijf zeevogelsoorten (duikers, te weten Roodkeel- en Parelduikers (samen genomen), Jan-van-Gent, Grote

Om de voerefficiëntie te kunnen berekenen moet de drogestof opname aan ruwvoer en krachtvoer en de melkproductie van de koppel worden vastgelegd.. Er moet dus een mogelijkheid

De wijze waarop dit economisch motief voor de dag komt, soms in zijn uitwerking wordt geremd, soms wordt bevorderd en soms zelfs geheel schijnt te verdwij- nen, wordt voor een

Monster 3 bevat vrij veel in water oplosbare stikstof, veel fosfaat en zeer veel kali* In ver­ gelijking met monster 3 bevat monster 4 vat minder stikstof en iets meer fosfaat*

The current study served to conduct an in-depth literature review of functionally low-literate consumers‟ use of food labels in a rural area; explore whether and how

Dieselfde probleme is deur Haslam et. 19) ondervind hoewel dit nie duidelik was of die konformasie isomerie die gevolg van beperkte rotasie om die interflavonoiedbinding of

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine