• No results found

Steun bij versterking van sociale vaardigheden

2.4 Voorgestelde interventies gericht op gehandicapte personen

2.4.4 Steun bij versterking van sociale vaardigheden

In verscheidene onderzoeken werd vastgesteld dat de sociale contacten of netwerken van de onderzochte gehandicapte personen geringer zijn dan die van de personen binnen de controlegroep. Dat geldt ook voor gehandicapte kinderen: ze zijn minder betrokken in het spelen met leeftijdsgenootjes, ont-wikkelen minder vriendschapsbanden, en worden meer afgewezen door leef-tijdsgenoten. Deze uitkomsten leidden tot aanbevelingen voor interventies om sociale vaardigheden te vergroten.

Kef et al. (1997) deden onderzoek naar de sociale netwerken van slechtziende en blinde jongeren in Nederland (316 personen van 14 tot 24 jaar). Daarbij werd onderscheid gemaakt in structurele netwerkaspecten (omvang en sa-menstelling) en functionele netwerkaspecten (praktisch en emotionele steun, evenwicht in het steun geven en steun krijgen, en tevredenheid met de ver-kregen steun). De kwaliteit van de contacten blijken erg belangrijk te zijn voor het gevoel van welbevinden en het omgaan met de beperkingen.

Er worden aanbevelingen gegeven voor de jongeren zelf, voor hun ou-ders en voor (onderwijs)instellingen. Hulpverleners, ambulante begeleiou-ders en andere professionals dienen zich bewust te zijn van de belangrijkheid van so-ciale contacten. In de begeleiding van visueel gehandicapte jongeren moet de kwaliteit van de contacten hoog op de agenda worden geplaatst. Zo nodig moeten programma's worden bijgesteld of gemaakt voor het ontwikkelen van vaardigheden in het leggen van contacten en/of het verbeteren van de kwali-teit van contacten. Voor jongeren die in instellingen wonen en/of speciaal on-derwijs volgen is het belangrijk contacten met ziende leeftijdsgenoten te sti-muleren, bijvoorbeeld door middel van deelname aan vrijetijdsbestedingsacti-viteiten of sport.

In haar onderzoek naar de psychosociale situatie van gehandicapte tieners in Canada komt Stevens (1996) tot soortgelijke aanbevelingen. Haar onder-zoeksgroep bestond uit 101 motorisch gehandicapte leerlingen van scholen in Toronto, variërend in leeftijd van 11-16 jaar.

Zij stelt voor programma's op te zetten om de sociale vaardigheden te vergro-ten en buivergro-tenschoolse contacvergro-ten met leeftijdsgenovergro-ten te faciliteren.

Broesterhuizen (1992) verrichtte een onderzoek over de sociaal-emotionele ontwikkeling van dove kleuters en adolescenten in Nederland. Hij vindt even-eens dat reeds op jonge leeftijd aandacht besteed moet worden aan de ont-wikkeling van sociale competentie.

Odom (1999) wijst op het belang van het ontwikkelen van sociale vaardighe-den in de vroege jeugd. Het verwerven van sociale competentie is een funda-mentele stap in de vroege ontwikkeling. Met elkaar delen, uitwisselen van ideeën voor spelen, onderhandelen over rollen in het spel en reageren op agressie zijn vaardigheden die kinderen leren door sociale interactie. Het heb-ben van een lichamelijke of andere beperking kan de interactie met andere kinderen belemmeren. Uit onderzoek is gebleken dat gehandicapte kinderen minder betrokken zijn in spelen met leeftijdsgenootjes, minder vriendschaps-banden ontwikkelen en meer worden afgewezen door leeftijdsgenoten.

Op de daarbij te kiezen aanpak gaan Odom et al. (1999) speciaal in. Zij evalueerden drie verschillende interventieprogramma’s om de sociale

vaardig-heden van lichamelijk gehandicapte kinderen te vergroten en hun relaties met leeftijdsgenoten te verbeteren. Er werd aan deelgenomen door 83 kinderen uit Tenessee en Minnesota (VS), gemiddelde leeftijd bijna 5 jaar. De interventie-strategieën bleken effectief te zijn. Vooral de benadering waarin sociaal com-petente niet-gehandicapte kinderen wordt geleerd in spelsituaties om te gaan met hun gehandicapte klasgenootjes bleek een positief effect te hebben op de sociale competentie van de betrokken gehandicapte kinderen. De verklaring is dat leeftijdsgenootjes de beste onderwijzers in sociale vaardigheden zijn.

De Graaf en Bijl (1998; 1999) deden onderzoek naar het psychisch welbevin-den van dove en ernstig slechthorende volwassenen. Hun onderzoeksgroep bestond uit 523 personen van 18 jaar of ouder in Nederland. Er wordt onder meer geconstateerd dat postlinguaal doven relatief vaak kampen met commu-nicatieproblemen. Het verbeteren van hun communicatieve vaardigheden is van belang.

Hersen e.a. (1995) richtten zich op sociale vaardigheid bij oudere slechtzien-den en blinslechtzien-den. De deelnemers aan hun onderzoek waren 100 slechtziende en blinde personen van 55 jaar of ouder die zich hadden aangemeld voor een revalidatieprogramma in Florida (VS).

De auteurs wijzen op het belang van sociale vaardigheidstrainingen voor oudere visueel gehandicapten. Iemand die assertiever is kan zich beter be-schermen tegen een slachtofferrol, kan zijn behoeften beter kenbaar maken, en wint aan zelfvertrouwen.

Barnwell en Kavanagh (1997) deden onderzoek naar het ondernemen van so-ciale activiteiten, het zelfbeeld, het vermogen negatieve stemmingen te con-troleren en de aanwezigheid van depressie bij mensen met multipele sclerose.

Hun onderzoeksgroep bestond uit 71 MS-patiënten in Australië. Ook de resul-taten uit dit onderzoek onderstrepen het belang van het behouden van sociale contacten.

Janssen (1992) onderzocht veranderingen in de persoonlijke netwerken van mensen met een chronische aandoening. Haar onderzoeksgroepen bestonden uit 44 personen met de Ziekte van Crohn (een chronische darmontsteking), 44 personen met ankylose spondylytis (een reumatische aandoening die leidt tot verstijving van de wervelkolom) en 44 gezonde personen (controlegroep) in Zuid-Limburg. Het netwerk bij de patiënten bleek kleiner te zijn dan die bij ge-zonden. Daarbij bleek dat de strategie om sociale steun te zoeken belangrijk om sociale relaties in stand te houden. Implicaties voor de hulpverlening: Als de hulpverlener merkt dat de patiënt niet geneigd is sociale steun te zoeken kan deze de patiënt aanmoedigen om medegevoel en troost te zoeken, zijn

gevoelens te tonen, of iemands hulp in te roepen. De hulpverlener kan verder een rol spelen in het trainen van netwerkleden in het geven van steun aan de patiënt.