• No results found

1. ‘Acteur in gesprek met ‘Pensée’ (‘Ghedencking’ of ‘Ghepeys’).

Alleenlic met Ghepeys word ic geware Die mij geselscapte geseit int clare En brocht mij daer vast int gedacht Hoe is voertijts myn joncheit overbracht. Deese die was zeer myn vriendinne Zy nam voer huer dus een propoost Seggende tot my hoort wes ic beginne Die sijns selfs verget is sot van sinne.

2. ‘Le Chevalier délibéré’ strijdt tegen den Dood, die hem zegt: ‘Je ne epargne home

no vivant monde (Ic en spaer niemant in de werlt levende), of, zooals Pertcheval, de

Nederlandsche vertaler, het in zijn proloog zegt: ‘Toenende de manire van eenen

princelijke gewapende ridder lerende dat elck mensch mit geestelijke wapenen dat

is mit duegden enen doot camp vechten moet om te strijden tegen den tijtlijcken

doot’.

3. ‘L'Acteur’ heeft zijn mantel en zijn hoed afgelegd en ontvangt van ‘Pensée’ de

wapens voor den strijd dien hij zal te leveren hebben: het kuras ‘Pouvoir’ (Cracht),

het zwaard ‘Coraige’ (Stoutheit), het schild ‘Bon espoir’ (Goede hope); zij reikt hem

de banier ‘Aventurer (Aventuren) en een schildknaap houdt zijn paard ‘Vouloer’

(Wille):

Mijn peert was gehieten wille

Mijn harnasch was gesteken inde temperueren Eens waters genaemt crachtich int gescille Mynen scilt hiet gode hope vast en stille Ten minste om dat lange sou dueren Myn glavie was van Aventueren Gemaect bij wonderlijker aventagie En mijn sweret was van groter courage.

4. De eremijt ‘Entendement’ (Verstant) ontvangt ‘Acteur’ in sijn ‘herberghe’.

Hij willecomde mij geerne twas na de sonnen Hi dede myn peert en my groot gemake Als vrient den vrient plege voer alle sake.

5. ‘Acteur’ met den eremijt ‘Entendement’ aan tafel:

Dheremijt die ginc van als tbeste doen Mit zijnder spijsen hij hem feesteerde Alle zijn wezen dede hij hem bevroen Dwelc hem tallen duegden instrueerde. Soberheit heeft gemaelt mijn broot Goet leven heeft getempert mijnen wijn. Sonder melancolie is de ruste mijn Hier binnen en compt geen nidich schijn En dit huys hiet onder mijn bedrijf Van der redenen een overblijf.

XLIII

6. ‘Entendement’ brengt ‘Acteur’ bij ‘le cloistre de souvenance’ (dat cloester van

ghedencken), toont hem ‘sijn reliquien, die wonderlijc sijn gewracht’ en waarschuwt

hem tegen ‘Accident’ die ‘elken hoont tsij bij bedroge of bij sijnder cracht’.

7. Bij 't afscheid ontvangt ‘Acteur’ van ‘Entendement’ de lans ‘Regime’ (Goet

regement).

8. ‘Acteur’ strijdt tegen ‘Eaige’ (Outheit). De kamp wordt geleverd op het veld van

‘le Temps’ (den tijt). ‘Acteur’ zwaait het zwaard ‘Folie’ (dwaesheyt). Outheit, gehuld

in den mantel ‘Paine’ (pijn), vecht met het zwaard ‘Trop de jours’ (te veel daghen).

De lans ‘Regime’ (Goet regement) ligt gebroken op den grond:

Want te veel daghen sijn glavie was die contrarieerde op dien dach

En Regemente mijn lance brac op dat pas Des ic doodelijc nauwelijc en ghenas Dat my zeer quelde des dedic gheclach Want mijn tonderbringhen daer an lach En mijnen scilt van vaster hopen Was afgheworpen mit sulker nopen.

9. ‘Desir’ (Begeerte) brengt ‘Acteur’ bij ‘le Palais damour’ (tpalys der minnen), waar

hij tegemoet wordt getreden door ‘Souvenir’ (Ghedenken), die hem een spiegel

voorhoudt, en door den nar ‘Abusion’ (Abuys):

Een paleys zeer rijckelijc vol jolijts Tscoonste alle wenschen in te erven En daer inne nemmermeer te sterven. De veynsters waren daer al ghevult Mit vrouwen jouffrouwen ende heeren Zo rijkelijke gheciert aen thoeft gehult Lief heere wildi den naem versinnen Het is ghenaempt Tcasteel der Minnen. Mer begeerte quam daer voer de banniere Die my dede verliesen alle mijn maniere En heeft my int voert gaen willen toespreken Ghedincken heeftet willen wreken

Die my versprack van des ic doen soude Vraghende of ic meyneedich wesen woude. Daer stac hi ter stont voir mijn ooghen Den spiegel van voirledenen dinghen Daer hij my oude outheit in ginc tooghen.

10. In een vreemd landschap, vóór het kasteel van ‘bonne aventure’ (goet aventuer)

brengt ‘Fresche Memoire’ (Versche Memorie) ‘Acteur’ vóór de

...costelycke sepulturen Van keysers coninghen heeren en vrouwen Tomben sercken statuen al mit scrifturen

Om te kinnen alle creaturen

Die bij accident sijn ter doot gerocht En van crancheyt ooc ter eerden gebrocht.

11. ‘Acteur’, vergezeld van ‘Fresche memoire’, ziet hoe ‘le duc phelippe’ (Hertogen

Philips van borgongien) in een gevecht is gewikkeld met ‘Debile’ (Crancheit), in

een strijdperk, waar heerscht ‘Atropos deesse de mort’ (de Godinne vander doot) die

hem bedreigt met de lans ‘Deffiance’ (Ontsegghen):

Dees goede hertoge nam doen sijn haetse Die was mit vasticheden ghenagelt vast Ende crancheit mit sijn wrede gramaetse Slouch mit persecutien in dese plaetse Die mit onvasticheyt hem heeft belast Elc heeft anderen mit wille aenghetast

Sij slougen slach op slach smeet deen dander hieu In dees wreede bataellie even nieu.

12. ‘Atropos’ (de godinne vander doot) zwaait opnieuw hare lans ‘Deffiance’, ditmaal

tegen Karel den Stoute, gezeten op zijn ros ‘Fierté’ (Clouchheit) en gewapend met

zijn schild ‘Hut hardement’ (Stoutheit), zijn lans ‘Haulte emprise’ (Hoech begrijp),

en strijdend tegen ‘Accident’, op zijn zwart paard ‘Arrogance’ (Wreetheit), met zijn

lans ‘Malheur’ (Ongheluc), zijn zwaard ‘Outrecuidance’ (Overmoet), zijn knodse

‘Fortune’. Ook hier kijken toe ‘Acteur’ en ‘Fresche Memoire’.

Hoord ic groot geruchte en groot gebaer Van twe heeren sterc grof en zwaer Elc was gestoffeert vol der vromicheit Accident was deerste die ic sach bereit Die fierlijc voertquam om vechten Ghewapent als diet al wou beslechten. Sijn peert mit wreetheden gebarduert was Tharnas getempert mit gramme zeden Mit ongeval zijn lance gheriveert was Sijn zweert mit overmoet gehanteert was. Een bourgongioen ooc daer voer spranc Gehieten Kaerle een prinche ontsien Hij gheleec wel daer veel an was belanc Die in zijn zaken te volbrengen viel wel stranc Tmoeste na sijnen wille zijn ende gebien Sijn peert hiet fierheit sonder ontvlien Gewapent frisch zo hem heeft betaempt Mit wapenen van stouticheden ghenaempt. Van hooghen begrijpe sijn lance was Grootmoedich hert gaf hem sijn zweert.

13. ‘Acteur’, geleid door ‘Respit’ (Respijt) en ‘Fresche memoire’, zien hoe te midden

van haar talrijk gevolg ‘de hertoghine verwant van Oostenrijke’, voorafgegaan wordt

door ‘Fleur de Jours’ (Bloom der dagen), ‘Bonté’ (Goetheit), ‘Bonne pensée’ (Goet

ghepeys), ‘Bon

XLV

renovi’ (Goede fame), ‘Plaisant recueil’ (Blijde ontvanc), en gevolgd door ‘Noble

cuer’ (Edel herte), ‘Loialment amer’ (Getrouwelic minnen), ‘Desdaing contre

vilomme’ (Sorge voor scande), ‘Doulce manière’ (Zoete maniere). Op den achtergrond

staat ‘Accident’ met ‘Foursene’ (Dwaes of dul zijn cancelier).

14. ‘Acteur’, vergezeld door ‘Fresche Memoire’, die hem

...thuys leit om zijn verblidinghen ende hoe zij hem ooc vertelt onderwegen Veel diversche niewe tijdinghen.

15. ‘Acteur’ ligt op zijn bed, waarop de spreuk van Olivier de la Marche: ‘tant a

souffert’ (zo veel leet hij), terwijl ‘Entendement’ (Verstant)

...den acteur doet onderwijs

Van zijnder wapeninge al de stucken geheel Om te campene tegen der doot afgrijs. Vrient die deesen pas wilt gaan sonder veysen Dwelc is een bataellie sonder tonvlien Ten eersten moet hij hem wel bepeysen Of hij zijn lyf sal dorren sonder deylen

Verweren tegen zijn partye hem taensicht te bien Dits de proeve dit staet elcken te ghescien Want gode tempteren sijn hier al excessen En tes verboden opt canon vander messen.

16. Een decoratieve houtsnede toont drie doodshoofden onder een breeden

laat-gothischen boog. Tamelijk ruw gesneden, steekt dit blok ongunstig af bij de

bovengenoemde houtsneden, welke het boek versieren. Het is dus wellicht niet van

dezelfde hand.

Of het een drukkersmerk is, dit bleef tot nu toe eenigszins twijfelachtig. Het komt

in ieder geval niet voor in de editio princeps van Godfried van Os, maar alleen in

den tweeden druk, verschenen nog vóór 1500 bij een ongenoemden drukker, die

waarschijnlijk niemand anders was dan de priester Otgiers Pieters Nachtegael van

Schiedam, die op 27 Juni 1503 ook de Nederlandsche bewerking van Pertcheval liet

verschijnen onder den titel Den Camp vander Doot. Ook daarin staat het prentje met

de drie doodshoofden boven het colophon.

17. Een fraaier prentje voorstellende een engel, die twee wapenschilden houdt,

het eene van de stad Schiedam, het andere met drie zandloopers, en met het opschrift