• No results found

Steenloper (Foto Steve Geelhoed, IMARES) Knelpunten

5 Van doelen naar oplossingen voor natuurbescherming

Foto 5.30. Steenloper (Foto Steve Geelhoed, IMARES) Knelpunten

Er zijn in de Noordzeekustzone geen duidelijk aanwijsbare knelpunten. De verstoringsgevoeligheid van hoogwatervluchtplaatsen kan echter toch een reden zijn dat de aantallen van bontbekplevier en zilverplevier onder de doelaantallen liggen. Voor de kluut heeft het ‘sense of urgency’-aandachtspunt ook betrekking op verstoring van hoogwatervluchtplaatsen.

Oplossingsrichtingen

Niet van toepassing. Wel is het van wezenlijk belang om voldoende rust te

garanderen op hoogwatervluchtplaatsen, en hiervoor op die plaatsen vinger aan de pols te houden, met name in verband met verstoring door luchtvaart (laagvliegen), recreatief gebruik en recreatievaart (op nabij gelegen vaarroutes).

5.5.4 Overig

Tabel 5.7. Knelpunten, oplossingsrichtingen en huidige aantallen voor de bergeend en dwergmeeuw van het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone.

Huidige aantallen: liggend streepje betekent: geen getal beschikbaar (geen telgegevens beschikbaar en/of geen betrouwbare schatting mogelijk); trend: ▼ = afnemend; ▲▼ = fluctuerend. Naam vogel Behalen doel met de huidige beheer- praktijk? Knelpunten Oplossingsrichtin- gen Huidige aantallen (2008/2009 t/m 2012/2013); Trend

A048 Bergeend Onduidelijk Onduide-

lijk Verkenning oorzaken afnemende aantallen. Overigens: garanderen rustige condities op hoogwa- tervluchtplaatsen en foerageergebieden 310; ▼ A177 Dwergmeeuw

Onduidelijk Geen Niet van

toepassing -; ▲▼

Tweederde van de Nederlandse bergeenden is te vinden in de Waddenzee. De Noordzeekustzone heeft voor de bergeend met name een functie als

foerageergebied en slaapplaats. De slaapplaatsen worden ook door bergeenden uit de Waddenzee gebruikt. De bergeend foerageert in ondiep water en op slibvlakten. Het voedsel bestaat uit kleine ongewervelden, zoals schelpdieren, kreeftachtigen en wormen. Rustgebieden bevinden zich op het strand. In de Noordzeekustzone wordt de soort vooral gevonden op de Razende Bol, en de stranden van Ameland,

Schiermonnikoog, Rottumerplaat en Rottumeroog. De bergeend is het gehele jaar aanwezig in Nederland. In de Noordzeekustzone zijn de aantallen het hoogst in het najaar en begin winter. Het aantal bergeenden vertoont landelijk sinds eind jaren zestig een matige toename. De trend in de Noordzeekustzone is afnemend, de aantallen zijn laag en fluctueren aanzienlijk. Mogelijk heeft dit te maken met gunstiger potenties in het aangrenzende Natura 2000-gebied Waddenzee. De dwergmeeuw is een doortrekker die vooral in de perioden april – mei en oktober – november de kust aan doet. De Noordzeekustzone is één van de

belangrijkste foerageergebieden in Nederland. Het dieet in de Noordzeekustzone is onduidelijk, maar zijn prooien bevinden zich dicht bij het wateroppervlak. Zo is het dieet in gebieden waar stromingen bij elkaar komen waarschijnlijk vis en

ongewervelden die klein genoeg zijn om aan de oppervlakte beschikbaar te komen. De aantallen en verspreiding in ruimte zijn niet goed bekend. Uit zeetrektellingen (Lit. 7) blijkt dat de trend over de afgelopen tien jaar stabiel of licht positief is voor het voorjaar en negatief in het najaar.

Foto 5.31. Bergeend. (Steve Geelhoed, IMARES)

Foto 5.32. Dwergmeeuw. (Foto Steve Geelhoed, IMARES)

Ecologische vereisten en belangrijke aspecten voor het voorkomen van dwergmeeuw en bergeend

• Geen tot beperkte verstoring in gebieden waar stromingen bij elkaar komen (foerageergebied dwergmeeuw);

• Voldoende kleine vis en ongewervelden aan het wateroppervlak als voedsel voor dwergmeeuw;

• Instandhouding van drooggevallen wad ten behoeve van foerageren op schelpdieren en kreeftachtigen (bergeend);

Knelpunten

Op basis van expert judgement is er voor de dwergmeeuw geen knelpunt. De ruimtelijke verspreiding van de dwergmeeuw in de Noordzeekustzone (en andere gebieden) is niet heel goed bekend. Dwergmeeuwen verblijven vrijwel altijd op het open water en komen tijdens hun verblijf in de Noordzeekustzone (vrijwel) niet aan land.

Voor de bergeend lijkt er geen knelpunt te zijn. Er zijn voldoende platen en

strandvlaktes aanwezig om te rusten en foerageren. Wel is het van belang, gelet op de afnemende trend bij de lage aantallen, om vinger aan de pols te houden voor de aanwezigheid van voldoende rustige condities op foerageer- en slaapplaatsen. Het is onduidelijk wat de oorzaken zijn van het afnemend gebruik van dit ogenschijnlijk voldoende areaal in de Noordzeekustzone. Mogelijk is de kwaliteit in het leefgebied hier afgenomen en die van de Waddenzee toegenomen. Een verkenning hiernaar is wenselijk.

Oplossingsrichting

Voor de bergeend: uitvoeren van een verkenning naar de oorzaken van afnemende aantallen in de Noordzeekustzone, mede in relatie tot de aantallen in de

Waddenzee.

5.6 Ecologische kansen voor de instandhoudingsdoelstellingen

In voorgaande paragrafen zijn de verschillende instandhoudingsdoelstellingen voor habitattypen en soorten behandeld waarvoor de Noordzeekustzone is aangewezen. Hierbij is per habitattype en soort ingegaan op onder andere de ecologische vereisten, aanwezige knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen. Om de

doelstellingen te kunnen bereiken, ligt er een opgave om aanwezige knelpunten aan te pakken. Om het rendement van de te nemen maatregelen te optimaliseren zijn kansrijke zones (leefgebieden) geselecteerd. De kansrijke zones zijn geselecteerd door locaties te zoeken waarbij op dit moment de huidige ecologische vereisten voor het habitattype en/of soorten nog onvoldoende zijn, maar waar - gezien de potenties voor herstel of verbetering van de ecologische randvoorwaarden – wordt aangenomen dat de kans van slagen van maatregelen voor herstel of verbetering van de natuurwaarden het grootst is (Lit. 14, Lit. 15).

In de Noordzeekustzone bevinden zich twaalf kansrijke zones waar de doelstellingen gerealiseerd kunnen worden (zie figuur 5.1). De uitgangssituatie voor verbetering van de natuurwaarden is in deze gebieden (in potentie) dermate gunstig, dat de kans van slagen voor verbeteropgaven groot is. In de twaalf kansrijke zones zijn stuk voor stuk aanvullende (beheer)maatregelen nodig. Deze krijgen in dit

beheerplan de hoogste prioriteit. De twaalf kansrijke zones zijn uitgesplitst naar de vier typen deelgebieden van de Noordzeekustzone:

Gehele kustzee: opgroeigebied voor jonge vis, foerageergebied voor bruinvis, grijze zeehond en gewone zeehond;

Relatief diepe delen van de kustzee: leefgebied voor onder andere zwarte zee-eend, roodkeelduiker, topper en eider, evenwichtige leeftijdsopbouw van bodemdieren;

Stranden (van de Waddeneilanden), droogvallende slikken en platen: rust en voedsel voor zeezoogdieren en vogels;

‘Embryonale duinen’ en begroeide stranden van de Waddeneilanden: voortplantingsgebied voor vogels en grijze zeehond.

De analyse van kansrijke zones is gebruikt bij de invulling van maatregelen. De zones zijn bijvoorbeeld als uitgangspunt genomen bij het Vibeg-akkoord en het Toegangbeperkend Besluit Noordzeekustzone (zie bijlage B2.2).

Figuur 5.2. Ligging van de kansrijke zones met de hoogste prioriteit voor natuurbescherming

in de Noordzeekustzone. Bron: Doeluitwerking Noordzeekustzone (Lit. 14, Lit. 15).

Gehele kustzone

De gehele zone met het habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’ is belangrijk als opgroeigebied voor juveniele vis en voor een natuurlijke opbouw van vispopulaties. Het gebied is foerageergebied voor de bruinvis, grijze zeehond en gewone zeehond.

Relatief diepe delen van de kustzee

Er zijn vier kansrijke zones in de relatief diepe delen (dieper dan 5-8 meter) van de kustzee. Het betreft de zeegebieden bij Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog en tussen Bergen en Petten. Deze gebieden kenmerken zich door de aanwezigheid van opgroeiende vis, schelpdierbanken en andere kenmerkende bodemdieren met een relatief lange levensduur. In de gebieden kwamen schelpdierbanken van Spisula voor, tegenwoordig is vooral Ensis aanwezig. Spisula en kleine exemplaren van Ensis worden gegeten door duikeenden, zoals de zwarte zee-eend, topper en eider. Momenteel zijn de zeegebieden ten noorden van Ameland en Schiermonnikoog vrijwel de enige locaties waar groepen zwarte zee-eenden langdurig rusten en foerageren in de Noordzeekustzone. De vier zeegebieden zijn daardoor van groot belang voor de zwarte zee-eenden en de andere duikeenden. Om deze reden zijn maatregelen dringend nodig. Belangrijk voor de duikeenden is voldoende voedsel en voldoende rust in de winterperiode, zodat de eenden deze schelpdieren kunnen eten.

Stranden (van de Waddeneilanden), droogvallende slikken en platen

De Razende Bol, de Vliehors (Vlieland), de Noordsvaarder (Terschelling) en de plaat van de Engelse Hoek (ten westen van Terschelling) zijn kansrijke zones met

strandvlaktes en droogvallende slikken en platen. Deze gebieden zijn van belang als rustgebieden voor de grijze en gewone zeehond en/of als rust- en

hoogwatervluchtplaatsen voor steltlopers, zoals bonte strandloper, kluut, rosse grutto, scholekster en kanoet. De drieteenstrandloper en steenloper gebruiken deze gebieden om te foerageren. De dwergstern broedt in voorjaar en zomer op de Razende Bol. De Razende Bol is in potentie ook geschikt als broedlocatie voor de bontbekplevier en strandplevier, net als genoemde andere kansrijke zones. Rust is in al deze gebieden een vereiste.

‘Embryonale duinen’ en begroeide stranden van de Waddeneilanden Kansrijke zones voor ‘embryonale duinen’ en begroeide stranden zijn te vinden op de Vliehors, het groene strand aan de noodwestzijde van Ameland, het gebied de Hon aan de oostzijde van Ameland, het groene strand van Schiermonnikoog en het groene strand van Rottummerplaat. Behoud of verbetering van de dynamische processen met aanvoer van zand en ongestoorde natuurlijke ontwikkeling is essentieel voor deze gebieden. De zones met ‘embryonale duinen’ en groene stranden zijn geschikte broedlocaties voor strandbroeders, zoals bontbekplevier, strandplevier en dwergstern. Tijdens het broedseizoen is rust een essentiële vereiste.

Systematiek voor maatregelen in de Noordzeekustzone Op hoofdlijnen gezien bestaan er twee typen maatregelen: 1. Voorwaarden en mitigerende maatregelen

Deze kunnen variëren van het stellen van voorwaarden aan activiteiten, het uitvoeren van aanpassingen in het terrein (bijvoorbeeld beheermaatregelen als het instellen van broedzones met behulp van borden) tot het mitigeren van activiteiten. Hiermee kan worden voorkomen dat activiteiten een negatief effect hebben. Op die manier wordt bijgedragen aan het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen; 2. Instandhoudingsmaatregelen

Dit zijn maatregelen van civiel-technische aard, zoals het aanleggen van een schelpenbank of het vergraven van de bodem. Deze fysieke

herinrichtingsmaatregelen kunnen nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen en tussentijdse verslechtering van de kwaliteit van habitattypen en significante verstoring van soorten te voorkomen.

In de Noordzeekustzone hebben de knelpunten om de instandhoudingsdoel- stellingen te bereiken voornamelijk betrekking op onvoldoende aanwezigheid van rustig broed-, rust- en/of foerageergebied en een onevenwichtige opbouw van de populaties bodemfauna en vissen. De sleutel voor de aanpak van deze knelpunten ligt bij menselijke activiteiten. Hiertoe worden de (beheer)maatregelen van het hierboven beschreven eerste type (voorwaarden en mitigatie) ingezet en is er verder geen noodzaak voor het nemen van (fysieke) instandhoudingsmaatregelen.

In het beheerplanproces is naar voren gekomen dat de in het aanwijzingsbesluit geformuleerde verbeterdoelstelling voor het habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’ bij ongewijzigd beleid en beheer voor en van dit gebied zeer lastig realiseerbaar zal zijn. Dit heeft vooral te maken met het feit dat menselijke activiteiten plaatsvinden met een duidelijke negatieve impact op het natuurlijk functioneren van de waterbodem en de relatief lange hersteltijden van het gehele ecosysteem. Het is dan ook noodzakelijk om al in de eerste beheerplanperiode een serieuze aanvang te nemen met de regulering van bodemberoerende activiteiten als bepaalde visserijvormen en activiteiten gelieerd met zandwinning en kustsuppleties op een zodanige wijze dat een verdere kwaliteitsverslechtering van dit habitattype wordt voorkómen, zodat verbetering op langere termijn mogelijk blijft.

In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de effecten van de huidige activiteiten op de instandhoudingsdoelstellingen en wordt een overzicht gegeven van de

noodzakelijke voorwaarden en mitigerende maatregelen. In hoofdstuk 7 wordt aangegeven in hoeverre hiermee de doelstellingen worden bereikt.