• No results found

Dwergstern met jong (Foto Johan Krol, Natuurcentrum Ameland)

5 Van doelen naar oplossingen voor natuurbescherming

Foto 5.15. Dwergstern met jong (Foto Johan Krol, Natuurcentrum Ameland)

Ecologische vereisten en belangrijke aspecten voor het voorkomen van de dwergstern (broedvogel)

• Aanwezigheid van natuurlijke dynamiek voor en ongestoorde ontwikkeling van geschikt broedhabitat (zand, kiezel- of schelpenstranden);

• Afwezigheid van verstoring in broedhabitat; • Afwezigheid van grondpredatoren;

• Voldoende voedselbeschikbaarheid (kleine vis, garnaalachtigen) binnen drie kilometer van kolonie.

Knelpunten

Het knelpunt op de schaal van de Noordzeekustzone is de kwetsbaarheid voor voortplanting van de soort door het feit dat er in het hele gebied maar één

broedgebied (kleine broedkolonie op de Razende Bol) aanwezig is in plaats van een gespreid vóórkomen van meerdere geschikte broedgebieden (Lit. 14). Daar komt bij dat het verstoringsrisico ter plekke en dus de kwetsbaarheid van de locatie erg groot is.

Oplossingsrichtingen

Het garanderen van rust op bestaande broedlocatie (Razende Bol) en potentiele broedlocaties is essentieel voor het doelbereik. Vanwege de bovengeschetste situatie en het ‘sense of urgency’-aandachtspunt is het nodig om de knelpunten met hoge prioriteit aan te pakken. Het is van belang om gespreid over de

Noordzeekustzone (en aangrenzende gebieden), ook op nieuwe plekken, geschikte rustige broedgebieden te creëren. Dit kan op een vergelijkbare manier worden bereikt als hierboven beschreven bij de plevieren (Lit. 82).

5.5 Niet-broedvogels

In deze paragraaf worden de vogelsoorten behandeld die in de Noordzeekustzone als niet-broedvogels een instandhoudingsdoelstelling hebben gekregen in het aanwijzingsbesluit. Zie ook tabel 3.4 in subparagraaf 3.2.3 met informatie over de aangewezen vogelsoorten in de Noordzeekustzone.

5.5.1 Duikende viseters

Tabel 5.4.Knelpunten, oplossingsrichtingen en huidige aantallen voor de aangewezen duikende viseters van het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone.

Huidige aantallen: liggend streepje betekent: geen getal beschikbaar (geen telgegevens beschikbaar en/of geen betrouwbare schatting mogelijk); trend:▼ = afnemend; ? = onduidelijk. Naam vogel Behalen doel met de huidige beheer- praktijk? Knelpunten Oplossings- richtingen Huidige aantallen (2008/2009 t/m 2012/2013); Trend A001 Roodkeelduiker, A002 Parelduiker Waarschijnlijk wel

Geen Niet van toepas-

sing. Overigens: garanderen rustige condities in foera- geergebieden -; ? A017 Aalscholver Waarschijnlijk niet Kwaliteit/ draag- kracht leef- gebieden Garanderen rustige condities op en rond rustplaatsen; verduurzamen visserij, reguleren scheepvaart, kustonderhoud 663; ▼

Zowel de roodkeelduiker als de parelduiker komen buiten het broedseizoen in de Noordzee voor. De roodkeelduiker met een piek in de periode november – januari, de parelduiker heeft de hoogste aantallen tijdens de voorjaarstrek (in april en mei). Het aantal roodkeelduikers en parelduikers in de Noordzeekustzone is niet goed bekend. Dit komt doordat deze duikers weinig geconcentreerd voorkomen, zeer verstoringsgevoelig zijn en daardoor moeilijk te tellen zijn (Lit. 14). Wel is duidelijk dat de roodkeelduiker talrijker voorkomt dan de parelduiker. Op basis van jaarlijkse zeetrektellingen lijkt het aantal overwinterende duikende viseters (met name roodkeelduikers) de laatste tien jaar toe te nemen. De aantallen tijdens de voor- en najaarstrek laten echter geen trend zien (Lit. 6). Beide soorten houden zich vooral in de kustzone op en nauwelijks op open zee. Het zijn opportunisten die hun

prooien al duikend tot een tiental meters diep op zicht vangen. Het dieet bestaat uit een breed scala aan vissoorten met een grootte tussen de 4 en 25 centimeter. De aalscholver is in Nederland het gehele jaar aanwezig; als broedvogel,

doortrekker en/of overwinteraar. De Noordzeekustzone heeft een belangrijke functie als foerageergebied en voor slaap- en hoogwatervluchtplaatsen. Zie kaart 9,

‘Hoogwatervluchtplaatsen vogels’. Hoogste aantallen worden in de periode mei - oktober aangetroffen, vooral op de Razende Bol, maar ook op de stranden van Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog. De aalscholver jaagt op zicht op vis. Na de duik moet de aalscholver zijn verenkleed laten drogen. De aantallen aalscholvers in Nederland namen toe nadat de soort beschermd werd en de

voedselkwaliteit verbeterde. De toename versnelde zich rond 1990, maar het laatste decennium zijn de aantallen sterk afgenomen en is er een dalende trend.

Foto 5.16. Roodkeelduiker. (Steve Geelhoed, IMARES)

Ecologische vereisten en belangrijke aspecten voor het voorkomen van de roodkeelduiker, parelduiker en aalscholver

• Voldoende voedselbeschikbaarheid (kleine vis); • Een doorzicht dat geschikt is om prooien te vangen; • Voldoende rustig foerageergebied (open water);

• Voldoende rustgebied, met name in de periode november-april (aalscholver: zandplaten en harde oevers).

Knelpunten

Er zijn geen knelpunten voor de aanwezigheid van de parelduiker en roodkeelduiker in de Noordzeekustzone. Er is waarschijnlijk voldoende voedsel in de vorm van vis aanwezig. Een punt van aandacht is de eventuele toename van verstoring, zoals scheepvaart en verdere ontwikkeling van menselijke activiteiten, omdat beide soorten duikers extreem verstoringsgevoelig zijn met verstoringsafstanden tot meer dan twee kilometer (observaties op zee en vanaf kust). Daarnaast bestaat er onduidelijkheid over aantallen en verspreiding van roodkeelduikers en parelduikers binnen de Noordzeekustzone.

Voor de aalscholver worden geen knelpunten voorzien qua aantallen rustplaatsen binnen de Noordzeekustzone. Een aandachtspunt is wel de toename van verstoring door autonome ontwikkelingen van activiteiten, zoals watersport en recreatie op en nabij de rustplaatsen (platen, stranden). De trend in aantallen aalscholvers daalt. Het is niet bekend of gebrek aan beschikbaarheid van prooivis hier ook een rol in speelt.

Oplossingsrichting

Het garanderen van voldoende rust op rustplaatsen van aalscholvers en in het foerageergebied van parel- en roodkeelduikers. Voor alle drie soorten is het van belang om vinger aan de pols te houden voor de aanwezigheid van voldoende rustige condities in rust- en foerageergebieden.

5.5.2 Duikeenden

Tabel 5.5. Knelpunten, oplossingsrichtingen en huidige aantallen voor de aangewezen

duikeenden van het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone. Trend: ▼ = afnemend. Naam vogel Behalen doel met de huidige beheer- praktijk? Knelpunten Oplossings- richtingen Huidige aantallen (2008/2009 t/m 2012/2013); Trend

A062 Topper Onduidelijk Trend

onduidelijk, onvoldoende voedsel en rust Verduurzamen visserij, reguleren scheepvaart, kustsuppleties (transport, bodem- beroering), luchtvaart 0,6; ▼ A063 Eider, A065 Zwarte zee- eend Waarschijnlijk niet Onvoldoende voedsel en rust Verduurzamen visserij, reguleren scheepvaart, kustsuppleties (transport, bodem- beroering), luchtvaart 1374; ▼ 25842; ▼

De topper overwintert in ons land. Broedplaatsen van deze toppers liggen in het Oostzeegebied en op IJsland. In de winter foerageert de topper op kleine

schelpdieren, die tot op enkele meters diepte (maximaal 7 meter (Lit. 33) worden opgedoken. Toppers foerageren voornamelijk ’s nachts. De aanwezigheid van de topper in de Noordzeekustzone kan zeer sterk fluctueren. Van december tot en met februari worden de hoogste aantallen gezien. Grote aantallen toppers in de

Noordzeekustzone komen vrij zelden voor en hangen samen met strenge winters, wanneer ijsgang op het IJsselmeer en de westelijke Waddenzee de voedselgronden daar onbereikbaar maakt (Lit. 14). In de Noordzeekustzone bevindt de topper zich voornamelijk nabij rijke ondiepe schelpdierbanken op overstroomde zandbanken, zoals boven Terschelling. De trend in aantallen is afnemend.

De eider is jaarrond aanwezig, maar de piek in de Noordzeekustzone ligt in de periode oktober-april. Dan zijn, naast de overwinterende broedvogels uit Nederland, ook vogels uit de broedpopulaties van Zweden, Duitsland en Denemarken aanwezig. De Noordzeekustzone heeft voor al deze eiders de functie als foerageergebied. Broeden en ruien vindt veelal plaats in de Waddenzee. Er verschijnen alleen grote aantallen eiders in de Noordzeekustzone als de voedselbeschikbaarheid in de Waddenzee slecht is en de eiders daardoor zelf ook in een slechtere lichamelijke conditie verkeren (Lit. 14). Eiders foerageren op schelpdieren (voorkeur voor Spisula, mossels en kokkels) en andere ongewervelde dieren (krabben en

zeesterren). In de Waddenzee zijn de aantallen min of meer stabiel op een niveau net onder het doelaantal. De trend in de Noordzeekustzone is echter sterk

afnemend.

Foto 5.19. Eider. (Foto Bram Fey, ministerie van EZ)

Ook de zwarte zee-eend overwintert in Nederland, vooral in de

Noordzeekustzone. Deze soort broedt niet in Nederland, maar in noordelijkere regionen als IJsland, Ierland, Schotland, Scandinavië en Siberië. De zwarte zee- eend is in wisselende aantallen in onze wateren aanwezig. De grootste aantallen zwarte zee-eenden in Nederland zitten in de Noordzeekustzone. Zijn aanwezigheid hangt sterk samen met het voedselaanbod (Lit. 14). De hoogste aantallen worden in de regel aangetroffen boven Ameland en Terschelling, maar hier zijn de

schelpdierbanken met hoge dichtheden Spisula (de preferente voedselbron) de afgelopen jaren verdwenen.

Ook in de zone tussen Bergen en Petten is het bestand Spisula afgenomen. De zwarte zee-eenden zijn deels overgeschakeld op Ensis (Amerikaanse

zwaardschede), maar het is onduidelijk of dit schelpdier even geschikt is als voedselbron. Soms wordt de Noordzeekustzone gebruikt om te ruien. De zwarte zee-eenden kunnen tijdens de rui niet vliegen. Het ruien vindt plaats op locaties met voldoende voedsel en rust. De trend in aantallen is negatief.

Ecologische vereisten en belangrijke aspecten voor het voorkomen van topper, eider en zwarte zee-eend

• Voldoende aanbod van geschikt voedsel van goede kwaliteit rondom de vloedlijn van stranden, voornamelijk ten aanzien van schelpdieren (Spisula in het

bijzonder voor zwarte zee-eend);

• Voldoende bereikbaarheid van het voedsel (ondieper dan 7 meter diepte voor topper, ondieper dan 10 meter voor eider en ondieper dan 20 meter voor zwarte zee-eend);

• Voldoende rust waarbij verstoring door recreatie, beroepsvaart en vliegverkeer voorkomen dient te worden (vooral de zwarte zee-eend is zeer gevoelig voor verstoring);

• Geen tot beperkte bodemverstoring in relatie tot het vóórkomen van schelpdieren.

Foto 5.20. Zwarte zee-eend. (Foto IVN V&P)