• No results found

Staats- of Particulier Bedrijf

In document BIBLIOTHEEK KITLV (pagina 186-200)

door

S. SNUIJF.

De Heer J. Admiraal had de attentie van zijn in de 7de afleve-ring van dit tijdschrift onder bovenstaanden titel opgenomen arti-kel een overdruk te zenden aan de leden van de thans ontbonden Commissie tot overweging eener hervorming van de Landsdrukkerij, in welke hoedanigheid ook mij een exemplaar werd aangeboden.

Het behoeft wel geen nadere toelichting, dat bedoeld opstel mijne bijzondere belangstelling trok, behandelende dit toch in hoofdzaak de geldelijke uitkomsten van een Gouvernements bedrijf, waarvan door mij als lid van voormelde Commissie een min of meer gron-dige studie is gemaakt.

Verrassend was dit artikel voor mij nochtans niet, daar de opvat-tingen en beschouwingen van den' schrijver mij reeds bekend waren uit het door hem mede-onderteekend „gedocumenteerd rapport", waarvan sprake is in de 3de alinea van het hier besproken geschrift, en aan de samenstelling waarvan de Heer Admiraal volgens eigen mededeeling „persoonlijk een zeer werkzaam aandeel (heeft) gehad". In dat rapport was getracht aan te toonen, dat de „voorgenomen uitbreiding der Landsdrukkerij enorm nadeel

„dreigde toe te brengen aan de particuliere nijverheid".

Bij het verschijnen van dit in wijden kring verspreid geschrift, kon ik echter tot mijn spijt geen vrijheid vinden het in het openbaar te beoordeelen, zijnde destijds de voornoemde hervormingscommissie nog niet ontbonden.

Nu dit thans wel het geval is, meen ik het in hoofde genoemd opstel niet onbesproken te mogen laten, omdat het groote belang der door den schrijver ter sprake gebrachte aangelegenheid vordert, dat het publiek niet bij voortduring van één zijde wordt ingelicht,

STAATS- OF PARTICULIER BEDRIJF 169 en dit minder waar — zooals begrijpelijk is — niet ingewijden anders geneigd zullen zijn zonder nader eigen onderzoek te vertrouwen op de voorstelling van zaken gegeven door een man als de Heer Admiraal, van wien — als leider van een der grootste particuliere drukkerijen hier te lande — verwacht mag worden, dat hij ten deze in de eerste plaats tot oordeelen bevoegd is.

T e eer is eene bespreking van het onderhavige opstel gewenscht, omdat de Heer Admiraal zijn critiek op het Landsdrukkerij-bedrijf mede tracht dienstbaar te maken om te bewijzen, dat in het alge-meen belang aan particuliere industrie de voorkeur moet worden gegeven boven staatsondernemingen.

Alvorens de juistheid van de door schrijver gegeven voorstelling van zaken in meer gedetailleerde beschouwing te nemen, zij opge-merkt, dat onderwerpelijk hoogstens zou zijn aangetoond, dat het Land door zijn drukwerken uit de particuliere inrichtingen te

betrek-ken jaarlijks eenige besparing op de uitgaven zou verkrijgen. Die bezuiniging kan echter nimmer een zoodanig bedrag vertegen-w o o r d i g e n — h e t is slechts een deel van den omzet van ƒ 600.000.—

dat daartegenover alle andere voordeelen van Staatsbedrijf een-voudig buiten bespreking kunnen blijven. Ik noem bijvoorbeeld de bestaanszekerheid van 275 personen, waarvan ruim 70 Europeanen.

Mede valt niet uit het oog te verliezen, dat ook al zijn de beschouwingen van den Heer Admiraal juist, de uitkomst van de vergelijking van één enkele Staatsonderneming met één enkele particuliere inrichting geenszins als algemeene maatstaf kan worden aanvaard, omdat daarbij toevallige factoren een te grooten invloed kunnen uitoefenen, vooral waar het i.e. betreft eene onderneming van bescheiden omvang. De vervanging van den bedrijfsleider in een der beide inrichtingen zou bijvoorbeeld wellicht reeds oorzaak kunnen zijn, dat de balans naar de andere zijde zou overslaan, of wel zou dit misschien reeds kunnen worden bereikt door een eenvoudige verandering in het beheer der Staatsinrichting, zooals trouwens de Heer Admiraal zelf aanbeveelt aan het slot van zijn artikel: meerdere zelfstandigheid en hoogere bezoldiging van het leidend personeel. Ook is het geenszins zeker, dat eene vergelijking van de Landsdrukkerij met andere particuliere grafische werkplaat-sen ook in het nadeel der Staatsinrichting zou moeten uitvallen.

Bij de b e s p r e k i n g v a n de v r a a g „ S t a a t s - of particulier bedrijf, m a g v o o r t s evenmin de a a r d der o n d e r n e m i n g e n uit het o o g w o r d e n v e r l o r e n . H e t k o m t mij v o o r , d a t d a a r v o o r in d e eerste plaats ter s p r a k e m o e t e n w o r d e n g e b r a c h t die o n d e r n e m i n g e n v a n nijverheid, die voorzien in de behoefte der g e m e e n s c h a p , v a n het publiek, zooals het g e m o n o p o l i s e e r d e bedrijf v a n de z o u t a a n m a a k , de s p o o r -w e g o n d e r n e m i n g e n e.d. en pas in de t -w e e d e plaats bedrijven, die zooals onderwerpelijk uitsluitend w e r k z a a m zijn v o o r de eigen behoefte v a n het Bestuur.

O o k al zet men d e b e d e n k i n g o p zijde, dat in v a a k b e d o e l d artikel t w e e bedrijven w o r d e n v e r g e l e k e n , w a a r v a n het eene d o o r ieder belangstellende t o t in kleinigheden kan w o r d e n n a g e g a a n , terwijl v a n h e t a n d e r e slechts die — d a a r e n b o v e n niet c o n t r o l e e r b a r e — g e g e v e n s b e s c h i k b a a r zijn, die de b e h e e r d e r w e l wil v e r s t r e k k e n , d a n v o l g t reeds uit het v o r e n s t a a n d e , d a t het b e t o o g v a n den H e e r A d m i r a a l niet k a n w o r d e n a a n g e m e r k t als een bijdrage v a n eenig

b e l a n g om het g r o o t e v r a a g s t u k „ S t a a t s - of Particulier bedrijf" t o t oplossing te b r e n g e n .

T e minder is dit het geval w a a r — zooals h i e r o n d e r zal w o r d e n in het licht gesteld — de schrijver o p niet o n a a n v e c h t b a r e wijze zijn cijfers g r o e p e e r t , ons de v o o r n a a m s t e g e g e v e n s v o o r de b e o o r d e e ling v a n de juistheid zijner vergelijkingen o n t h o u d t , a a n o n b e l a n g -rijke verschijnselen te g r o o t e beteekenis t o e k e n t en o m g e k e e r d , enz.

Ik zal mij bij het bewijs d a a r v a n b e p e r k e n tot die g e g e v e n s , die het artikel zelf, de v e r s l a g e n v a n de Landsdrukkerij, en a n d e r e v o o r ieder toegankelijke publicatie's verschaffen. Ik moet d a a r d o o r t o t mijn spijt enkele p u n t e n o n b e s p r o k e n laten, o m d a t d a a r v o o r g e b r u i k zou m o e t e n g e m a a k t w o r d e n v a n w e t e n s c h a p , die n o g geen g e m e e n g o e d is. V o o r hét o n d e r h a v i g e doel is het echter ook niet n o o d i g alles recht te zetten.

In de eerste plaats dient er de a a n d a c h t o p te w o r d e n gevestigd, d a t alleen d o o r vergelijking v a n t w e e ongelijkwaardige g r o o t h e d e n de uitkomsten v a n het bedrijf g e d u r e n d e het jaar 1916 op v o o r den schrijver o n v e r k l a a r b a r e wijze zoozeer afwijken v a n die g e d u -r e n d e het v o o -r a f g a a n d e jaa-r. H e t m o e t e -r k e n d w o -r d e n , d a t eene v e r m i n d e r i n g v a n den omzet met 8.67 % g e p a a r d met een a c h t e r u i t g a n g v a n het batig saldo met niet m i n d e r d a n 64 % o p p e r v l a k

-STAATS- OP PARTICULIER BEDRIJF 171 kig beschouwd een zeer vreemd verschijnsel moet worden genoemd.

Intusschen is — zooals d o o r ' d e n Heer Admiraal zelf wordt v e r m e l d - h e t omzetcijfer voor 1915 groot ƒ 677425.27s geheel gebaseerd op de berekening der drukwerken volgens het z. g.

tarief van 1898 (G. B. van 27 Augustus 1898, N o . 16, Stbl. N o . 246), terwijl de waardebepaling'van den omzet voor 1916 groot ƒ618648.04 wat betreft de productie voor het laatste halfjaar berust op de zelfkosten en slechts, wat betreft het eerste jaargedeelte, op even-vermeld tarief, waarmede steeds niet onbelangrijke bedrijfsover-schotten waren verkregen.

Het ligt dus voor de hand, dat voor eene bruikbare vergelij-king deze cijfers eene correctie hadden moeten ondergaan. Het komt bijvoorbeeld zeer aannemelijk voor, dat in het tweede half-jaar van 1916 bij toepassing van het vervallen tarief een gelijk overschot zou zijn verkregen als gedurende de eerste zes maanden t. w. f 44737.51: In dat geval zou de omzet in 1916 hebben bedragen ƒ 663385.55 met een batig saldo groot f 89475.02 tegen f 677425.275 en f 123889.34 in 1915 of wel een vermindering in omzet van 2.2 % bij eene afneming van het saldo met 28 % . Ook deze uitkomsten — ofschoon reeds minder onrustbarend dan schrijvers getallen — zijn voor niet-ingewijden niet aanstonds verklaarbaar.

Voor het goede inzicht in de onderwerpelijke aangelegenheid is het echter gewenscht niet steeds met percentages te werken, zooals de navolgende beschouwing in het licht stelt.

Terwijl de omzet nagenoeg hetzelfde is gebleven is het batig saldo gedaald van rond ƒ 1 2 4 0 0 0 . - tot rond ƒ 8 9 5 0 0 . - of wel met ± ƒ34500.—, uitgaande van bovenstaande onderstelling omtrent het vermoedelijke overschot in 1916 bij handhaving van het oude tarief. Dit tarief nu hield geen rekening met de niet te ontgane schommelingen in de bedrijfskosten, zoodat elke vermeerdering daarvan noodzakelijk moet leiden tot vermindering van het batig saldo, en het is dus de vraag of in het jaar 1916 zich onvermijdelijke omstandigheden hebben voorgedaan, die tot een dergelijke verhoo-ging der productiekosten aanleiding konden geven.

Een zoodanige omstandigheid is, dat in 1916 ondanks de geringe wijzigingen in de sterkte van het werkliedenpersoneel — het aantal Europeesche zetters en drukkers verminderde met 1 evenals dat der Chineesche drukkers, terwijl het getal Inlandsche werklieden met

7 toenam — de uitgaven voor salarissen en loonen moesten stijgen in verband met de periodieke tractementsverhoogingen. Dit ver-schijnsel zal de eerste jaren nog blijven aanhouden, daar de thans geldende tractementsregelingen immers eerst zijn ingevoerd bij Staatsblad van het jaar 1 9 l i N o . 126 voor het werkliedenpersoneel, bij Staatsblad van het volgende jaar No. 411 voor den technisch ambtenaar en bij Staatsblad van 1913 N o . 168 voor den opziener en boekhouder.

Het zal dus nog meerdere jaren duren alvorens te dien opzichte een toestand van evenwicht is ingetreden, terwijl deze periode opnieuw verlengd wordt, indien de begrootingswetgever inderdaad zijn goedkeuring hecht aan de voorgestelde positieverbetering waarvan sprake is op blz. 122 van het gepubliceerd ontwerp der

Indische begrooting voor 1918, en die alleen voor dat jaar naar raming ƒ 14000 extra zal vorderen.

Intusschen blijkt uit de door den Heer Admiraal geraadpleegde verslagen der Landsdrukkerij over 1915 en 1916, dat ondanks de stabiliteit in de personeelsterkte in laatstgenoemd jaar meer is uitgegeven aan salarissen en loonen ƒ 11.176.22, aan veriofs- en nonactiviteitstractementen ƒ2119.96, aan overtochtskosten / 1 2 7 5 . — , alsmede ƒ 6895.21 voor de bijdrage van het bedrijf in den toe-komstigen pensioenlast van ambtenaren. Een en ander bedraagt te zamen ƒ 21466.39 stel rond ƒ21.500.— met welke som de bedrijfskosten onafhankelijk van het beheer moesten stijgen.

Er blijft dus te verklaren eene vermindering van rond ƒ 34.500.—

ƒ 21.500. = ƒ 13.000.— van het voordeelig saldo, overeenkomende met 1 0 ' / o % in stede van het door den schrijver genoemd per-centage van 64 % . Het is zeer wel mogelijk, dat door toepassing van het tarief van 1898 op het in de 2de helft van 1916 afgele-verd drukwerk dit verschil reeds zou afgele-verdwijnen en dan zou dus de omzet juist gelijk zijn gebleven,

In ieder geval is dit bedrag zoo klein, dat men zich daarover verder niet ongerust behoeft te maken.

Het vorenstaande illustreert hoe het mogelijk is, dat de bedrijfs-overschotten in de op volgende jaren in percentages uitgedrukt zulke enorme schommelingen kunnen vertoonen als door genoemden schrijver met verbazing geconstateerd. De invoering van elke positieverbetering, van de commercieele boekhouding, van de

STAATS- OF PARTJCULIER BEDRIJF 17»

zelf kostenberekening, het inwerking stellen van nieuwe machines, en al dergelijke maatregelen weerspiegelen zich daarin juist zoo sterk — niet zooals de Heer Admiraal het voorstelt ofschoon — doch juist omdat al dien tijd hetzelfde tarief werd toegepast.

Omtrent de geldelijke uitkomsten van het bedrijf zegt dit alles echter niets.

Voor een particuliere onderneming is daarvoor het batig saldo, de winst inderdaad maatgevend, voor de Staatsonderneming — die als onderwerpelijk uitsluitend heeft te voorzien in 's Lands eigen behoeften — heeft men alleen het oog te slaan op de zelfkosten, op welke kwestie hieronder nader zal worden teruggekomen.

Vertrouwd wordt met het vorenstaande te hebben in het licht gesteld, dat althans ten aanzien van de geldelijke zijde van het drukkerij-bedrijf niet zonder meer de volgens den Heer Admiraal voor de hand liggende conclusie kan worden onderschreven „dat

„een vaste lijn in de exploitatie der besproken Gouvernements

„instelling wordt gemist, in elk geval de verslagen over de jaren

„1915 en 1916 ter zake weinig of geen opheldering verschaffen".

Immers kon aan de hand van die verslagen worden aangetoond, dat de omzet in beide verslagperioden nagenoeg niet verschilt, terwijl uit diezelfde verslagen valt te lezen, dat in 1916 geen personeelsuitbreiding plaats had en geen nieuwe productie machines

— slechts eenige hulpwerktuigen — werden in bedrijf gesteld.

Men zou op grond hiervan veeleer geneigd zijn te concludee-ren tot een zeer rustige exploitatie.

Intusschen is hiermede schijnbaar in strijd de evenzeer door den Heer Admiraal geconstateerde achteruitgang van het aantal verbruikte vellen papier met 7.14 % , van het aantal verwerkte meters papier sans fin met 11.76 (J/o e n v a n h e t aantal vervaardigde afdrukken met 1 4 . 7 % .

Doch ook aan deze cijfers kan blijkens nadere toelichting de door den Heer Admiraal gegeven beteekenis niet worden toegekend.

Erkend moet worden, dat de verslagen die toelichting niet ten volle verschaffen, doch zooals uit het navolgende moge blijken, zou een zeer omvangrijke arbeid vereischt zijn om ook in dit opzicht tot volledigheid te geraken, zonder dat een daaraan even-redig nut zou worden verkregen.

De verslagen beantwoorden toch ruimschoots aan hun doel als de schommelingen voor deskundigen verklaarbaar en aanneme-lijk zijn, hetgeen onderwerpeaanneme-lijk het geval is, en daarom verwon-dert het te bemerken, dat een vakman als de Heer Admiraal geen poging heeft gedaan de hierbedoelde cijfers tot hun juiste waarde terug te brengen, doch meent te mogen volstaan met hunne vermel-ding en overigens veelbeteekend het stilzwijgen te kunnen bewaren.

Dat die cijfers op zich zelve niets zeggen volgt " reeds hieruit, dat uit de vermelding van het totaal aantal verbruikte vellen papier niet blijkt van welk formaat dit papier was, dat het totaal aantal meters papier sans fin niets zegt omtrent de breedte, en dat de opsomming van de gemaakte afdrukken ons in het onzekere laat omtrent het bedrukt oppervlak, omtrent den aard van het drukwerk, omtrent de vraag welk deel der afdrukken eenzijdig en welk deel tweezijdig bewerkt is, of veel gelinieerd, geperforeerd en genummerd moest worden, enz.

Ook voor leeken in het drukkersbedrijf moet het na vorengaande toelichting duidelijk zijn, dat het zeer wel mogelijk is, dat voor het verwerken van een kleiner aantal vellen, c.q. meters papier en voor het afleveren van een kleiner aantal afdrukken, nochtans een grootere hoeveelheid arbeid en ook papier vereischt kan zijn.

In dit verband verdient het vermelding, dat luidens de vaakaan-gehaalde jaarverslagen in 1916 van het groote formaat vellen bekend als „imperiaal" ongeveer 80 % meer werd verbruikt dan in 1915, terwijl in laatstgenoemd jaar daarentegen van het kleine formaat genaamd „schrijfpapier" ongeveer 40 p C t , meer werd verwerkt dan in het jaar 19J 6.

Ook is het voor den belangstellenden lezer niet onaardig te vernemen, dat de productie der zoogenaamde rotatiepersen niet moet worden beoordeeld naar het aantal bedrukte meters papier sans fin, doch uitsluitend naar het aantal afdrukken. Dergelijke machines maken toch per omwenteling één afdruk en snijden die tevens af, terwijl zij niet meer dan een maximum aantal omwentelingen per eenheid van tijd mogen maken. Indien een machihe derhalve gedrukten moet afleveren van 50 cM. lengte, dan verbruikt zij in denzelfden tijd slechts de helft van de hoeveelheid papier die door een andere machine wordt be-drukt in vellen van 1 M. lengte. Hieruit ziet men hoe weinig een schommeling in het verbruik van 11.76 pCt., om het lijf kan hebben.

STAATS- OF PARTICULIER BEDRIJF 175 Zelfs in het eenvoudige geval, dat in twee opvolgende jaren

volkomen dezelfde soorten van werk worden geleverd en dezelfde formaten papier verbruikt, doch in het tweede jaar alleen van alles bijvoorbeeld 10 of 2 0 % minder, wil dat nog niet zeggen dat door de geheele fabriek 10 of 20 % arbeid minder is geleverd.

i

Verre van dien.

In dat theoretische geval toch zou het zetwerk volkomen hetzelfde zijn gebleven en evenveel arbeid moeten zijn verricht voor het zuiver instellen van het zetsel of de cliché's op de persen, hetgeen vooral voor kleine en middelmatige oplagen het voornaamste werk is, daar het hetzelfde is of men op de snelpers 500 of 5000 afdrukken maakt, dan wel 15000 of 150000 op de rotatiepers.

Om die schade in te halen zou dus niet 1/10 of 1/5 van het volle jaar noodig zijn, doch slechts een dergelijk deel van den tijd besteed aan het afdrukken der imprimé's.

Ten einde den lezer eenig begrip te geven van den aan de Landsdrukkerij gepresteerden arbeid om in 1916 toch nog 145 miljoen afdrukken te kunnen vervaardigen, zij meegedeeld, dat volgens de leveranciers.:

Ie. de oudste rotatiepers mag loopen met een snelheid van 10000 omwentelingen per uur.

2e. de vier nieuwere rotatiepersen met 7000.

3e. de zeven nieuwste snelpersen met 2400.

Stellen wij dat de overige 22 snelpersen van ouder type 1500 slagen kunnen maken — hetgeen hoog is geschat — dan is het total.e vermogen 80800 enkelvoudige afdrukken per uur. De geheele drukkerij zou dan onafgebroken 227 werkdagen gedurende acht uur daags op volle capaciteit hebben moeten loopen, terwijl slechts 73 dagen voor het toestellen beschikbaar zouden zijn geweest, hetgeen onvoldoende is. Inderdaad kon langer tijd aan dit werk besteed worden, omdat de rotatiepersen het papier aan beide zijden gelijktijdig kunnen bedrukken, en ook wel twee afdrukken gelijktijdig kunnen worden gemaakt, indien althans, het formaat van drukwerk en van papier zich daarvoor leenen.

Een en ander stelt tevens in het licht, dat alleen door buitenwoon groote oplagen van enkele gedrukten het mogelijk is ge-weest, dat in 1915 nog 25000000 afdrukken méér zijn gemaakt, doch slechts ten koste van bijzondere krachtsinspanning. Alleen de

12 vermelde machines zouden hiervoor nog 26 dagen extra op maximum snelheid hebben moeten draaien, daarbij het papier gelijk-tijdig van twee kanten bedrukkende.

Ik vlei mij met het vorenstaande te hebben in het licht gesteld, dat noch de schommelingen in de geldelijke uitkomsten van het bedrijf, noch die in de verwerkte hoeveelheden materialen van dien aard zijn, dat van een gemis aan een vaste lijn in de exploitatie der Landsdrukkerij sprake kan zijn, en voorts dat de jaarverslagen voor den deskundige voldoende gegevens bevatten om tot dat inzicht te kunnen geraken.

Thans stel ik mij voor nog eenige aandacht te wijden aan de door schrijver gegeven vergelijkingen van de uitkomsten van het Staatsbedrijf met die van de ten voorbeeld aangehaalde particuliere inrichting, daarbij vooropstellende, dat ik gaarne de daaromtrent verstrekte cijfers als juist wil aanvaarden.

Ook hier moet ik beginnen met de opmerking dat de Heer Admiraal zich verdiept heeft in de vergelijking van onvergelijkbare grootheden, hetgeen wel het duidelijkste spreekt uit diens mededee-lingen omtrent de grootte en de stijging van den omzet in verband met de outillage der beide fabrieken.

De opsomming van den inventaris toch toont ons, dat de besproken particuliere drukkerij maar matigjes is toegerust vergeleken bij haar gouvernementeele zuster, zelfs daarbij niet in de schaduw kan staan.

Nochtans verhouden zich de omzetten in 1916 als ƒ 360351,26 tot ƒ 618648.05, waarbij ik buiten beschouwing laat de correctie die laatstgenoemd cijfer eigenlijk moest ondergaan en waarop hier-voor de aandacht was gevestigd.

Wil dat nu ook beteekenen, dat ter Landsdrukkerij — ondanks, dat zij schitterend geëquipeerd is — slechts 70 % meer arbeid wordt verricht dan bij de particulier? Immers dat toch is de hoofdzaak. Zonder de beschikking te hebben over eenig meerdere gegevens kan a priori verklaard worden, dat dit gelukkig niet het geval is, omdat

Ie. uit het opstel van den Heer Admiraal blijkt, dat in de particuliere inrichtingen beter en dus ook duurder papier wordt verwerkt, dan „waarmede het Gouvernement als regel genoegen neemt";

STAATS- OF PARTICULIER BEDRIJF 177 2e. de particulier zijn papier duurder moet betalen o. a. wegens

de hoogere vrachten;

3e. de particuliere ondernemer toch wel winst zal moeten maken ook op zijn papier;

4e. gedurende den oorlog door de particuliere inrichtingen de verkoopsprijzen van papier zijn verhoogd met 5 0 % a 1 0 0 % en in sommige gevallen zelfs 'met meer, terwijl de Lands-drukkerij zelfs nog in 1916 beschikken kon over papier dat reeds in 1914 "was geëischt. Dat inderdaad de oorlog nog niet veel invloed kan hebben gehad op den prijs van het aldaar verwerkt papier, volgt reeds uit het feit dat terwijl in 1915 en 1916 de verwerkte hoeveelheden papier slechts weinig uiteenliepen de waarde van het in 1915 verwerkt — en dus reeds in 1913 uit Europa geëischt — materiaal f 191403.89 ' bedroeg tegen f 194216.07 in 1916, waarbij wordt opge-merkt, dat in laatstgenoemde som ook is begrepen een zeker bedrag invoerrechten, die eerst sedert 1 Augustus van dat jaar verschuldigd zijn.

De hiervoor vermelde omstandigheden zijn oorzaak, dat van den omzet der particuliere drukkerij een naar rato veel grooter deel gerekend moet worden tot den eigenlijken „papierverkoop"

dan bij de Landsdrukkerij, en dus een kleiner deel voor de be-werking. Voorts vertelt de Heer Admiraal niet hoeveel winst door den particulieren ondernemer is gemaakt, laat hij buiten bespreking den aard van het werk, vertelt niets omtrent de betaalde arbeidsloonen.

Ik vermoed, dat als de schrijver dit alles zou blootleggen, een geheel ander beeld zou worden verkregen.

Het eenige wat uit de overgelegde cijfers kan worden afgeleid

Het eenige wat uit de overgelegde cijfers kan worden afgeleid

In document BIBLIOTHEEK KITLV (pagina 186-200)